Braga: dichterlijke mengelingen. 1844(1844)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De nacht. Hoe schoon, hoe statig is de nacht, Hoe heerlijk blinkt der sterren pracht Ginds aan 't gewelfd azuur, geliefde! Ik hoor slechts 't ruischen van mijn schreên... 't Zwijgt alles plegtig om mij heen, De toon der dorpsklok trilt alleen; Thans sluimert heel natuur, geliefde. Hier, waar het zilvren licht der maan Zoo lieflijk schijnt door de eikenblaên Zet ik mij eenzaam neer, geliefde, Hier staar ik naar den hemelboog, Hier zwelt de boezem mij omhoog, Hier blinkt me een droeve traan in 't oog, En 'k peins aan u, mijn teergeliefde! Dan wensch ik, dat ge uw hand mij boodt En dat mijn arm u zacht omsloot En - ver ben 'k van u af, geliefde. Ach, wat is mij het levenslicht, Wanneer 't niet straalt van uw gezigt Op 't pad, waar ik mijn schreden rigt? - De duisternis van 't graf, geliefde. [pagina 32] [p. 32] Doch straks heft weer de nacht haar kleed En 't lieflijk morgenblozen treedt Langs 't oost met teedren schijn, geliefde, - Zoo breekt ook door des afzijns nacht Eens 't morgenrood wanneer zóó zacht, Uw vriendlijk oog mij tegenlacht... Dan zal 'k weer zalig zijn, geliefde! Vorige Volgende