De Broederhand. Jaargang 1
(1845-1846)– [tijdschrift] Broederhand, De– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
[Nummer 3]Oversicht der Sweedsche letterkunde.
| |
[pagina 90]
| |
Sweden, dat in syne politische vernedering gedurende de achttiende eeuw eenen afleider socht vöör de inwendige verslapping, vond hem grootendeels in Dalin's novellen, gedichten en schriften. Ernstige mannen sochten loon in de wetenschappen en Sweden bragt toenmaals Linné, Ihre, Lagerbring en anderen voort. Hof, adel en staat wierpen sich op de poësij, die overal omkroop en kwispelsteerde, schoongeestige kringen voorriep en häre lompen als edelsteenen uitstrooide. - We hebben dat selve treurige schouwspel in Duitschland gesien en weten wat het beteekent, wanneer de dichters van dergelyk eenen tyd de trotschte namen verkrygen. Gustaaf de derde maakle selfs gedichten in Dalin's smaakGa naar voetnoot1, even soo Oxenstierna, KellegrénGa naar voetnoot2 en syn beroemde hofdichter LeopoldGa naar voetnoot3, | |
[pagina 91]
| |
het. voorbeeld des verdorvenen smaaks en der flauwste knechtkruipery. Andere dichters, gelyk LidnerGa naar voetnoot1 en ThorildGa naar voetnoot2 streefden naar hooger; de opgeruimste, natuurlikste en sielvolste was toch Karl Bellmann, de dichter des volks, die onuitputtelik met wilden luim syne drink- en minnelieders uitstroomde, welke ten huidigen dage nog overal in Sweden gekend en gesongen worden. Frische sinnelikheid, rykdom der gedachten, heete gloed der gevoelen is er in. Bellmann settede ook self de sangwysen op syne lieders, en hy was even soo oorsprongelik in uitvinding van niewe melodijen, die meest ook volkseigendom sijn geworden: als hy immer weder, ondanks syn woeste leven, niewe gesangen dichtede. Bellmann was de eenig waarachtige dichter van desen tydGa naar voetnoot3. De jonge lieden die in Upsala optraden, hadden sich naar düitsche voorbeelden, namentlik naar dat van Schlegel, gevormd. Sij kampten tegen de gemaakte onnatuur des heerschenden smaaks en tegen de daarin verknokerde sweedsche akademie, welke, gelyk de fransche, een onverdragelik despotismus uitoefende. De kunstkritiik verschafte sich ingang. Askelöf's tydschrift, ‘Polyfem’ wierd het middenpunt des kamps, dien van den anderen kant Lindegrén, Sjöberg, en besonderlik Wallmark voerden. Later trad AtterbomGa naar voetnoot4, die in 1807 het verbond der Aurora stichtede, met syn tydschrift ‘Phosphorus’ op. Met hem verbond sich Geijer, | |
[pagina 92]
| |
de stichter van het Gotliisch Verbond, waarvan de naam al aantoont dat het voor doel had oudvaderlandsch denken, dichten en streven weder intevoeren. Atterbom en syne school met de Schelling'sche gedachten der natuurphilosophie geleid, bragt desen kamp ter sege. Met hem vereenigden sich al degene die door een gelyk streven waren opgewekt, Palmblad, Elgström, HammarsköldGa naar voetnoot1 en Hedborn. en soo ontstond een schoon dichterlik werken van dese jonge sweedsche romantische schryvers, dat eerst eenen stoot kreeg, als de dagen van het politisch leven der natie begonnen en er eene tegenstryding optrad, tegen welke sij niet even soo segeryk vochten, als tegen heure aesthetische tegenslaanders. De naam Phosphoristen verkreeg eene politische bedüiding. In jare 1813 hield de Polyfem op, en aan syne plaats trad de Swensk Litteratur Tidning, welke thans vervallen is. Dese nam allengskens toon en inhoud van het ‘Berliner politisches Wochenblatt’ aan. Atterbom, en besonderlik Geijer, waren desselfs voornaamste medewerkers, en Upsala hield synen