| |
| |
| |
Catullus van Verona
vertaling: Paul Claes
Het musje
Musje, lieveling van mijn meisje,
die met je speelt, je aan haar borst drukt,
je haar vingertop plagerig toesteekt
en je tot pikkende beetjes verlokt.
Wat zou mijn stralende schat bezielen
om zoveel plezier met jou te maken?
Ze wil als troost in haar verdriet vast
haar vurige zinnen wat verzetten.
Had ik maar als zij een speelgenootje
om mijn bedrukte hart te verlichten!
Het zou mij even welkom zijn als
de gezwinde Atalante de gouden appel
die haar meisjesgordel losmaakte.
| |
| |
Dood van een musje
Treur, goden en godinnen van de liefde,
treur, mensen met smaak en gevoel!
Het musje van mijn meisje is dood,
dat musje, lieveling van mijn meisje,
waarvoor ze haar ogen had gegeven.
Het snoesje kende haar al zo goed
als een klein meisje haar moeder
en het week niet van haar schoot,
maar hipte aldoor heen en weer
en tsjilpte alleen zijn vrouwtje toe.
Nu loopt het over dat donkere pad
waarlangs nog niemand is teruggekomen.
Wees vervloekt, vervloekt helledonker,
die al wat mooi is opslokt!
Je hebt me dat mooie musje ontstolen.
Wat een misdaad, mijn arme musje!
Door jou zijn de ogen van mijn meisje
nu rood opgezwollen van de tranen.
| |
| |
Zoenen
Leven, Lesbia, is liefhebben
om het knorren van ouwe heren.
De zon gaat uit, gaat aan.
Als ons licht eenmaal is uitgedoofd,
wacht ons de nacht - voorgoed.
Geef me duizend-en-een zoenen,
en duizend-en-een tot slot.
zodat geen boze tong jaloers
kan zijn als hij te weten komt
hoeveel het er zijn geweest.
| |
| |
De onverzadigbare
Je vraagt me hoeveel van je zoenen
mij kunnen verzadigen, Lesbia?
Zoveel zoenen als er zandkorrels
liggen in de Libische woestijn
(bij het gentiaanrijke Cyrene)
tussen het orakel van Amon-Re
en de tombe van de oude Battus.
Zoveel zoenen als er sterren
staan in de stilzwijgende nacht
die neerkijken op de heimlijke
liefde van mensenkinderen.
Zoveel zoenen kunnen de waanzin
van jouw Catullus verzadigen:
geen bemoeial kan ze tellen,
geen boze tong ze betoveren.
| |
| |
Boodschap
Furius en Aurelius, willen jullie Catullus
zelfs vergezellen naar het verre Indië,
waar de kust door de branding van de Oceaan
Zelfs naar de Koerden en de weke Arabieren,
naar de Scythen en de Parthen met hun pijlen,
naar de zee die door de zeven Nijlmondingen
Zelfs op een tocht over de Alpentoppen
om de zegetekens van Caesar de Grote
aan de Rijn en bij de barbaarse Britten
Willen jullie al die gevaren die de goden
voor ons in petto hebben met mij trotseren?
Breng mijn meisje dan deze korte maar ver
Leef nog lang en gelukkig met je lovers,
die je alle driehonderd in je armen klemt,
op geen enkele verliefd, al kraak je elk
Reken maar niet op mijn liefde van vroeger.
Die ging door jouw schuld teloor, als een bloem
die aan de rand van de wei door een passerende
| |
| |
Woord en daad
Ik ram hem in je kont en in je strot,
nicht Aurelius en flikker Furius.
Jullie dachten dat ik een mietje was,
omdat mijn verzen licht en stout zijn?
Een waar dichter is fatsoenlijk,
zijn verzen hoeven dat niet te zijn.
Die hebben pas kraak en smaak,
wanneer ze licht en stout zijn
en kunnen maken dat het jeukt,
niet bij knapen, maar bij knarren
die alleen maar stijve knoken hebben.
Jullie lazen over mijn duizenden zoenen
en dachten dan ik geen echte man was?
Ik ram hem in je kont en in je strot.
| |
| |
Ipsithilla
Je bent een schat, Ipsithilla,
mijn lieveling, mijn lekker stuk,
als ik vanmiddag komen mag.
Zo ja, zorg er dan voor dat
de voordeur niet op slot is
en jij niet weer op stap bent.
Nee, blijf thuis en bereid je voor
op negen nummertjes na mekaar.
Als je 't goed vindt, kom ik zo,
want ik lig hier na een stevig maal
met een tent in mijn hemd en mijn laken.
| |
| |
Nachtkroeg
Vaste klanten van die louche nachtkroeg
op negen deuren van de Dioscurentempel,
denk je dat alleen jullie een pik hebben,
dat jullie alleen alle meisjes mogen
naaien en dat alle anderen nullen zijn?
Denk je misschien dat ik die honderd,
tweehonderd klanten die daar zitten
niet in hun strot durf te rammen?
Als je dat denkt, versier ik straks
de hele gevel van je kroeg met lullen.
Mijn meisje, dat uit mijn armen is geglipt,
dat ik meer liefhad dan wie ook
en voor wie ik veldslagen heb geleverd,
zit nu bij jullie. Je vrijt haar op
als grote rijke heren, al zijn jullie
armoedzaaiers en hoerenjagers,
jij nog het meest, jij langharige kerel
uit het Castiliaans konijnenland,
Egnatius, die alleen een kroesbaard rijk bent
en een met Spaanse pis gepoetst gebit.
| |
| |
Imitatie van Sappho
Deze man lijkt mij wel een god te zijn of
als dat mag, zelfs grootser dan de goden,
deze man die recht tegenover jou zit,
oor voor jouw lief lachje, dat ongelukkig
mij van al mijn zinnen berooft: zodra ik
jou gezien heb, Lesbia, blijft er van mijn
neen, mijn tong is lam, door mijn lichaam glijdt een
lichte gloed naar onderen, tintelingen
trillen in mijn oren, een dubbele nacht zinkt
Ledigheid is lastig voor jou, Catullus,
ledigheid doet jou overdreven smachten,
ledigheid bracht vorsten en rijke steden
| |
| |
Een verdiende straf
Cato, dit is echt te gek en te leuk
om het niet in je oor te fluisteren.
Lach als Catullus je lief is, Cato.
Dit is gewoon te gek en te leuk.
Ik betrapte net een jongetje dat tegen
mijn meisje opreed. Met Venus' zegen
reeg ik hem meteen aan mijn lans.
Lesbia, lesbia
Caelius, Lesbia, onze Lesbia,
die Lesbia die Catullus ooit meer
liefhad dan zichzelf, dan wie ook,
stroopt nu in straten en sloppen
Romes hoogverheven geslacht af.
| |
| |
Rufa
Rufa uit Bologna pijpt haar eigen broertje,
Menenius' vrouw, die vroeger tussen de tomben
haar souper van een brandstapel pikte
en nog naar een halfverkoolde korst klauwde,
terwijl een kaalgeschoren stoker haar pakte.
Haatliefde
Mijn haat is mijn liefde. Waarom?
vraag je. Ik weet het niet,
maar ik voel het en dat is mijn dood.
|
|