Braga: dichterlijke mengelingen. 1844
(1844)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
I. Ja, 't is mij zoet!Ja, 't is mij zoet, aanminnig-schoone maagd!
Wanneer mijn hand het zilverrein papier
Van 't bitter leed, dat me om uw afzijn knaagt,
Uw jamben met een ongekenden zwier,
Zwart als mijn inkt, benaauwd heeft volgeklaagd!...
Wel is ze zwart, die inkt, waarin ik 't vier
Te blusschen tracht, dat me al te koortsig jaagt, -
Ja, 't is mij zoet, aanminnig-schoone maagd!
Wanneer 'k mij zelf dan zwart op wit zie staan,
Terwijl mij niets ter wereld meer behaagt,
Dan ijlings van die wereld af te gaan,
Die mij zóó wreed en ver van U belaagt!
Ja, 't is mij zoet, - als dan één laatste traan
Rolt over 't blad, waardoor 't een toeken draagt,
Dat nimmermeer wordt uit- of weggevaagd!
Maar zij 't al zoet, oneindig zoeter waar 't,
Indien die traan bij 't vloeijen langs mijn wang,
Met nog een traan en nog een, opgegaard
Door liefstes hand, bewaard werd levenslang!
En zóó voorzien bij 't lied, dat ik haar schonk,
Zij nu een traan en dan een regel dronk!
| |
II. Ai, denkt ge nog wel.Ai, denkt ge nog wel aan den poot van het bankje,
Waar 'k menig verkoudheidjen op heb gedaan,
Wanneer wij de deur op een kier lieten staan,
En beiden verdiept in het schijnsel der maan,
Den suizenden Zephyr zijn gang lieten gaan?
Ai, denkt ge nog wel aan den poot van het bankje,
Waarop ik zoo menigen zaligen stond,
Zoo menige weelde, aan uw zijde ondervond? -
Ai, denkt ge nog wel aan den poot van het bankje,
Die toen mij uw kusjen te driftig ontstak,
En toen 't in mijn oog stond te lezen: ‘ik dankje!’
En toen - al te zwak -
Ai, denkt ge nog wel aan den poot van het bankje,
Die toen - al te zwak -
Den poot van het bankje, die brak?
|
|