De Brakke Hond. Jaargang 12
(1995)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Mia Couto
| |
[pagina 9]
| |
Het spijt me: iets uitzonderlijkers dan de rivier ken ik niet. De golven gaan heen, gaan eindeloos heen. Hoe lang doet het water dit werk al? Alleen in de oude kano overdacht Ernesto Timba zijn leven. Op zijn twaalfde jaar was hij begonnen aan de school die hem leerde om vissen uit het water te vangen. Alsmaar in de loop van de stroom had zijn schaduw gedurende dertig jaar de leer van de mens op de rivier getoond. En waar was dit alles voor geweest? De droogte had de grond uitgeput, de bezaaide gronden vervulden geen belofte. Als hij terugkwam van het vissen, had hij geen verdediging tegen de ogen van zijn vrouw en zijn kinderen, die de zijne doorboorden. Het leken ogen van een jonge hond, het kostte moeite het toe te geven, maar de waarheid is dat honger mensen op dieren doet lijken. Terwijl hij aan zijn zorgen dacht, liet Timba de kano heel langzaam uitdrijven. Onder de mafurreiraGa naar voetnoot1 aan de oever, daar waar de rivier nauwer werd, stopte hij de boot om zijn trieste gedachten te verjagen. Hij liet de riem aan het water sabbelen en de kano klampte zich vast aan de onbeweeglijkheid. Maar zijn gedachten dramden door. - Waarvoor heb ik geleefd? Water, water, alleen maar water, meer niets. De kano, wiegend tussen hem en het water, vergrootte zijn verdriet. - Op een dag gaan ze me eruit halen, verzwolgen door de rivier. Hij voorzag hoe zijn vrouw en kinderen naar hem keken, terwijl hij uit de modder werd getrokken en hoe het zou zijn alsof ze wortels uit het water losrukten. Boven hem bewaakte de mafurreira de ongerepte bood- | |
[pagina 10]
| |
schap van de zon. Maar Timba luisterde niet naar de boom, zijn ogen bespiedden zijn ziel. En ze leken blind, want smart is stof dat zich voor het licht neerstort. Maar luid riep de ochtend en hij bespeurde de geur van het intense blauw. - Wie heeft me het wezen van de hemel gegeven - verzuchtte hij. En hij voelde de vermoeidheid van hem dertig jaar van zijn leven met zich meedragen. Hij herinnerde zich de woorden van zijn vader, die, om hem moed bij te brengen, had gezegd: - Zie de jager, hoe gaat hij te werk? Hij richt zijn speer meteen als hij de gazelle ziet. Terwijl de visser de vis in de rivier niet kan zien. De visser gelooft in iets wat hij niet ziet. Dat was zijn les geweest over wat er van het leven te zien was en hij herinnerde zich nu de wijze woorden. Het werd laat en honger waarschuwde hem dat het tijd was om terug te gaan. Hij zette de boot in beweging, terwijl hij een laatste blik richtte op de verte, achter de wolken. Het was toen dat er een enorme vogel voorbijvloog in de hemel, hij leek een koning, voldaan over zijn eigen verhevenheid. Het beest in de lucht hield zijn blik vast en er groeide een vreemde onrust binnenin hem. Hij dacht: ‘Als die vogel nu eens in mijn conchoGa naar voetnoot2 viel!’ Hij sprak die woorden hardop uit. Nauwelijks zweeg hij of de vogel schudde zijn enorme vleugels uit en dwarrelde, dwarrelde abrupt in de richting van de kano. Hij viel, hij leek afscheid te nemen van het leven. Timba nam de overblijfselen op, hield het in zijn handen vast en zag dat bloed het lichaam nog niet had geopend. In de boot kwam het dier bij. Totdat het zich had opgericht en op de voorsteven klom om zijn overleving te aanschouwen. Timba pakte het vast en woog het vlees om de benodigde hoeveelheid kerrie | |
[pagina 11]
| |
te schatten. Hij liet het idee varen en met een zet hielp hij je vogel zijn vlucht te hervatten. - Weg van hier, vogel, ga naar waar je vandaan bent gekomen! Maar halverwege keerde de vogel om en vloog terug naar de boot. De visser joeg hem opnieuw weg. Nogmaals keerde de vogel terug. Ernesto Timba wilde hem laten ophouden. - Stomme vogel, ga terug naar je leven. Niets, de vogel verroerde zich niet. Op dat moment kreeg de visser een vermoeden: dit was niet een vogel, dit was een teken van God. Deze waarschuwing van de hemel moest voor eeuwig zijn rust verdrijven. Met het dier ging hij terug naar het dorp. Hij kwam thuis en zijn vrouw raakte in een feeststemming: - Kinderen, kom naar de chinhanhaneGa naar voetnoot3 kijken! Zonder te antwoorden legde Timba de vogel op de mat en liep naar de achterkant van het huis waar hij planken, metaaldraad en riet haalde. Meteen begon hij daar een kooi van enorme afmetingen van te bouwen, zelfs een man zou er rechtop in passen. Hij bracht het dier erin en legde er de vis neer die hij had gevangen. Zijn vrouw stond perplex. Haar man was gek. De tijd ging voorbij en al de zorg van Timba ging naar de vogel. Zijn vrouw vroeg, terwijl ze naar de vogel wees: - De honger die ons kwelt, wil je die niet stillen? Timba hief demonstratief zijn hand op. Nooit! Wie de vogel zou aanraken, zou door God worden gestraft, die zou gebroken door het leven gaan. En zo gingen de dagen voorbij, de visser wachtte op nieuwe tekenen van het goddelijke plan. Ontelbare malen werd hij 's middags nat, terwijl de rivier vóór hem was gaan | |
