| |
| |
| |
Daniel Robberechts
De lezer tussen woord en beeld
Dit opstel van Daniël Robberechts, waarvan hier het eerste deel wordt afgedrukt, wordt exclusief gebracht door De Brakke Hond. Het zal niet worden opgenomen in de bundeling essayistische teksten die in het najaar verschijnen. Het tweede deel van deze tekst verschijnt in het herfstnummer van De Brakke Hond.
Scribere jussit Amor
Ze is nauwelijks veertig en ze heet Ulla. Ze is knap, intelligent, elegant, belezen - en uitgerekend zij zegt: ‘Een roman is toch altijd beter dan de film die ernaar gedraaid is.’
| |
Meer of minder?
Erik zegt: ‘Het aantal lezers neemt angstwekkend af. Je hebt hoe langer hoe meer secundaire analfabeten, semi-alfabeten, functionele alfabeten en subalfabeten.’
Ivette zegt: ‘Juristen, copywriters, vertalers, ambtenaren, bedienaars van terminals en tekstverwerkers - het aantal professionele lezers neemt schrikbarend toe.’
| |
| |
Het zullen wel vrijetijdslezers zijn die Erik bedoelde? Maar is het niet vanzelfsprekend dat hun aantal afneemt als het aanbod aan vormen van vrijetijdsbesteding in de laatste veertig jaar zozeer is toegenomen? Wie op zijn werk al de hele tijd utilitair heeft moeten lezen zal in zijn vrije tijd wel liever gaan squashen of tuinieren of dansen of tv-kijken dan zich in een boek te verdiepen?
| |
Roman/film 2
Is het mogelijk dat Ulla haar bewering zo weinig overdacht heeft? Blijkbaar heeft ze er niet bij stilgestaan dat de symmetrische bewering ‘Een film is toch altijd beter dan de roman die ernaar geschreven is’ zeker niet minder waarheid bevat. Ze heeft er geen rekening mee gehouden dat een boek niet toevallig als een grote roman is erkend, maar onder meer omdat de inhoud ervan zo bevredigend beantwoordt aan het medium ‘geschreven tekst’; dat de verfilming dus met het oorspronkelijke werk moet wedijveren in een medium dat er wellicht minder voor geschikt is (wat meteen een verklaring biedt voor het feit dat zovele uitstekende films naar tweede- of derderangsromans zijn gedraaid); maar dat producers er toch maar de voorkeur aan geven, romans te verfilmen die al bij een groot publiek bekendheid genieten.
| |
| |
| |
Roman/film 3
‘En dat een roman altijd beter is,’ zegt Ulla nog, ‘komt gewoon doordat de film zoveel meer invult, zoveel minder aan je verbeelding overlaat.’
Waarmee ze het feit over het hoofd ziet dat er buiten een visuele beeld-verbeelding ook zo iets als een verbale verbeelding bestaat; en dat je evengoed een roman kan verwijten dat alles er al te zeer benoemd is, dat er niet genoeg aan je woord-verbeelding wordt overgelaten.
| |
Averechts
Wat me zo vaak irriteert bij Ulla en Erik, is hun fanatieke vooringenomenheid ten gunste van het geschreven woord. Als je hen bezig hoort zou je geloven dat er alleen maar hoogstaande geschriften bestaan, en dat de lezer van het eerste het beste flutblaadje zijn tijd zinniger besteedt dan elke tv-kijker.
Waarom zijn Erik en Ulla overtuigd dat ze tot elke prijs voor het geschreven woord moeten pleiten - ook met zwakke argumenten? Zouden ze niet beseffen dat de ondegelijkheid van hun argumenten zelf allerminst voor hun geliefkoosd medium pleit?
| |
Het woord als beeld
Als lezer neem ik het handschriftelijke, dac-tylo- of typografische beeld van een woord waar, en dat woordbeeld roept de reeks klanken op van het gesproken woord. Sa-
| |
| |
| |
| |
men vormen woord-beeld en -klank het ‘signifiant’. Deze ‘betekenaar’ roept op zijn beurt het ‘signifié’ op, het ‘betekende’ dat niet een object is uit de referentiële wereld maar mijn denkbeeld van dat object.
Op zijn beurt kan dit betekende nog als betekenaar dienen van een tweede betekende: dan heb ik met beeldspraak te maken, waarbij ik het woord niet letterlijk maar figuurlijk, overdrachtelijk of zinnebeeldig moet verstaan.
| |
Woordbeeld
Uit eigen ervaring weet Otto dat je je als lezer tot het visuele woordbeeld van een woord kan beperken zonder het echt uit te spreken, ook niet stilzwijgend. Toen hij voor het eerst romans van Dostojewski verslond, kon hij de lange eigennamen op het oog onderscheiden; ze spellend ontcijferen en uitspreken duurde hem toen te lang; dat deed hij eerst later, toen hij het meisje ontmoette dat ook wild was van Dostojewski: ‘Wat vind jij van Stepán Trofímowitsj Werchowénski?’
