Wekt hem niet.
Ingezonden.
Wekt, broeders! wekt het slapend Holland niet!
Zij ze u een schrikbeeld, de gedachte
Aan 't nakend wee, dat ons de toekomst biedt, -
Stoort nooit de rust, waar 't dommelend geslachte
Zich zoo genoeglijk bij bevindt,
Vertrouwvol, argloos, blind.
Omhult de baan der nieuwe geestesrigting,
Dooft uit dien gloed van rijzende verlichting,
Die 't arme Holland mogt doen schrikken uit den dut,
Niet meer door 't scherm der nulliteit beschut
Van wawelende volks-organen,
Waarachter we ons zoo gaarne veilig wanen -
En zich de dodraar veilig weet,
Voor iedren voortgang van den tijd, - zoo 't heet.
Laat andren vrij, nooit wakens moede, strijden,
Voor wat men Regt en Volks-regt noemt: -
Bij u zij zulk een onrust steeds gedoemd!
Ons moog' de slaap van alle zorg bevrijden; -
En 't onregt worde ons, zij 't er al, verbloemd.
Wij willen gaarne voor de vrede iets lijden....
Geduldig dragen is onze eerste deugd
En onze laatste - naar me heugt
Uit de allerjongste, zaalge tijden.
Mijn broeders, wekt dan 't slapend Holland niet!
Het ligt zóó vast, zoo argeloos te ronken: -
Och! zoekt zijn leven niet te ontvonken -
En, zingt gij al, - ô, 't zij een wiegelied!
Een lied, dat ons in dieper dommel storte,
En 't dure rekjen nooit verkorte,
Door menigeen met zweet en angst betaald,
Op goed geluk, of Joostlief zal gehengen
Dat Holland, diep in slaap, 't jaar vijftig haalt.
Daar zijn er, die van slaap niet willen weten,
Warhoofden meest en ongeluks-profeeten,
Waanzinnigen, wier jammerkreet ons port,
Die schreeuwen: tijd is 't, dat men wakker wordt!
En dreigen, met een vreesselijk ontwaken,
Wanneer de Tijd, alweêr een eeuw vooruit,
Ons eindelijk zal grijpen tot zijn buit,
(Zoo profeteeren ze, om ons bang te maken)
En Holland uit zijn slaapboei rukt -
Om de achterblijvers, bij de hairen, meê te sleuren...
Och! waarom niet? -- 'k zie, dunkt me, 't al gebeuren!
Ik zie het al hoe 't wakker schudden lukt!
Waarom niet?... Neen! gelooft het niet! neen! nimmer!
('t Is mooglijk, dat ik me in iets anders soms vergis,
Omdat ik, in den regel, niet hoog timmer,
Maar hierin slaat de domste knul niet mis!)
Neen! nimmer zal de slaap voor Holland enden:
Zelfs eenmaal wen de Tijdgeest triumfant,
Zijn zegekar zal rennen doen door 't land,
Verplet hij ons, slaap dronken nog, de lenden,
Eer 't vol besef ons wakker vinden zou....
En met den doodslaap eindigt Hollands trouw,
't Palladium der ouden-roem-herkaauwers,
Induttende op voorvaderlijke lauwers.
Wekt broeders dan, o wekt den Slaper niet! -
Zij ze u een schrikbeeld, de gedachte
Aan 't nakend wee, dat ons de toekomst biedt, -
Stoort nooit de rust van 't ingedut geslachte!
O dat het ruste en ronke; gape en geeuw', -
Wekt broeders nooit door onvoorzigtig snappen
Den lieven slaper dezer eeuw, -
En laat ons meê, in vrede, een uiltjen knappen!
|
|