ouden roem staande, de hoofdsitplaats van ultraconservative grondleeren en de plantschool des sweedschen Torysm te syn. De philosophie en aestheliik, waartoe Atterbom en syne aanhangers den weg baanden, hield echter des te minder stand, daar sij sich in donkerheid en phantastery verloor. De staatkundige voortgang werkte op den geest, en de menigte der jonge bekwame schryvers wendde sich van den hoogdravenden en gemaakten romantism hier even soo wel af, als dit in Düitschland geschied is. Eindelik trad ook Geijer als te genstaander der Phophoristen op, die hy in het toen onlangs gestichte ‘Litteraturblad’ bekampte. Niewe begrippen stroomden uit het ontwakende volksbewüstsyn in poësij en letterkunde; het stelsel des stilstands kwam aan den dag, de gebreken der grondwet wierden ondersocht en overwogen, de bevoorrechtte standen gehekeld, verbeteringen immer luider en algemeener gevorderd, de vaderlandsliefde der jeugd opgewekt; en sulks kon niet tonder | |
[pagina 93]
| |
wichtigen invloed op dichters en schryvers blyven. De vrye pers vorderde wat sij vermogt, de gedachte van het skandinaafsch verbond trof besonder warm de herten, en als Geijer verklaarde, ‘dat de studie der geschiedenis hem tot 't afscheiden van de historische school had gevoerd,’ bragt dit eene buitengewoone werking te wege en voerde de hertelike liefde ten top, welke de jeugd hem toewyde. Daarvöör wierd hy ook in 1840 vertegenwoordiger der Universiteit op den ryksdag gekosen, en van desen tyd afaan kwam een andere, kritischer en vryer geest over Upsala. - Tegnér, die in 1836 segde, dat de verderfelike Hegelsche wysbegeerte geenen in gang op de sweedsche hoogescholen had gevonden, kan dit niet meer beweren. Overal ontwaken de gedachten, en moeijelik sal de kerk en de staat hün nog lang können wederstaan. Geijer's verdiensten om de sweedsche taal en geschiedenis hebben hem eenen europäischen roem verworven. Onophoudelike studien en reisen, ook in Duitschland, navorsching der Archiven en een niet minder groot en nauwkeurig studeren des levens en der samenleving geven desen geleerde eene hooge en eigendommelike weerde, Hy is een man van synen tyd; staatsman, politiker, dichter en opvorscher. Syne geschiedenis van 't sweedsche volk is een waar voorbeeld van het schryven der volksgeschiedenis. Levendig in daarstelling, grondelik in vorsching en vol diepheid en weerde; vol licht en kentteekender tyden en menschen. Jammer is se tot heden toe niet voltrokken, maar seker sal hy synen tydgenoten en nakomelingen een volledig werk als erfenis achterlaten, waartoe hy de grootste voorarbeiden al gemaakt heeftGa naar voetnoot1. Ik leerde by myn verblyf in Stokholm de meest aansienlikste letterkundigen kennen, welke myn belang wekten; maar vergeefs vraagde ik naar dramatische dichters. Het is opmerkensweerdig, hoe arm er het Woerden sints langen tyd aan is. Noorwegen is trotsch daarop, eenen HolbergGa naar voetnoot2 te hebben voortgebragt, doch | |
[pagina 94]
| |
sedert dien tyd swygt ook syne geschiedenis van ergens eenen beduidenden navolger, en slechts over Dänemark breedt OEhlenschlaeger's naam eenen dramatischen dichterroem, die half en half ook Düitschlande te goed komt, want OEhlenschlaeger heeft syne werken ten grooten deele in 't düitsch geschrevenGa naar voetnoot1. Doorbladert men Swedens lettergewrochten, soo vindt men weinige namen van tooneeldichters; geenen, die buiten de landsgrensen sich aanerkenning heeft verschaft. Men vraagt sich dus verwonderd hoe het toegegaan mag syn, dat een volk met eene