Wat het woordbeeld voor een lezer betekent gaat die pas beseffen wanneer het gewijzigd wordt, bijvoorbeeld door een hervorming van de spelling. ‘De woorden met bij voorkeur een k lijken me allemaal gewoner en trivialer dan de woorden met bij voorkeur c,’ zegt Erik. ‘Tussen kritiek en criticus is er nog wat meer dan een verschil
| |
| |
in betekenis. Musicus en context ogen duurder dan muzikant en tekst, vakantie lijkt me populairder dan vacature of vacatie, en naast het wufte, erotische sex vind ik seks bijna chirurgisch of pornografisch.’
| |
Handschrift
Het bekoorlijkste handschrift is niet altijd het leesbaarste. Maar de kracht van die bekoorlijkheid wordt ten overvloede bewezen door het gebruik dat de reclame er nog van maakt - zelfs in de elektronische media.
De grafologie kunnen we wellicht bijzetten naast de frenologie en andere uitingen van onverzadelijke wetenschappelijke heerszucht. De blik die we op een handschrift werpen zullen we noodgedwongen minder onbescheiden moeten maken en utilitair. Maar contemplatief lijdt het geen twijfel dat elk handschrift ons een beeld biedt van de schrijver - alleen moeten we niet proberen uit te maken welke kenmerken respectievelijk op zijn afkomst teruggaan en op zijn kleuterjuffrouw, op zijn fysieke constitutie en op zijn karakter, op zijn aanleg en op zijn stemming terwijl hij zat te schrijven.
| |
Gedroomd Handschrift
... Kandinsky, Klee, Gris, Chirico, Miró, Michaux, Hartung, Steinberg, Masson, Christian Dotremont, Mathieu, Schoonhoven, Léon van Essche, Gust Gils, Raph
| |
| |
Cleeremans, Louis Goyvaerts, Christine Huber... Dat zijn enkele van de schilders, schrijvers of grafici die denkbeeldige handschriften hebben uitgevonden. Zij hebben niet aan de verleiding weerstaan om, louter om het grafische plezier, beelden te verzinnen van hoe een zoveelste ander schrift eruit zou kunnen zien.
| |
Letterbeeld
De lezer spelt niet, het zijn geen letters die hij leest. Drukwerk en tikwerk zijn juist bedoeld om de letters uniformer en minder opvallend te maken, en de vermenigvuldiging van geschreven woorden daardoor vlotter leesbaar.
Alle deskundigen zijn het erover eens dat een drukletter het best zo onopvallend mogelijk kan zijn. Maar wie eenmaal enige aandacht heeft besteed aan de vormen van typo- of dactylografische letters, die beseft wel dat ze in al hun bescheidenheid de leeservaring toch subliminaal kleuren. En bij een nog andere waarneming is het dan weer de monumentaliteit die opvalt in de produkten van de meesters lettersnijders en -ontwerpers - Garamond, Baskerville, Bodoni, Morison, Gill, Zapf, Van Krimpen...
Monumentaal èn subliminaal, dit hoeft geen paradox te zijn: terwijl hij ze nog maar nauwelijks bewust gewaarwordt, ondergaat de stedeling toch heel zeker de invloed van de imponerende monumenten waar hij achteloos langs loopt.
| |
| |
| |
Handschrift & druk
Annie: ‘Voor mij is er iets storends in het feit dat dezelfde monumentale drukletter gebruikt wordt, zowel om via het staatsblad een wet uit te vaardigen als om een intieme brief te publiceren in een biografie of correspondentie.’
Erik: ‘Maar je kan stellen: eerst doordat men iemands intieme brieven afdrukt wordt hij of zij officieel gekwalificeerd.’
Annie: ‘Maar helemaal echt geconsacreerd is hij of zij toch pas als men de moeite neemt om zijn eigenhandig geschreven brieven facsimile te publiceren in plaats van gedrukt...’