[pagina 12]
| |
zitten. Als de zon zakte, bracht hij een laatste controlebezoek aan de kooi, waar het dier dikker werd. Beetje bij beetje viel hem een trieste schaduw over de heilige vogel op. Hij ontdekte dat het beest leed onder zijn eenzaamheid. Op een nacht vroeg hij aan God gezelschap te sturen voor de afgezonderde vogel. De volgende dag had de kooi een nieuwe bewoonster, een wijfje. In stilte dankte Timba de hemel voor het nieuwe geschenk. Tegelijkertijd kreeg hij er een nieuwe zorg bij: waarom had God hem de zorg over deze dieren toevertrouwd? Van welke boodschap waren zij de dragers? Hij dacht na, dacht na. Dit teken, deze bliksem van witte veren, kon alleen maar betekenen dat het standpunt van de hemel aan het veranderen was. Als de mensen zouden accepteren dat hij zijn goedheid voor de hemelse boodschappers zou inzetten, dan zou er een einde komen aan de droogte en de regentijd zou beginnen. Aan hem, de arme riviervisser, viel het ten deel gastvrij te zijn voor de zendelingen van God. Hij moest laten zien dat de mensen nog goed konden zijn. Ja, dat de ware goedheid zich niet laat meten in tijden van welvaart, maar als de honger in het lichaam van de mensen danst. Zijn vrouw, die was teruggekomen naar de machamba, onderbrak zijn gedachten; - Zo? Zijn het er nu twee? Zij kwam dichterbij, ging zitten op dezelfde mat en, terwijl ze haar levensgezel langdurig aankeek, zei ze: - O man, de pan staat op het vuur. Ik vraag je toestemming voor de nek van ééntje, ééntje maar. Het was tijdverspilling. Timba stelde een strenge straf in het vooruitzicht van degene die de goddelijke vogels één veer zou krenken. Mettertijd kreeg het paar jongen. Het waren er drie, lelijk | |
[pagina 13]
| |
en onhandig, en altijd met opengesperde snavels: een eet-lust die de rivier zou kunnen ledigen. Timba werkte voor de ouders van de vogeltjes. Het eten in huis, al zo karig, werd ontvreemd om de kooi te voeden. In het dorp verspreidde zich het gerucht: Ernesto Timba was gek geworden. Na veel dreigementen verliet zijn eigen vrouw het huis en nam alle kinderen mee. Timba leek de afwezigheid van zijn familie niet op te merken. Hij hield zich bezig met de versterking van het kippenhok. Om zich heen voelde hij de geest van de afgunst, het broeien van wraakgevoelens. Was het zijn schuld te zijn uitgekozen? Ze zeiden dat hij waanzinnig was geworden. Maar wie door God is uitgekozen, raakt altijd de weg kwijt. En op een middag, terwijl hij ophield met zijn werk aan de rivier, bekroop hem een angstig vermoeden: de vogels! Hij haastte zich terug. Dichterbij zag hij een rookwolk boven de bomen rond zijn huis uitstijgen. Hij trok de kano op zonder hem zelfs vast te leggen, rukte zich los en rende in de richting van de tragedie. Toen hij er aankwam, restten er slechts brokstukken en as. Het hout en het metaaldraad waren aangevreten door het vuur. Door de planken heen was een vleugel ontkomen die niet met het vuur in aanraking was geweest. De vogel moest zich tegen de muur van vlammen hebben gegooid en de vleugel was gevlucht, hij leek een afschuwelijke pijl die onheil aanduidde. Hij sidderde niet, zoals dode dingen soms zo manisch doen. Hij lag er vast, vol zekerheid. Timba deinsde verbijsterd achteruit. Hij schreeuwde naar zijn vrouw, naar zijn kinderen en toen hij ontdekte dat er niemand meer was om naar te schreeuwen, huilde hij tranen van woede, zoveel, dat zijn ogen pijn deden. Waarom? Waarom hadden ze zijn vogels kwaad gedaan, zo mooi als ze waren? En daar, tussen as en rook, gaf hij rekenschap aan God: | |
[pagina 14]
| |
- Je zult kwaad worden, ik weet het. Je gaat je kinderen straffen. Maar zie: ik vraag je vergiffenis. Laat mij alleen doodgaan, ik. Laat de anderen in het lijden dat ze al te lijden hebben. Je mag zelfs de regen vergeten, je kunt het stof op de grond laten liggen, maar ik smeek je, straf niet de mensen van dit land. De volgende dag zagen ze Ernesto, omhelsd door de stroom van de rivier, afgekoeld tot de ochtenddauw. Toen ze probeerden hem op te tillen, merkten ze dat hij zwaar was en dat het onmogelijk was hem van het water te scheiden. De sterkste mannen probeerden het samen, maar het was vergeefse moeite. Het lichaam was vastgehecht aan de oppervlakte van de rivier. Een vreemde angst verspreidde zich onder de aanwezigen. Om de schrik af te wenden, zei iemand: - Ga zijn vrouw waarschuwen. Zeg aan de anderen dat de dorpsgek dood is. En ze verwijderden zich. Toen ze tegen de oever opklommen, barstten de wolken open, het leek of de hemel ernstig en ziek hoestte. Op elk ander moment hadden ze de aankondiging van de regen gevierd. Nu niet. Voor de eerste keer verenigden de geloven zich, met de smeekbede dat het niet zou gaan regenen. Rustig bleef de rivier naar verre streken gaan, terwijl hij lachte om de onwetendheid van de mensen. En in een zacht wiegen werd Ernesto Timba meegenomen in de stroom naar beneden, om hem de wegen te tonen die hem alleen in zijn dromen waren verschenen. Vertaling: Marga Schouten |