soo ryke letterkunde als de sweedsche, met soo vele strevende koppen, met tydpunten, waarin roemsuchtige en talentvolle vorsten hün hof poogden te versieren, geene uitstekende geesten vöör dat groot en heerlik gebied der poësij wist optewekken. De hoofdoorsaak is wel de geringe ondersteuning der schouwspelkunst. Dramatische dichters schryven om hunne werken op 't tooneel te brengen; in Sweden is dit máár in Stokholm mogelik, en Gustaaf de derde was de eerste koning die er belang in nam. - Er können sich weinige dramatische kunstenaars vormen en dese worden slecht betaald. Sij, gelyk de dichters, vinden geenen loon en geene aanerkenning vöör hünne poogingen. Met moeite heeft sich het tooneel in Stokholm staande gehouden; het is nog te weten of het voortbestaan sal. Het sangspel is het éénige wat de hoogere kringen aanlokt; en de tyd moet nog komen, waarop een poëet de ryke geschiedenis des vaderlands tot nutte trekt om vaderlandsche treurspelen, die hier van groote werking syn konden, te schryven, ofte wel waar een gelukkigen blyspeldichter de misbruiken en dwaasheden der samenleving geeselt. - By de politische gisting moest een schryver die dat beproefde, selfs met middelmatige gewrochten, grooten byval hebben, en het komt mij voor, dat men hiermede maar eenen aanvang sou te maken hebben, om eener volkdomlike, diep in den tyd grypende dramatische poësij den weg te banen. In stede daarvan ver- | |
[pagina 95]
| |
genoegt men sich in de betredene wegen met lirische uitstortingen en epische dichtvormen. Men beoefent roman en novelle, vindt daarvöör een bereidwillig, dankbaar publiek en laat sich paijen in 't toppunt der poësij, in de dramatische dichtkunst, met vertalingen van düitsche en fransche stukken. In den roman en de novelle hebben de Sweden veel schoons geleverd. Ons eeuwig leeshongerig Düitschland, onse tweeduisend speculerende boekhandelaars en de schaar van dienstveerdige vertalers hebben het genot der sweedsche literarische keuken sedert vele jaren redelik uitgebüit. Novellen en romanen van Mellin, van Almqvist, van Emilie Flygare Carlén en eenige anderen, voor allen echter van Frederika Bremer sijn ons rykelik toegekomen en hebben, niet sonder grond, ook ten deele levendige aanerkenning gevonden, welke by eenigen wellicht sterker was dan in Sweden selfs; want kuim mogte aldaar ooit de damenwereld sich soo algemeen vöör die schryversse begeesterd hebben als by ons. Frederika Bremer is nochtans ook in heur vaderland de geliefste dichteresse, wier bevallige schilderingen des huiseliken levens in den grootsten kring hoogst geschat sijn. De gemoedelikheid härer vertellingswyse, de eenvoudigheid, het natuurlike in de ontwikkeling der karakters en de vele fyne, diepgevoelde en ware opmerkingen verheffen dese schryversse boven het gewoonlike. Men leest häre boeken geern, en ook hier sijn het besonderlik de damen, welke sich daaraan verheugen. Het sijn niet hevige driften, die Fred. Bremer kan schilderen, geene mannen en vrouwen met trotsche, kloekmoedige sielen, geene stryden die diep in 't leven der wereld grypen. Het sijn inderdaad meer alledaagsche geschiedenissen, het wee des hertens, het lyden en verblyden des huises: maar sij sijn met hertelikheid, kleurenharmonij bemaald en met een teeder penseel dat levendig en weldoende werkt. De sentimentaliteit deser schilderingen heeft in de laatste werken der dichteresse sich versterkt, en hün afbreuk soo wel in de kunstvorm als in byval gedaan. In Sweden leest men veel en koopt diensvolgens ook vele boeken, want de leenbibliotheken hebben aldaar niet den omvang en de uitbreiding gewonnen gelyk by ons. In Düitschland heeft ieder kleine stad häär boekleenhuis, door welk ook de eigenaars, predikanten, ens., op het land versorgd worden. Niemand koopt | |