We moeten wel rekening houden met een recente depreciatie van de drukletter. Die begon al met offset en fotozetten die het voortbrengen van gedrukte tekst zoveel gemakkelijker maakten; en vandaag kan bijna elke gebruiker van een tekstverwerker een uitdraai produceren die er getypografeerd uitziet. Aan het monumentale karakter van de drukletter is daarmee niets afgedaan, dat berust alleen maar exclusiever op het visuele beeld en minder op het prestige van het gedrukt-zijn.
| |
Paginabeeld
Nog terwijl hij een linkerbladzijde leest heeft de lezer met een half oog al waargenomen hoe de volgende bladzijde eruitziet. Van bij de eerste blik die hij op een nieuwe
| |
| |
pagina werpt weet hij
dat die volgedrukt is of niet (dan komt daar een hoofdstuk of een fragment ten einde); dat het om een volle blok-pagina gaat zonder enige alinea of witregel (de ene lezer deinst terug voor zo'n compacte tekst, de andere vindt dat hij er juist een lekkere kluif aan heeft)
of dat het om een ‘normale’ pagina gaat met één tot vier alinea's;
dat het om een ‘grijze’ pagina gaat doordat ze ongewoon veel alinea's of witregels bevat (‘Dat zou weleens modern kunnen zijn.’)
of om een ‘gerafelde’ pagina waarvan vele regels maar voor een deel zijn gevuld (daaraan zien kinderen dat het om een vlot leesbaar boek moet gaan met vele dialogen met korte pauzen).
Visueel vormt elke pagina een pictogram - maar als betekenis ervan kan je alleen de tekstinhoud van die pagina aanwijzen.
Wie een boek doorbladert op zoek naar een passage die hij bij het lezen niet had aangestreept, maakt gebruik van zijn herinnering aan de pagina als pictogram.
| |
Boekbeeld
Otto leest Demonen nog altijd liever in de goedkope, oude uitgave van de Prisma-boeken dan in de latere gebonden uitgave van Van Oorschot. (Alleen de titel is nieuw: Boze geesten.)
| |
| |
Elk boek is ook een driedimensionaal object dat ons als een beeld raakt. Dat er zo iets als een boek-beeld bestaat tonen niet alleen alle ontwerpers die van de vormgeving van een boek hun werk maken; maar ook de vele kopers die er niet toe komen, het gekochte boek ook nog te lezen: op honderd kopers van de best-seller van Oriana Falacci (meer dan 150.000 exemplaren in drie dagen tijd) waren er 87 die eerder al Eco's De slinger van Foucault hadden gekocht; maar van die laatsten was niet eens de helft aan het lezen van Eco's boek toegekomen. (De kranten van augustus '90.) Mij lijkt het onwaarschijnlijk dat àl die niet-lezers zich door status of consumptiedwang hebben laten leiden.
(De uitgever-verkoper: ‘De consument is toch vrij om mijn boeken ook niet te lezen?’)
De uitgever-ambachtsman: ‘Maar als het produkt dat ik maak niet gelezen wordt: wat ben ik nog?’
De lezer kan er zich maar beter rekenschap van geven: het geschreven woord wemelt van de beelden.
| |
Audio-
De overvloed aan beelden in het woord mag ons niet doen vergeten dat het geschreven
| |
| |
woord, hoewel op een bijzondere manier, auditief werkt.
Kerkvader Augustinus vermeldde het stillezen als een hoogst verbazende prestatie van zijn leraar Ambrosius, intussen is het al een paar eeuwen algemeen verbreid. Maar proeven wijzen uit dat de overgrote meerderheid van de huidige stillezers aan ‘subvocalisatie’ doet: ook al blijven hun lippen onbeweeglijk, onbewust brengen ze hun stembanden toch aan het trillen. Om de leessnelheid te verdubbelen of zelfs te verviervoudigen, zijn de snelleestechnieken eropuit, deze hinderlijk vertragende subvocalisering kort te sluiten ten gunste van een louter visueel lezen.
| |
(Vraag:
Of het mogelijk is literair aan snellezen te doen? Een proza zoals dat van Flaubert dankt zijn bekoorlijkheid voor een aanzienlijk deel aan het feit dat het door de auteur aan de toets van het ‘galmen’ is onderworpen. Juist subvocalisatie verklaart dat ook de stillezer niet ongevoelig blijft voor die auditieve kwaliteiten.
Erik: ‘Ook bij Frans Erens ervaar ik iets van die “melopoeia”. Maar moderne literaturen zijn niet meer zo toegespitst op auditieve effecten, ze zoeken het consequenter in visuele effecten.’
Ulla: ‘O dat zou ik betreuren. Ik dacht dat het juist de functie van elke kunst was, àlle
| |
| |
kenmerken van een medium maximaal uit te baten...’
Erik: ‘Mogelijk kan een literaire lezer ook wel snellezen, maar niet zonder miskenning van de literaire tekst. Want snellezen doe je om je sneller van je lectuur af te maken, en literair lezen doe je voor het plezier. Snellezen doe je om tijd te winnen, literair lezen om tijd te verspelen.’
