Goede raad die goedkoop is,
aan ongelukkige gelieven.
(Het Feithiaansch vrij gevolgd.)
Wreed gescheiden Lievelingen,
Die (zoo als van zelve spreekt,)
Heel uw weg met tranen weekt;
Voor wier diep gewonde harten,
De aarde niet één roosjen kweekt! -
Als 't gevoel der teêrste scheiding,
Nimmer teêr genoeg vermeld,
Uw geprangden boezem knelt,
En geen hartverlichtend traantjen,
Uit het toegeschroefde kraantjen
Van uw brandende oogen welt:
Zet u dan in stille nachten
Op een eenzaam kerkhof neêr.
Is in de eerste plaats van nooden.
In 't gevoelloos rijk der dooden
Vindt uw zien haar kalmte weêr.
't Laat zich nog al licht begrijpen:
Primo, 't is er doorgaands koel;
Tweedens, in geen leuningstoel
Kan men lui zich nedervlijen,
Om 't verdriet te doen gedijen
In den breipot van 't Gevoel!
Ziet de bleeke maan verrijzen,
Als gij over de akkers klimt
En de schurken tegengrimt,
Ten gerieve van de braven.
Ziet hoe 't lange gras der graven
In haar kwijnend schijnsel glimt!
Ziet dat alles. 't Kost geen oortjen,
Als de maan maar schijnen wil:
Waar de troost om heen moet draaien;
Laat het gras, des noods, nog waaien, -
In de lengte is veel verschil,
‘Wellust van 't gevoelig harte!
Stille, bleeke, kuische maan!’
(Ja, dat is ze, hou maar aan.)
‘Gij ontlast den bangen boezem.’
(Ja, dat doet ze en o! dat doe ze 'm!)
‘Dikwerf van een teedren traan.’
En zoo voorts - een volgend reisjen,
Geef ik u misschien 't restant
Van 't receptjen, vol verstand;
's Tortels lied en droef verscheiden
Met de wilgen tusschen beiden, -
Thands, door slaaplust overmand,
Stap ik in mijn ledekant.
|
-
voetnoot*)
- Een metselaarsterm, anders weinig in poëzij gebruikt. Wij durven hopen, dat de gloeiend aanééngesmeedde harten onzer lezeren en patienten haar ons ten goede zullen houden.
|