[pagina 96]
| |
dus by ons soo licht een boek; niemand denkt daarop, den dichter schadeloos te stellen, de letterkunde door boekenkoop te ondersteunen; men wacht tot dat het half gescheurde, bevuilde, eenig exemplaar der leenbibliotheek den weg naar 't huis vinde; en dat doen prinsen en prinsessen soo wel als heeren en damen van alle standen. Van daar komt het ook, dat in het groote Düitschland, waar meer dan veertig millionen Düitschers wonen, van het niewste werk eens geliefden dichters veel roem en lof kan syn en toch wellicht ruim 500 exemplaren worden gesleten. Wordt eene oplage van 1,000 exemplaren verkocht, soo is de uitkomst al seer groot; maar hoe selden is dit het geval? Nauweliks komt het in jaren eenmaal voor. In Sweden worden de werken der geliefde dichters in oplagen van 3,000 exemplaren gedrukt, en niet selden sijn er vele noodig. Daaruit komt het dan ook, dat de schryvers goed betaald worden; in Sweden met dry millionen inwoners veel beter dan in Düitschland met veertig millionen; en hiertoe draagt soo wel de boekhandel by, die niet soo ten onderen gegaan is als by ons, als de gewoonheid, die het tot plicht maakt, boeken te koopen. Welken schandeliken tusschenhandel, ten schade der drukkers en uitgevers, dryven de assortiments-boekhandelaars by ons, door 't bestellen van vele exemplaren eens boeks, dat sij hunnen kalanten dan toeschikken, die het opsnyden, lesen en teruggeven! Dat kent men hier niet. Men gaat in de boekhandelingen, kiest en koopt. De gewoonheid wordt daardoor onderstut, dat men in Sweden de boeken soo goedkoop als mogelik levert. Onse boeken hebben meest veel te hooge prysen. Men rekent al daarop, geen groot vertier te vinden, en moet dus de prysen soo stellen, dat eenige honderd exemplaren de kosten dekken. In Sweden geeft men het boek seer goedkoop om de koopers aantetrekken en wint dan by eenen aftrek van vele duisend exemplaren wyd meer, dan de düitsche boekhandelaar by eenige honderd. Men moest dit stelsel ook by ons beproeven; het konde de beste gevolgen hebben en, met de affetting van andere verkeerde betrekkingen vereenigd, den boekhandel eenen niewen opgang doen nemenGa naar voetnoot1. | |
[pagina 97]
| |
Hierdoor wordt het ook mogelik den schryveren soo hooge honoraren te betalen als sulks wel plaats grypt. Vrouw Flygare Carlén vertelde mij dat ieder härer romanen heur eenige duisend dalers opbrengt; sij sou sich gelukkig mogen achten wen sij in Düitschland het vierdedeel eens sulken honoraars bekwam; en dese schryversse is niet de hoogstbetaalde: Frederika Bremer verkrygt grootere sommen. Dat kan eene kleine natie vöör häre dichters doen. Aan Frankryk valt hier niet te denken, waar Eugène Sue vöör eenen roman 180,000 franken ontvangt; Engeland, waar Dickens en anderen 6 tot 8,000 pond sterling vöör ieder van hünne werken trekken. Slechts in Düitschland, in 't groote en denkende Düitschland, sijn de poëten erbarmeliker betaald dan in Polen en Rusland, om dat ieder wel lesen, maar niemand hünne boeken koopen wil. Dese sucht over den toestand onser letterkunde is jammerlik al te waar. Ik gevoelde gewis minder nyd dan schaam, als men mij die vergelyking voor oogen legde; in stilte vergeleek ik selve dat, wat Düitschland levert, en wat het buitenland doet, en ik vond dat onse armoede in