Ivette: ‘Maar ik heb niet zoveel tijd om te verdoen, ik, en aan een prent vind ik het juist zo plezierig, dat ze zo weinig tijd kost. Neem het werk van Peter van Straaten: met elke tekening van hem zijn het hele romans die hij ons uitspaart.’)
| |
Leeskoppen
Het grote verschil met zuiver auditieve media - zoals spraak, radio, cassette- of CD-speler, telefoon, walkman - bestaat hierin dat het geschreven woord geen gedecodeerde auditieve signalen uitzendt die de ontvanger rechtstreeks met zijn oren kan interpreteren. Bij telefoon en walkman gebeurt de decodering tot akoestische signalen wel bijzonder dicht bij het lichaam van de ontvanger, maar de decodering van de optische signalen van het schrift moet bìnnen in het lichaam van de lezer gebeuren. In die zin kan je alfabetisering beschrijven als het aanbrengen van ‘leeskoppen’ binnen in het lichaam van de toekomstige lezer.
Van een geschrift zegt men weleens dat
| |
| |
het iemand ‘op het lijf is geschreven’. Van èlk geschrift kan je zeggen dat het ‘binnen het lijf wordt gelezen’.
| |
Intimiteit
Die fysieke inwendigheid moet het zijn die van het geschreven woord een zo bijzonder intiem medium maakt. Als stillezer word je als het ware fluisterend aangesproken en jij bent de enige om te weten door wie en waarmee. (Terwijl je op de trein gedwongen wordt, zo niet de muziek zelf dan toch de soort muziek te onderstaan die je naaste medereiziger door zijn walkman jaagt.)
Sterker nog (behalve als je aan snellezen doet): het geschrevene vertolk jij zelf door het met je eigen innerlijke stem na te zeggen.
Otto: ‘Ik had een boek, en ergens op een linker pagina stond een magische zin. (Het woord “magisch” kende ik toen nog niet, maar nu weet ik dat die zin magisch was voor mij.) Ik kon hem lezen, en niemand merkte er wat van. Niemand merkte dat mijn hart zo bonsde, dat mijn adem sneller ging, en dat ik het boek zo vaak op dezelfde bladzijde opensloeg.’
Ulla: ‘Neem nu iemand zoals de jonge Hans Warren. Ik kan nauwelijks uitdrukken hoe afstotend ik die jongen van toen wel vind. Maar die dagboeken van hem heb ik toch maar geboeid gelezen, zodanig dat ik me in heel wat gevoelens van hem heb in-
| |
| |
| |
| |
geleefd. Je kan dus zeggen dat ik via die boeken een helemaal vrijblijvende maar wel intieme omgang heb kunnen hebben met iemand die ik zelfs niet vanuit de verte had willen frequenteren.’
| |
Hoortekst
Nieuwe media hebben een splitsing aangebracht in de lyriek. De luidruchtige, extraverte, collectieve lyriek werd popsong. De verstilde, introverte, individualistische lyriek bleef geschreven.
‘Maar mij verbaast het toch,’ zegt Otto, ‘dat er niet meer voorleesteksten op cassette verschijnen. Teksten die de auteur op bandjes inspreekt: waarom moeten die nog zo nodig op papier? Of teksten zoals die van Claude van de Berge, het zijn zo duidelijk incantaties die bedoeld zijn om de lezer te biologeren - van op het papier werken ze lang niet zo betoverend.’
| |
Controle
Ivette heeft een dochterje van vijf: ‘Die heeft het flink moeilijk gehad om te aanvaarden dat ik voor mezelf kon lezen. Ze kroop bij me op schoot en dan moest ze weten of ik daar al had gelezen? en daar? en dit woord? en dat? Op de duur was het zo duidelijk als wat: eigenlijk wilde ze dat ik enkel door haar eigen ogen zou lezen - of helemaal niet.’
‘Wat is het wat zij leest?’ - ‘Wat mag het
| |
| |
wel zijn dat hij daar zit te lezen?’ Een haast onbedwingbare vraag voor de getuige die weet wat lezen is.
Terwijl strenge wetten op het briefgeheim het privé-karakter van correspondentie moesten beschermen, functioneerden overal in Europa ‘cabinets noirs’ waar de regeringen de brieven onmerkbaar lieten openmaken en controleren.
| |
Collectief intiem
Het geschreven woord mag dan uiterst intiem zijn, het is tegelijk maatschappelijk gemeengoed - binnen de groep van de gealfabetiseerden.
