Braga: dichterlijke mengelingen. 1843(1842-1843)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Sonnetten. I. 'k Zag in den droom mij zelf, in gala stekend, In zwarten frac en zijden vest gepent, Gekuifd, geboord, recht voor een bal berekend; En vóór mij stond mijn liefjen, wel bekend. En 'k boog me en zeî: ‘Is uwé aangeteekend? Ei, ei; ik maak u wel mijn compliment.’ Maar 't ijskoud woord, zoo doodelijk welsprekend, Kneep mij de keel te samen van ellend. En zie, op eenmaal - bittre tranen vloten Uit liefjens oogen, als zij nooit vergoten, En 't zalig beeld smolt in den tranenstroom. O zoete liefdestarren, toovrende oogen, Al hebt ge wakend mij zoo vaak bedrogen, 'k Geloof u toch, zelfs heden in mijn droom. II. 'k Zag in mijn droom een ventjen, klein en netjens, Het ging op stelten, 't vloog door straat en steeg; Het droeg een rokje en keurige manchetjens, Maar 't was van binnen magertjens en leêg. Het was van binnen jammerlijk en veeg, Alleen zijn beurs was goed bewoond en vetjens; 't Blufte op papa, courage en bruiloftspretjens, En snoof en dronk en grinnikte ter deeg. ‘En weet gij wie dat is? kom hier en zie!’ Zoo vroeg de Droomgod mij; en, een, twee, drie, 'k Stond bij de Pieterskerk voor een der ramen. 'k Zag 't ventjen voor een altaar staan, daarna Mijn liefjen naast hem, beide spraken: Ja! En duizend duivlen riepen lagchend: Amen! UTRECHT, VAN PADDENBURG & COMP. Vorige Volgende