onsen rykdom ligt. Er wordt by ons te veel gemaakt. Te veel kracht en talent wydt sich der drukpers toe en soekt in heur de koe, die met melk en boter versorgt. Ware 't minder, soo ware het beter; alleen is het seker dat we ons stoutmoedig ieder anderen volke ter syde können stellen en in iegelike geestesbekwaamheid den kamp aannemen. Maar tegen niemand is de Düitscher ongerechter dan tegen hem selven, en aan niets ontbreekt het hem meer, dan aan gemeensin en aan erkenning syner eigene verdiensten. Het is belangryk schryvers en dichters te leeren kennen, wier werken men gelesen en gewaarderd heeft. Dikwyls komt men uit hun eigen wesen eerst tot het recht begrypen hunner scheppingen; dikwils syn se ten minsten uiterlik, derselven tegenstellingen en men kan eerst allengskens de geestige hechtbanden van den schryver met syn werk opvinden. In niemand misschien spiegelt sich het | |
[pagina 98]
| |
geestesgewrocht soo volkomen weder, als in Frederika Bremer. Se heeft sich selve, gelyk sij is, geteekend, seide men mij, in een härer werken, als Tante Petronella; goedmoedig, vriendelik, besield, veelsydig beschaafd, kunstlievend, met een stil, vroom gemoed begaafd, sentimentaal en tot de godsdienstige swermery geneigd. Dese godsdienstige besieling is selfs opentlik gebleken in häär klein schrift tegen Strauss, tegen de pantheïstische wysbegeerte der Düitschers. Frederika Bremer greep, gelyk alle vrouwen, met het gevoel, met het geloof dat uit den herten komt, de geleerde bewysen des duitschen vrydenkers aan. In Düitschland heeft men die proeve onbeacht gelaten; men had een recht daartoe, want gants andere koppen traden hier met kritische scherpsinnigheid tegen Strauss op en konden sich ten leste roemen, ten minste gedeeltelik segeryk te hebben gevochten, want Strauss nam menig voorstel terug. Ook in Sweden maakte die proeve van eene vrouw sich in den geloofsoorlog te storten, by velen geen' aangenamen indruk. Anderen daartegen gaven beur grooten lof, en het scheelde weinig, of Frederika Bremer sou het voorwerp van eenen bitteren partykamp geworden syn. De Sweedsche Bie verhief se als eene ware voorvechtersse van het geloof, als het voorbeeld van alle vrouwen, beval häre boeken allen goeden kristenen aan, en die lof van desen kant was genoeg om de vrye denkers van häär aftewenden. Door dese bemoeijingen wierd de dichteresse dieper in 't gebied des geloofs en der twyfelingen getrokken, dan het vöör häär talent raadfaam was, en sulks drukte sich ook op häre latere gewrochten. Als ik se vöör de eerste maal besocht, was het gesprek weldra op dien vöör häär geheiligden bodem. Merkweerdig was het mij, dat se sich met Hegel's schriften aanhoudend besig hield en mij segde, dat sij er byna alle dagen in las en den grooten geest deses diepsinnigen denkers bewonderde, sonder nochtans in syne gevolgtrekkingen te können deelen. Se kampte vöör häär geloof met al de wapens eener schoone siel, die in onrust geset, uit de gevaarlike dwaalwegen des denkens tot de droomen der gevoelen vlucht en dese als het éénige beschouwt, dat rust en levensgeluk kau brengen. Wij wenschen nochtans vöör häär talent dat sij tot het werkelike leven terugkeere. Onafhangelik, ongehuwd, in de beste kringen des geselschaps verkeerend, met een syn gevoel begaafd, kan | |
[pagina 99]
| |