Geletterd zijn op een of ander gebied betekent ook: de intimiteit van deze soort delen met alle andere mede-geletterden.
| |
Voorschriften
Annie: ‘Dat vind ik het afstotelijke aan elk geschrift dat van enige overheid uitgaat: dat die macht zich daarmee tot in de intimiteit van lezers weet in te dringen. Terwijl openbare proclamaties, persconferenties of bekendmakingen op het tv-scherm zich tenminste openlijk als de rede van een uitwendige, zichtbare overheid aandienen...’
‘Maar in de praktijk valt dat nog mee,’ denkt Erik. ‘Dank zij het ambtelijke taaltje ziet de lezer de overheid al van heel ver aankomen. En elke macht behoeft een jargon omdat ze zich anders te zeer zou blootge- | |
| |
ven. Neen, de macht die verleidt vind ik veel gevaarlijker dan de macht die afstoot.’
| |
Instemming
De lezer verinnerlijkt de rede van de schrijver.
Sommigen handelen alsof dat alleen instemmend kon gebeuren; alsof de lezer zijn innerlijke stem alleen kon lenen voor een vertoog waar hij het mee eens is, of door lezen eens wordt; alsof hij alleen díe schrijver binnen de intimiteit van zijn lectuur kon toelaten met wie hij zich vereenzelvigt.
Anderen stellen dat zelfs het stillezen ook sceptisch, ironisch, meesmuilend of polemisch kan gebeuren. Het vermogen om een tekst gedistantieerd te vertolken hoort volgens hen bij elke ware alfabetisering. Naar hun gevoelen mist de lezer die alleen instemmend kan lezen ten minste één van de nodige leeskoppen.
| |
Visueel
Otto: ‘Zit ik thuis naar een tv-programma te kijken, dan moet ik de opmerkingen van mijn huisgenoten doorstaan, over het programma (m'n zoon), over het feit dat ik ernaar kijk (m'n vrouw). Zit ik naar een foto-of een platenboek te kijken, dan kunnen ze ook weleens voor commentaar zorgen (mede doordat een prent of een foto in één oog- | |
| |
opslag decodeerbaar heet te zijn), maar daartoe moeten ze toch over m'n schouder kijken. Alleen als ik zit te lezen zullen ze er het zwijgen toe doen (ze zouden op de titel of de auteursnaam moeten afgaan).’
De intimiteit van het geschreven woord is individualistisch. Elke lezer wordt individueel als het ware op fluistertoon aangesproken door de tekst. Daardoor ontkomt hij in aanzienlijke mate aan de sociale controle die ontvangers in andere media wel ondergaan. Daar staat tegenover dat hij voor een tekst die hem in verwarring brengt niet, zoals voor andere berichten, meteen in de consensus van mede-ontvangers een toevlucht of houvast kan vinden.
| |
Verliefd
Erik: ‘Ik kan je heel precies vertellen waarom de Taferelen uit de kinderjaren van m'n naamgenoot Eric de Kuyper noodzakelijk geschreven moeten worden en niet uitgesproken: om zo aanhoudend aandachtig te blijven luisteren naar het verhaal van al die gedetailleerde herinneringen en gevoelens, zou je eigenlijk verliefd moeten zijn op de verteller. Maar als lezer kan je nu wel telkens tijdelijk aan opeenvolgende delen van de geschreven tekst een aandacht schenken die maar weinig onderdoet voor de verliefde aandacht.’
| |
| |
| |
Ogenschouw
De lezer mag nog zo geïsoleerd staan tegenover de tekst, hij staat er niet weerloos tegenover. En zijn macht heeft rechtstreeks te maken met visueel overwicht. De lezer bepaalt zelf of hij het geschrift vluchtig zal doorbladeren dan wel grondig doornemen, of hij cursorisch zal lezen dan wel ‘close’, of hij identificerend zal lezen dan wel gedistantieerd - en zijn lezersstandpunt kan hij te allen tijde wijzigen. De lezer bepaalt zelf zijn leestempo, in meer dan een opzicht lijkt hij op een filmmonteur aan een montagetafel: hij kan hele stukken overslaan, van achter naar voor lezen, herlezen... Eerst de videorecorder heeft het gewone kijkers mogelijk gemaakt, met filmbeelden te doen wat lezers altijd al konden: terugspoelen, voor-uitspoelen, het beeld stilleggen.
De lezer is zeker niet de hond die geboeid wordt door ‘his master's voice’. Eerder moet je hem vergelijken met de toeschouwer die zich vrij op een hoge toren beweegt van waaruit hij de processie van het geschrift in ogenschouw neemt: vanuit de lagere verdieping heeft hij een nauwkeurig zicht op elk deel van de stoet, vanuit de hoogste verdieping heeft hij een nauwkeurig zicht op elk deel van de stoet, vanuit de hoogste verdieping overziet hij panoramisch de optocht van het begin tot het einde.
