De Broederhand. Jaargang 1(1845-1846)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 207] [p. 207] Belgenland. Zangwyze: Wien neêrlandsch bloed, enz. Kent gy een land waar deugd en moed Met werksucht gaan gepaard? Een land wiens sonen even goed Behand'len spade en swaard? Wiens roem leeft sinds twee duisend jaar, Met Cesar's woord tot pand?... Dat land is 't uwe, ô broedrenschaar, Dat land is Belgenland! Wat lieflyk oord lacht hier! maar 't moest, By 't zweet van den Germaan, Uit woud, uit heide, uit baren woest, Van beemd tot beemd ontstaan. Ons eigen is 't, wat 't oog ontwaart: Der vaadren reuzenhand Ontwierp dien grond, schonk ons dien gaard: De Belg schiep Belgenland. En siet nu eens door d'eeuwen heen: 't Is nacht, een diepe nacht, Europa dwaalt, 't is licht alleen By 't vlaamsche voorgeslacht. Weest trotsch op afkomst, taal en aard, Trotsch op d'alouden stand: Ja, 't eerste en 't schoonste land op d' aard' Was lang ons Belgenland. Ja, burger- kunst- en oorlogsroem Beglanst der oudren kruin; Ons Vlaandren pronkt als d'eêlste bloem Van d'europeeschen tuin. Een werelds werk- en handelsoord Bloeit aan ons weeldrig strand. Hoe prachtig, grootsch en schittrend gloort Het vrye Belgenland! [pagina 208] [p. 208] Maar ook een heldre gloriestraal Der vaderlandsche kroon Was toen ons oude moedertaal, Soo ryk, soo rein, soo schoon! Van Maerlant schreef, en als hy song ('t Blyve in ons' geest geplant) Alomme, met de tale, drong De faam van Belgenland. Het land vervalt, en kwynt en treurt, Tot in den grond geschokt; Het wordt verlaagd, gehoond, verscheurd, Door vreemden onderjokt. Maar 't worstelt kloek, hoe diep in rouw, Tot aan des afgronds rand: Het blyft aan taal en seden trouw, Het blyft nog Belgenland. De taal dringt weêr door mist en wolk, De taal die 't al bewaart! O sonen van een reusenvolk, Gy wordt der vaadren waard! Geen fransche dwerg, hier toegevloeid, Ontrukt u 't heilig pand: De taal herleeft, het land herbloeit, Het oude Belgenland! P. LEBROCQUY. Vorige Volgende