Braga: dichterlijke mengelingen. 1844
(1844)– [tijdschrift] Braga– AuteursrechtvrijI. Ontrouw.'t Laat meer te denken, dan te wenschen over,
Bekoorlijk Elsje, indien uw oog,
Dat nu een andrer hart verover' -
Mij wreed bedroog ---
Indien uw mondje en al uw zoet getoover
Bedrieglijk loog; -
| |
[pagina 58]
| |
Veel hebt ge, liefste, mij gegeven, -
Mooi Elsje, teêr!
Veel wat men iemand geeft voor 't leven
En vraagt het nimmer - nimmer weêr.
Och! wat ge gaaft - U is het om het even
En mij nog meer.
Al zoudt ge ook niets ter wereld willen laten,
Niets voor den lang vergeten man,
Om zoetlijk met een ander lief te praten -
Zeg, lieve kind, o zeg mij dan...
Of ik u daarom eer zou kunnen haten,
Dan ik u alles wedergeven kan.
En zeg mij zoo ge al kunt vergeten,
Wat ge eens hieldt voor uw part
Van 't geen ons zamenzijn mogt heeten; -
Of soms uw hart
Er bij vergeet, dat een der twee blijft weten!
Zeg, liefste, hoe ge dat ontwart?!
Och, wat ik wete en wat door u op heden
Vergeten en versmeten zij; -
Mij gaat van 't eens bestaand voorleden
De heug'nis niet voorbij, --
En zijt ge mij, zoet liefjen, glad ontgleden,
Gij maaktet, och! mij daardoor dubbel vrij.
Want dat uw mondjen met zijn zoet getoover
Mij heeft misleid, -
En schoon uw hart een nieuwen buit verover,
In 't nieuwe netjen, dat het spreidt; -
't Laat alles mij, - mooi Elsje! zoete meid!
Veel meer te denken dan te wenschen over!!
| |
II. Liefde.'t Is treurig alle dag te hooren,
Wanneer men van verlichting spreekt,
En - moest het niet ons lief bekoren? -
Het hart zóó heel natuurlijk breekt, -
Te hooren van de teêrbeminde
Tot troost in 't lot:
Ge zijt een dwaas en een ontzinde
Of wel een kwibus en een zot.
't Is bitter, dagelijks te aanschouwen,
Dat men geen hair
Nog vordert met het grootst misbaar;
En dat ons liefje ons blijft mistrouwen,
Hoe of men 't maakt,
En vol van enthusiasme blaakt
‘Voor 't pronkjuweeltjen aller vrouwen,
Waarop m' een huis zou durven bouwen,
Dat aan den hoogen hemel raakt.’
't Is treurig, daaglijks te beseffen,
Dat ons gevoel
Bezijden 't doel
In 't honderd schiet en nooit zal treffen;
Ja dat men nooit
Zijn eigen hart genoeg vergooit,
Om liefstes hartjen zóó te winnen,
Dat m' eindlijk, dood op zijn gemak,
Vrij van attenties mag beminnen,
Of m' er zijn hoofd niet eens om brak!
't Is bitter treurig alle dagen
Meer op te merken van dien aard,
En meer te aanschouwen van de plagen,
Die liefde ons baart; -
't Is treurig elken dag te hooren,
Wat men toch nimmer avoueert...
Maar treuriger en glad verkeerd, -
Zich aan zoo'n bitter - treurig iets te storen!!
| |
III. Vriendschap.Was iemand dwazer coup ooit in zijn brein gevaren
Dan wie zijn vrinden vraagt om geld?
De vriendschap tart' het roesten van de jaren,
Het leutert elk, die meent dat ze in contanten telt
En uitbetaalbaar tegen schijven,
Zich op het credit van een huisbudget laat schrijven!
Geen erger dwaashoofd leeft in 't land,
Waar 't poverst hart juist met het grootst verstand
Gepaard gaat, en - kan 't anders zijn? - berekent,
Dat het voor vrinden nooit een enklen duit beteekent; -
Geen erger dwaas!! - dan, ja! de dronken gek,
Die, God mag weten hoe, in 't eind zich laat belezen
Om voor een vriend, bij wijs van noble trek,
Bij voorbeeld borg of dwazer nog te wezen!
|
|