Dit alles op één voorwaarde: dat hij zich die waarnemingsvrijheid bewust is gemaakt (door een juiste alfabetisering).
| |
| |
| |
Aan het licht
De lezer kan in een geschrift allerlei dingen merken die de auteur zelf ontgaan zijn, misschien omdat die er met zijn neus bij stond. Daardoor begrijp je de schrijvers die er angstvallig over waken dat er helemaal niets van hun persoonlijkheid in hun geschriften doordringt: wie zijn persoonlijkheid niet weet te verstoppen, komt door zijn geschrift naakt en gekneveld op de ontleedtafel van de lezer terecht.
Ulla: ‘Maar dit geldt evengoed voor m'n eigen schrijfsels: hoe kan ik weten wat ik denk zolang ik niet zie wat ik zeg?’
| |
Onder ogen
Ulla: ‘Voor mij ligt het belangrijke hierin: dat het schrift zicht geeft op taal. Voor mij is het geschreven woord een zichtbaar en overzichtelijk gemaakt woord dat daardoor te allen tijde geëxploreerd kan worden.’
Erik: ‘En vandaar de aantrekkingskracht van “moeilijke” poëzie: een gedicht als een revier dat je als lezer doorjaagt. Gedichten waar je wat na te sporen hebt. Gemakkelijke poëzie kan meteen bij het voordragen of zingen ontvangen worden.’
| |
Zoek
De tekstverwerker heeft elk geschrift nog doorzoekbaarder gemaakt dan het uit zichzelf al was. Met de instructie ‘Zoek’ kan ik niet alleen binnen enkele seconden vinden
| |
| |
waar een bepaalde woordvorm allemaal voorkomt in een tekst - iets wat ik als lezer nooit voor honderd procent gedaan kan krijgen van zodra die tekst meer dan een pagina bedraagt, al was het maar omdat ik uit verstrooidheid wel over bepaalde voorkomens heen zal lezen; maar bij de instructie ‘Zoek: l?m?n?’ zal de tekstverwerker elk voorkomen vinden van de reeks ‘de letter l gevolgd door een willekeurig teken of een spatie gevolgd door een m gevolgd door een willekeurig teken en eindigend op een n.’
| |
Intermezzo
Ivette: ‘Wat heeft hij daar gezegd?’
En terwijl Ulla het haar toefluistert, missen ze wat de spreker intussen vertelt.
‘Wat heeft hij geschreven?’ - je hoeft de plaats maar aan te wijzen op het blad.
Want de processie van het geschrift is (in tegenstelling tot die van de spraak of de film) nooit voorbij, nooit afgelopen.
| |
Vrijwillig?
Otto: ‘Als ze op tv met onderschriften de vertaling geven van wat er gezegd wordt, dan kan ik gewoon naast die onderschriften kijken. Maar geven ze een gesproken simultaanvertaling dan kan ik me daar niet doof voor maken - of ik moet de klank afzetten. En als ik beide talen versta, dan versta ik eigenlijk van geen van beide versies nog iets.’
| |
| |
Ulla: ‘Lezen is altijd iets vrijwilligs, maar zien en horen kan onwillekeurig gebeuren.’
Ivette: ‘Je kan altijd wel oppervlakkig lezen. Maar er zijn beelden die je niet eens hoeft te bekijken opdat ze in jou gebrand raken.’
Erik: ‘Een foto en een tekening hebben met een geschrift gemeen dat ze onbeweeglijk zijn. Bij het lezen zijn het de ogen van de lezer die voor beweging zorgen. (Vandaar dat ik de vergelijking met een processie niet helemaal juist vond.) Maar ogen die binnen hun gezichtsveld bewegende beelden waarnemen, worden er onweerstaanbaar door aangetrokken - in wetenschappelijke termen heet dat “positief fototropisme” of zo iets. Hoeveel onweerstaanbaarder werken die bewegende beelden niet als ze in kleur zijn! Is het dan nog verbazend dat tv-kinderen niet lezen?’
| |
Kijker-koper-lezer
De uitgever-verkoper: ‘Als man uit het vak kan ik u verzekeren: zo'n eentonige verzameling van letters zwart op wit krijg ik niet verkocht - althans in noemenswaardige hoeveelheden. Wat ik wel verkocht krijg is: een object dat als fetisj kan dienen van een mediafiguur die bekoorlijk is overgekomen. Wij als verkopers moeten het van feiten hebben, en een van die feiten is: vandaag de dag is ook de koper van een boek statistisch meer een kijker dan een lezer.’
| |
| |
| |
Image
Ulla: ‘Telkens als ik een goed dichter of prozaïst uit zijn werk heb horen voorlezen, heeft dat een meerwaarde verleend aan dat werk. Het ging niet om een echte, openbaring, het stond allemaal wel in de tekst, alleen hoorde je nu daadwerkelijk hoe goed het geschrevene wel bekte, hoe precies het beantwoordde aan die schrijver zijn ademhaling, zijn ritme, intonatie, tongval - allemaal factoren die toch nooit ondubbelzinnig van het papier af te lezen zijn.’
