| |
| |
| |
Thom Jones
Een wit paard
Vertaald door Barbara de Lange
Ad Magic kreeg een fractie van een seconde voor de botsing het eevoel dat hij een epileptische aanval zou krijgen, en het lukte hem bij benadering om in elkaar te duiken op het moment dat de vrachtwagen achter op het minibusje klapte. Hij zat in het midden van de achterbank met de verschrikkelijkste kater van zijn leven, toen hij door de botsing als een menselijke kanonskogel tot halverweg het looppad werd gelanceerd. Er was een doodstil moment na het ongeluk, toen slingerde het busje naar de kant van de weg. Een groep van vijf mannen en een vrouw uit Bahrein die in het midden van het busje zaten, en zelf nogal door elkaar geschud maar ongedeerd waren, kwamen overeind om de rare Amerikaan op de been te helpen.
Ad Magic had een supergrote hoestpastille in zijn mond toen de botsing plaatsvond, en die zat nu klem achter in zijn keel. Hij probeerde de pastille discreet door te slikken, waardoor het ding zich nog dieper in zijn keel nestelde, en toen hij begreep dat het te groot was om door te slikken, probeerde hij het op te hoesten. Hij raakte echter in paniek doordat hij bijna geen lucht meer kreeg, liet zich op één knie vallen en wurgde er een serie tekenfilmachtige kuchen uit - ‘Kef, kef, kef!’
Achter zijn borstbeen voelde hij een golf van warmte opwellen die naar zijn gezicht en oren trok, die gloeiden als de pest toen hij zich heftig gebarend omdraaide naar de Bahreini's om te beduiden dat hij iemand nodig had die de Heimlich-manoeuvre op hem zou toepassen. De Bahreini's
| |
| |
hadden al snel in de gaten wat zijn probleem was en begonnen op Ad Magics rug te timmeren, terwijl hij zijn keel vasthield als een man die wordt opgehangen.
Uiteindelijk gaf een van de Bahreini's hem met de zijkant van zijn vuist een enorme dreun tegen zijn ruggegraat en, woeps!, de hoestpastille schoot uit Ad Magics mond, stuiterde tegen de voorruit van de bus en viel op de schoot van de bestuurder. Terwijl Ad Magic herademde, barstte er een homerisch gelach los onder de Bahreini's, die zowel opgelucht als geamuseerd waren door het absurde van de hele situatie. Ad Magic had het grootste deel van de dag met deze mensen opgetrokken, en hoewel hij dankbaar was dat hij weer adem kon halen, voelde hij dat hun gelach een spottende en vijandige ondertoon had, net als hun hele repertoire van Jerry Lewis-achtige lolbroekerij. Toen ze bijvoorbeeld luidkeels de draad hadden gestoken met het gigantische beeld van een serene, mediterende boeddha in de grotten van Elephanta, was er een onnoemelijk aantal vleermuizen krijsend en wel opgevlogen en zo massaal langs Ad Magic heen gesuisd dat hij door hun vleugels en verrassend stevige lijfjes uit zijn evenwicht werd gebracht. In een poging een zwerm te ontduiken was hij uitgegleden in de vleer-muisguano en op zijn hand en knie terechtgekomen. De guano was een paar centimeter dik en voelde aan als koude pudding. Gelukkig had een van de Bahreini's een pakje zakdoekjes bij zich waarmee hij het ergste kon afvegen, maar de stank bleef, en die rook hij telkens wanneer zijn hand in de buurt van zijn gezicht kwam.
De bus, die een klapband had gehad, werd langs de berm van Marine Drive gezet, een van Bombay's drukste straten. Ad Magic schoof met een ruk de nooduitgang aan de zijkant open en wankelde naar buiten. Het ademhalen ging wel weer, maar zijn keel voelde gekneusd. Hij trok zijn
| |
| |
groenblauwe kasjmieren trui met de V-hals uit. Hij was gek geweest om die aan te trekken. Buiten de bus was de lucht vochtig en benauwd. Ad Magic herkende Chowparty Beach en besefte dat hij zich op het schiereiland bevond dat zich als een vinger in de Arabische Zee uitstrekte. Hij wist dat Bombay uit een reeks eilandjes voor de Indiase kust bestond, en dat hij hier maar een paar kilometer verwijderd was van de Poort van India, waar de rondreis was begonnen.
