Vaderlijke raadgeving in de XIXe Eeuw.
Ramper est des humains l'ambition commune,
C'est leur plaisir, c'est leur besoin.
André Chénier.
Mijn zoon, gij gaat de wereld in,
Hoor naar uws vaders raad,
Die leere u zonder diepen zin,
Hoe 't in de wereld gaat.
Ik weet er van, geloof me vrij,
Mijn zoon, mijn eigen makelij,
Verbaster nooit van 't nest!
Ik kroop en sloop de wereld door, -
En leen aan d' ouden slang het oor -
Gij ziet de vruchten dra.
Als knaap, uit nijd of ijver meest,
Toen kroop ik reeds op school,
En stoofde met gevatten geest
Men prees mij, als ik dan in 't gniep
En aanstonds naar den meester liep,
Of hij 't verbieden liet.
Mijn makkers haatten me, - 't is waar -
Niet één vertrouwde mij --
Uw vader kroop intusschen maar
Hun afkeer deerde uw vader niet; -
Monsieur, die was mijn ster; -
Wie zijns gelijken haat ontziet,
Hij brengt het nimmer ver.
Ook was ik de eerste, een kroon der jeugd,
Toen ik de school verliet,
En 't eerste kruipen, dat me heugt,
Was 't ongelukkigst niet.
Zoo ging ik voort en op dien grond
Bouw ik nog thans mijn raad,
Dien ge uit uw eigen vaders mond
Niet roekeloos versmaadt.
Wat u gebeure, ga niet regt; -
Zoo komt ge er niet, mijn zoon!
Ik heb dat anders overlegd
Heb vrinden - maar één vrind dat nooit,
Veel vrinden geeft gemak -
Terwijl men zich voor één vergooit;
Och Heer! ik ken dat zwak.
Hoe meer men goede vrinden heeft,
Bedenk wat nut hun vriendschap geeft
En wring haar als een spons.
Heb vrinden, - altijd op dien voet
Dat gij geen duit verspilt, -
En denk eens, hoe ge kruipen moet
Eens komt de tijd, - ik weet er van -
Dat ge u verheffen kunt, -
Juist door die vrinden, wien gij dan,
Hun warme vriendschap gunt.
Ze dienen u, omdat ge u min
En needrig bij hen hield -
En weten niet wat hooger zin
Ze weten 't niet, - ga stil uw gang
En kruip bij meerdren meest;
Dat is, zijn heele leven lang,
Bij meerdren, ja, kruip daar vooral
En hou ze steeds te vrind.
Men weet nooit hoe men, bij geval,
Er dikwijls zij bij spint.
| |
Wat schepsel heeft geen zwakken kant,
Waar men hem grijpen kan?
Spits daarop altoos uw verstand
Daarom, mijn zoon, heb alle idées,
Maar hecht er aan geen een.
Prijs altoos wat uw meerder prees
Een dwaas, die hangt aan één idée
En zich er dood voor vecht:
Loop met den grooten hoop maar meê, -
Zoo komt ge best te regt.
Geef niemand aanstoot, wie 't ook zij;
Wees nooit uzelf in 't minst.
Wees andren - altoos wint ge er bij....
Hun zelfzucht is uw winst.
Om zich verheft een ander u, -
Totdat ge, als 't wel gelukt,
Den sluwsten kruiper nog te sluw,
O kruip en kruip dan, dat u eer
En geld en goed beklijft; -
Niets anders is er, dat zoozeer
Zweer altoos bij het hoog gezag
En schuil u achter 't hoogst, -
Loop driemaal naar de kerk per dag:
Dat geeft een weeûwenoogst!
O kruip en, kunt gij 't, onderdruk, -
Hoor naar uws vaders raad:
Hij zorgt alleen voor uw geluk
En weet, hoe 't alles gaat.
Bedrogen wil de wereld zijn, -
Met zooveel eerlijkheid in schijn,
Dat ze ons niet vatten kan.
Ziedaar de maat der veinzerij:
En legt u bij de kruiperij
Maar nutloos aan den band.
Bedrieg, mijn zoon, met overleg
Och! dat ik 't u toch duidlijk zegg'
Maar neen! zoo zijt ge niet ontaard
Van 't vaderlijk vernuft:
Het schrander oordeel, alles waard,
Wordt door geen hart verbluft.
't Komt alles, voor wie 't wel bevroedt
‘Dwing wien ge kunt, kruip waar ge moet:
Eerst slaaf - en dan tyran!’
|
|