‘Klopt,’ zegt Otto, ‘en de verschijning van de auteur in levende lijve is ook iets waar ik niet over klaag - alleen al vaststellen hoe zielig of hoe gewoontjes zo'n beroemd auteur eruit kan zien vind ik een nuttige ervaring. Waar ik het wel moeilijk mee heb, dat is het beeld dat van een auteur wordt geproduceerd - door foto's, door een interview in een blad of voor de tv of de radio. Telkens krijg ik het vieze gevoel dat die man of die vrouw zichzelf moet verkopen om zijn of haar boek verkocht te krijgen, dus met argumenten die met het geschrift niets te maken hebben. Mogelijk hebben die beelden me al eens tot het lezen van een boek aangezet, maar dat ze me van bepaalde boeken afgehouden hebben weet ik zeker.’
| |
| |
| |
| |
| |
Machtsverhoudingen
Het totale aantal lezers van een bepaald boek mag na verloop van tijd het aantal kijkers naar een tv-programma ‘on prime time’ nog overtreffen: toch is het geschreven woord geen massamedium. Al was het maar omdat elke lezer altijd een afgezonderde enkeling is.
| |
Pretentie!
Impliciet meldt elke lezer aan het gezelschap dat hem omgeeft: ‘Nu wil ik me liever onttrekken aan de omgang met u, om me op sporen van een afwezige toe te leggen.’ Door sommige huisgenoten en metgezellen zal dit hem nooit vergeven worden. Vandaar ook de verachting of zelfs de haat voor het boek in sommige joviaal extraverte culturen. Terwijl het tv-scherm niemand uitsluit: iedereen kan toch mee zitten kijken en zijn gedachte zeggen?
| |
Goedkoop
Samen met praten en tekenen (zolang aan de tekening maar geen kunstwaarde is verleend) behoort het geschreven woord zelfs in zijn gedrukte vorm tot de goedkoopste media. Daardoor, en mede doordat het geen massamedium is, ontkomt het aan de belangstelling van het zeer groot geld.
Het is niet waar dat een gepubliceerd geschrift de lezer even intiem en even ruisvrij
| |
| |
met de auteur verbindt als bijvoorbeeld een persoonlijke brief: uitgeverijen en literaturen zijn instituten die wel degelijk normen opleggen en een stempel drukken op de publikaties. Intussen zijn het grootindustriële ondernemingen waar de kijker naar een publieksfilm of naar een tv-reeks mee geconfronteerd wordt, en de lezer van een boek niet.
| |
Zender-ontvanger
Annie: ‘Misschien is het dit wat het geschreven woord op andere media voorheeft: dat de ontvanger nergens zo gemakkelijk zelf zender wordt. Kijk maar naar de lezer die een alinea aanstreept, of een zin overschrijft: voor hij er erg in heeft is hij zelf aan het schrijven gegaan.’
Dit vermoeden van Annie geldt evengoed voor spraak en telefoon - maar mogelijk heeft zij alleen aan openbare media gedacht. Haar indruk is alvast een nadere afweging waard.
Een. Elke lezer kan terugschrijven, jawel, maar toch maakt het een heel verschil of het op een privé brief is dat hij dat doet, op een artikel of op een boek: niet elke lezersbrief wordt gepubliceerd, en behalve door een rechterlijk vonnis bestaat er niet zo iets als een recht op antwoord op een boek. In het uiterste geval schrijft de lezer alleen maar voor zichzelf terug - en dat is zeker níet niks, uit het op papier zetten van de eigen
| |
| |
gedachte valt wel degelijk heel wat op te steken. Maar het zou absurd zijn, elke terugschrijver op gelijke voet te stellen met een auteur die via een uitgeverij of een blad drieduizend- à honderdduizendmaal meer lezers bereikt.
Twee. Als het terugschrijven elke lezer zo gemakkelijk valt, dan is dit voor een deel te danken aan de eenvoud van de apparatuur. Nu is de apparatuur van het schrift wel veel eenvoudiger en goedkoper dan die van radio, plaat, film of tv, maar nauwelijks eenvoudiger dan die van het tekenen.