Een jongetje van acht of tien - dat was moeilijk te zeggen, deels doordat zijn hoofd was kaalgeschoren - kwam op Ad Magic af met een resusaapje op zijn schouder. Het aapje, uitgedost met een smoezelig rood uniform met epauletten en gouden biezen, en de pet van een piccolo, begon een onbegrijpelijke mimevoorstelling weg te geven. Toen het afgelopen was, liep het aapje naar de Amerikaan toe en hield hem zijn omgekeerde pet voor als mansbakje. Terwijl Ad Magic in zijn zakken tastte, begon hij weer te hoesten. Hij gooide een stuk of zes roepies in de pet van de aap en wierp de jongen zijn dure trui toe. ‘Vooruit,’ zei hij. ‘Pak aan. Je mag hem hebben.’
De vrouw uit Bahrein had de voorstelling van het aapje gezien en liet een schrille, vibrerende kreet horen. Een van de mannen, die een beetje Engels sprak, zei schertsend: ‘Bravo. Prima aap.’
De reisleidster klauterde uit het busje en informeerde zonder veel interesse naar de toestand van de Amerikaan. Ad Magic zei dat het goed met hem ging, waarna ze hem op zijn donder gaf omdat hij het jongetje zoveel geld had gegeven. ‘Niet goed,’ zei ze en ze trok haar neus voor hem op. Ad Magic hield de reisleidster en de Bahreini's voor gezien en wilde niets meer met ze te maken hebben. Hij liep van de weg af, het zand van Chowpatty Beach op, en toen hij vond
| |
| |
dat hij ver genoeg bij ze uit de buurt was, keek hij om en zag hoe de reisleidster de groep Bahreini's behendig door het langssuizende vierbaansverkeer van Marine Drive loodste en meetroonde naar een haveloze gelegenheid die het New Zealand Café heette.
Aan weerskanten van het groezelige, gepleisterde gebouw stonden reclameborden. Een ervan prees in het Engels Gabriel schokbrekers aan. Nummer twee, met een vermoedelijk beroemd Indiaas kopstuk wiens uiterlijk aan Rudolf Valentino deed denken, was in het Hindi en maakte reclame voor haarverzorging voor mannen. Een stuk voorbij het café ontdekte Ad Magic, door de mazen van voorbijrazend verkeer en een waas van dieselbrandstof, een uit dozen opgetrokken krottenwijk. De nederzetting was om een halvemaanvormige afwateringssloot gebouwd, waar je mensen kon zien hurken die ongegeneerd hun behoefte deden, terwijl aan het andere eind van de weerzinwekkende sloot vrouwen de was stonden te doen.
Van buiten kon Ad Magic zien dat een van de Bahreini's in het restaurant zijn keel omvatte en deed alsof hij stikte, terwijl de rest van het gezelschap lachte. Ze hadden hun monden wijd open, waardoor een overdaad aan gouden vullingen zichbaar werd. Ze zwaaiden naar hem en juichten enthousiast. Hij vroeg zich af waarom ze zo jolig waren. Waarom kon hij niet zo zijn?
Voor het restaurant stond de buschauffeur ruzie te maken met de bestuurder van de vrachtwagen die de tourbus van achteren had geramd. Ad Magic draaide zich weer om en liep naar de Arabische Zee; hij kwam uit de verstikkende dieselgassen in een welriekend vleugje gardenia terecht en toen weer in een zone waar een werkelijk afgrijselijke stank hing. De tonijnfabriek op Amerikaans Samoa was erg geweest, maar nog niets vergeleken met de stank die je in heel
| |
| |
Bombay aantrof, en het beroerde was dat je er tegenover je medereizigers nonchalant over moest doen en niet kon mopperen, want niemand anders leek het te ruiken. Ad Magic werd ineens overvallen door een gevoel van vervreemding - hij vroeg zich af of hij werkelijk op Amerikaans Samoa was geweest, of dat hij het gedroomd had, en zelfs of het Bombay van het hier en nu een droom was.