seker dese dichteresse der sweedsche letterkunde nog menig tafereel des levens schenken; ja, wellicht kan häär talent verder gaan, op de sociale beweging van onsen tyd inwerken en sedenschilderingen voortbrengen, waarvan de strydigheden sich levendig op de toestanden laten toepassenGa naar voetnoot1. Er is ook in Sweden een jong Sweden, eene schryverschap, die de denkbeelden van het tegenwoordige tydstip begrypt en poogt te verbreiden, die sich met de bloote romantiik en met huisselike tafereelen niet laat vergenoegen, maar de stryden des tyds indringt en politische, godsdienstige en sociale betrekkingen in häre daarstelling trekt. Het hoofd deser jonge letterkunde is Almqvist, een man van groot talent en niet minder groote kennissen, die grieksche en latynsche woordenboeken, fransche en italjaansche spraakleeren heeft geschreven, aan politische dagbladeren gearbeid, volksschriften, novellen, romanen, schouwspelen en musiikstukken heeft uitgegeven. Almqvist is een man van sterke en hevige driften, waaraan hy in syne poëtische werken uitstorting verleent. Het is een man der volksvryheid en des volkslevens, een yverig aanhanger van het verlichte denken in kerk en staat, een kenner en voorstaander der düitsche philosophie en der fransche geestesbeweging. Syne werken wierden ook door de geestelikheid berispt, om dat sij het kentteeken droegen der fransche sociale en politische denkbeelden. Almqvist is eene eigenaardige verschyning; een sterk en krachtig man, met scherp geteekend gesicht, eene syne beweeglikheid des bliks, een hoog, kaal voorhoofd. Hy heeft het uiterlike van eenen scherpsinnigen denker die menigen storm heeft doorgeworsteld. Hy kan vyftig jaren oud syn, maar hy heeft iets levendigs, dat hem jonger maakt. De warme phantasij in syne werken, syne ryke uitvindingskracht, syne geestvolle eigenaardigheid maken hem eenen der eerste sweedsche dichtersGa naar voetnoot2. | |
[pagina 100]
| |
Er is ook in Stokholm menig letterkundige die by ons bekend is. Soo de dichter der ‘Schuppen Dame,’ de tegenwoordige generaal-directeur LivijnGa naar voetnoot1; Mellin, een talentvolle navolger van Walter ScottGa naar voetnoot2, de kamerjonker Kullberg en graaf Sparre, die vele romanen hebben geschreven; eindelik onder de schryvende damen: Emilie | |
[pagina 101]
| |
Flygare Carlén, wier werken ook in Düitschland aanerkenning gevonden hebben, om beur schoon daarstellingsvermogen en levendig phantasijGa naar voetnoot1. Sweden is ook niet minder ryk aan lirische dichters. Een der treffelikste schryvers van geestelike gesangen was de aartsbisschop Wallin, die in 1839 is gestorvenGa naar voetnoot2. Als idillen- en liederdichter heeft edoch de bisschop van Hernösand, Michael Franzén, den meesten roem in 't landGa naar voetnoot3. Atterbom, Geijer en vooral Tegnér, van de jeugd afaan door vriendschap vereenigd, vormen een schoon en beroemd dichtersdrytal. Wat den lesten betreft, sijn immers syne Fithiofssage en romancen in Düitschland algemeen verbreid. Tegnér is de eenige sweedsche dichter die by ons bekend is, en wen ook de tyd voorby is, waarin men syne weerde te hoog schattede, soo blyft nochtans syne schoone beeldenryke sprake met häre uitspruitsels het eigendom eenes waren poëtenGa naar voetnoot4. | |
[pagina 102]
| |
Men konde nu onder de overige dichters nog vele namen tellen, gelyk, b.v., den hofmarschalk van Beskow, die ook als dramatische dichter bekend is; Nicander, Dalgren, Fahlcranz, Adlersparre, Hagberg, Carlén. ens.; maar er is onder hun geen uitstekend talent. De jonge tyd en de bewegingen in het volkdom moeten en sullen toch immer meer de poëtische bekwaamheden opwekken. Ieder tyd vindt syne sangers, doch de beweegde tyden de grootsteGa naar voetnoot1. Overgeset door H. Vandenhoven. |
|