ongelukkige gevolg van die constructie is dat je ‘haar’ aan het eind verkeerd leest en identificeert met het ‘meisje uit de zesde klas’, terwijl natuurlijk de mysterieuze figuur bedoeld is die sinds zin 1 levensgevaarlijk tegen haar lage muur staat te leunen.
Dat is niet de enige fout die we moeten rechtzetten. De eerste zin suggereert dat de lezer samen met de vertelster naar de zij-figuur kijkt. In de derde zin blijkt dat de vertelster die figuur pas in het oog krijgt als ze bij het speelkwartier naar buiten rent. Het vertelstandpunt zou correct zijn als er stond: ‘Om kwart voor elf had een van de meisjes uit de zesde klas de bel voor het speelkwartier geluid en toen ik naar buiten kwam rennen, zag ik haar staan.’ Nu krijg je een in een ik-roman onmogelijke overgang van een alwetende verteller naar een ik-verteller.
Ik heb geen zin om het hele boek op deze manier met u uit te spellen. Connie heeft zich kennelijk nog nooit een technische vraag bij het schrijven gesteld of is, als ze dat wel gedaan heeft, gewoonweg niet in staat tot enig stijlwerk. Maar misschien, zo zult u opwerpen, zijn die stijlbloempjes gewild. Geven zij niet de stuntelige schrijf- en denkstijl van een tienjarige weer? Die hypothese is verifieerbaar. Het boek schetst immers de ontwikkeling van een personage, zodat de stijl aan het eind van het boek, wanneer Catherina Buts dertig is, wat uitgebalanceerder zou moeten zijn dan aan het begin.
Helaas lees ik op de laatste drie pagina's zinnen als: Het enige houvast, die het leven in het onafzienlijke domein van de vrijheid biedt, is dat je je bindt door je woord te geven. Is ‘houvast’ nu een de- of een het-woord? Kan een binding houvast bieden in een domein?
En hoe moet ik vertellen dat wat door een verslaving wordt verminkt, dat dat juist het gebied is waar de grootste dro-