Drie. Behalve aan de apparatuur is het gemak van het terugschrijven vooral te danken aan de voorafgaande alfabetisering. Stel je een cultuur voor die de algemene en systematische scholing die bij ons voor het schrift geldt voor het tekenen zou opleggen: in een dergelijke cultuur zou niet het geschreven woord het medium zijn met de laagste drempel tussen ontvanger en zender, maar het tekenen.
| |
SF
Otto: ‘Ik kan me moeilijk een cultuur voorstellen waarin film de universele rol zou spelen van het schrift bij ons. Maar met video lijkt me dit al denkbaar: niet alleen zouden zuigelingen - net zoals bij ons - naar videofilms kijken, maar peuters zouden in plaats van over krijtjes, potloden en stiften over eenvoudige videocamera's beschikken,
| |
| |
scholieren zouden in plaats van geschreven opstellen video-taken opgelegd krijgen enzovoort.’
Annie: ‘Denk je niet dat video-apparatuur altijd te duur zal blijven om planetair even algemeen gebruikt te worden als papier, stiften, krijtjes, pennen en potloden nu?’
| |
For eyes only
Met de foto en de tekening heeft het geschreven woord gemeen dat het fotografisch reproduceerbaar is (nu ook via de fax). Dit houdt in dat elke lezer kopieën van het geschrift dat hij leest kan bewerken zonder het origineel aan te tasten; en dat elke lezer het geschrift, hoe intiem of geheim ook, facsimile aan anderen kan doorgeven: ‘Kijk eens wat ik hier lees.’
| |
Elaboraat
Erik: ‘Er is nog een kenmerk van het geschreven woord dat de afstand tussen ontvanger en zender minder indrukwekkend maakt: tot aan de “uitzending” ervan blijft het geschreven bericht bewerkbaar. In andere, vooral in de auditieve media, hebben de berichten het karakter van een performance, een prestatie die tijdens het uitzenden zelf gebeurt, “life”, en die meteen behoort te slagen opdat het bericht goed wordt ontvangen. Een geschrift is daarentegen een elaboraat dat, zolang de schrijver er
| |
| |
niet voldoende tevreden over is, vatbaar blijft voor bewerking. Met pogen en falen kan de schrijver zijn geschrift telkens opnieuw op het getouw zetten om er nog aan te knutselen en te sleutelen. Waar de prestatiemedia in de eerste plaats talent vergen, vergen elaboratiemedia eerder volharding.’
Ulla: ‘Eigenlijk kan je het schrift in dat opzicht met de techniek van het olieverf-schilderen vergelijken: voor het eerst werd het mogelijk, op het oog onzichtbare verbeteringen aan te brengen - de zogenaamde repentirs.’
Ivette: ‘Maar de schrijver die naar een deadline toe moet werken, kan niet aan zijn tekst blijven knutselen tot hij helemaal tevreden is. Hoe nader de deadline, hoe meer die schrijver weg heeft van een improviserende spreker - en vaak kan een journalist niets meer doen dan notuleren.’
Erik: ‘Dat is zo. En ook de oosterse kalligrafieën behoren tot de prestatietechnieken: door talent en concentratie moet de kalligraaf het teken van de eerste keer volmaakt op het papier gepenseeld zien te krijgen. Alleen de leerling-kalligraaf is het vergund, vele bladen met mislukte probeersels voort te brengen - zoals de cineast die zolang takes opneemt tot hij er voldoende bruikbare heeft.’
| |
| |
| |
Publiciteit
Herinner je de graffiti van twintig jaar geleden - hoe jachtig en schichtig waren ze aangebracht, de slogans en de schuttingwoorden. Vluggertjes. De boodschap zelf was niet zo belangrijk als de aandrang om zich uit te drukken tegen de goegemeente en de politiereglementen in - en daardoor ook in tijdnood.
De nieuwe graffiti laten zich niet meteen ontcijferen. Wat het eerst opvalt zijn de kleuren, het gestileerde van de letters, en de monumentale vormgeving. Deze graffitisten leggen veel meer overleg aan de dag dan hun voorgangers. Wellicht hebben vrienden op de uitkijk moeten staan, want in weerwil van de spuitbustechniek zijn deze wandschilderingen niet een-twee-drie aangebracht. Het feit dat deze graffiti niet zo maar vandalenwerk zijn, maakt ze juist zoveel provocerender. Behalve de afzonderlijke inhoud van de tekst zegt elk van die graffiti: wij gunnen de reclamejongens het monopolie van het blikvangen niet, wij eigenen ons het recht toe om ook zelf te openbaren.
|
|