Braga: dichterlijke mengelingen. 1844(1844)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Een Vertelseltjen. (Uit een goede bron.) Parva magnis saepe rectissime conferuntur. Cicero. Een klein, klein aapjen Zat op een stokjen. Hij had een broekjen En een rood rokjen, Dat aan zijn bastjen Niet zat gegoten - Nooit had een rokjen Zóó slecht gesloten! - Het arme beestjen Had, met veel slagen, Zich als een aapjen Leeren gedragen, Dat voor zijn Meester En voor zijn eigen Uit kale beurzen Een cent moest krijgen. Hij had een klein geweertjen Waarmeê hij exerceerde; Een dito aardig sabeltjen, Waarmeê hij spadronneerde. Hij maakte complimentjes Publiek En impudiek. - Hij laadde een zakpistooltjen En deed den prop Er op, En schoot met kruid in 't honderd Dat ieder stond verwonderd. O, 't was een aapje uit duizend - En was hij mensch geweest, Hij had gewis geschreven, - ‘Altoos in d' eigen geest.’ Hoort het, gij allen, Die naar de streeken Van 't kleine beestjen, Vaak hebt gekeken, Hoe bitter treurig, 't Hem is gevaren, - Of woudt ge uw tranen Soms liever sparen? 't Was op een middag - Maar vóór den eten - Dat hij een kunstjen Glad was vergeten. Zijn Meester sloeg hem, (Hij had een slokje op) En 't nuchtre beestjen Sprong wild zijn stokje op.... Krak! zeit zijn broekjen! En scheurt van achter -- Het aapjen bloosde - Geen sterfling lachte er!... Wie kan het niet begrijpen, Dat, nimmer na dien dag meer, Ons aapjen is gekomen Op zijnen ouden slag weêr? Hij deed wel de oude kunsten - Maar, ach! Zijn schande lag Zóó zwaar hem op 't geweten, Dat hij, helaas! Zijn baas Van honger deed verkwijnen, En na een maand van mijmerij, Werd hij Verzameld tot de zijnen. De Moraal. O Dichters in 't sameet Gekleed En rijk aan de eêlste kunstjens, Al wordt je door het lastig gild Der recensenten wat gedrild, Zijt kalm toeh en bezitje! Springt niet te hoog en niet te krom, Maar denkt er om: Het aapjen en zijn splitje. Vorige Volgende