Hij overzag het lange, verlaten strand, en ontdekte een klein, wit paard dat moederziel alleen in de branding stond. Toen hij dichterbij was gekomen, zag hij dat het paard oud en doorgezakt was, overdekt met etterende zweren en zo vermagerd dat de ribben uitstaken en de tanden extreem lang leken. Het kostte het paard de grootste moeite om op de been te blijven, en Ad Magic zag hem wankelen. In India waren zoveel taferelen van armoede en ellende, maar dit bood het meest troosteloze en naargeestige beeld dat hij ooit had gezien. Het was duidelijk dat het paard dood zou gaan - mogelijk binnen een uur. Was het de bedoeling dat hij moederziel alleen dood zou gaan - was hij aan zijn lot overgelaten? Het schoot Ad Magic te binnen dat het lijden van een paard Friedrich Nietzsche in januari 1889 tot ongeneeslijke waanzin had gedreven.
Grote god! Het was hem weer gelukt. Hij had zijn aanvalspillen laten staan, was door het lint gegaan en op een of andere manier in een vliegtuig terechtgekomen, dit keer met India als bestemming. Koortsachtig zocht hij in zijn zakken naar een paspoort. Niets. Hij had ook geen portefeuille - alleen een gigantisch dikke rol Amerikaanse honderd-dollarbiljetten, wat losse, kleinere biljetten vermengd met Indiase valuta, en een berg kleingeld waarvan zijn zak uitpuilde. Hij wist zijn eigen naam niet eens; hij kwam alleen op ‘Ad Magic’, maar toen hij het losse kleingeld sor- | |
| |
teerde, vond hij de sleutel van een kamer in het Taj Inter-Continental. ‘Suite 7’ stond er op de sleutelhanger, en Ad Magic wist dat hij daar het geheim van zijn raadselachtige identiteit zou ontdekken, maar hij had niet bepaald haast om naar het hotel terug te gaan. Om de een of andere reden had hij het idee dat hij het beter niet kon weten, nog niet, in elk geval.
Hij bleef last houden van zijn keel. Toen hij zijn zakken leeghaalde, leverde dat een pakje Marlboro en een prachtige gouden aansteker op. Hij haalde een sigaret uit het pakje en stak die op. De jongen met het aapje dook naast hem op en bietste een sigaret. Ad Magic stak hem voor hem aan en zag hoe de jongen de sigaret aan de aap gaf, die hem vasthield als een aristocratische ss-officier in een oude zwart-witfilm over de Tweede Wereldoorlog. De aap rookte alsof hij echt naar nicotine snakte, en na deze demonstratie hield hij zijn piccolopetje ondersteboven omdat hij nog een beloning wilde. Ad Magic gaf hem een biljet van vijf dollar, ging toen op een klein, roestig kermisrad zitten en keek weer naar het paard. Hij nam een trekje van zijn sigaret en zag om zijn pols een roestvrijstalen armband en een massief gouden Rolex. Hij bekeek ze allebei met nieuwsgierigheid, alsof hij ze nooit eerder had gezien. In het armbandje stond het woord ‘epilepsie’ gegraveerd.
Epilepsie. Ad Magic leed niet aan epilepsie in de klassieke vorm, hij had geen aanvallen met bewusteloosheid en schokken. Hij was iemand met temporale epilepsie. Dat schoot hem nu weer te binnen. Hij had een epileptische fugue doorgemaakt. Hij wist nog steeds niet precies hoe hij heette, waar hij woonde, of hij getrouwd was, of hij kinderen had, of wat dan ook, maar hij wist wel dat hij een reclameman was. Dat, en dat hij aan epilepsie leed. Hij kon zich de stem van zijn arts vrij goed herinneren, de grote spreek- | |
| |
kamer die helemaal met donker eikehout was beschoten, een hoog plafond had, een deur met een matglazen ruit, en een beeld van in gebed gevouwen handen op het bureau van de arts. Ad Magic herinnerde zich dat hij van zijn vroeger puberteit tot hij volwassen was vele uren in dat vertrek had doorgebracht. Hij herinnerde zich majestueuze eikebomen, frisse middagen in de herfst, de geur van bladeren die verbrand werden en de vorstelijke patriciërshuizen van een stad in het Midwesten, maar de stad zelf kon hij niet thuisbrengen, hij kon zich de arts niet voor de geest halen en wist evenmin hoe hij heette. Hij wist wel dat de man meer dan een arts voor hem was geweest - hij was ook een goede vriend, een man om wie Ad Magic heel veel gaf. Hij had het vermoeden dat de arts nu dood was, maar hij wist zich nog precies te herinneren wat de arts hem eens over zijn toestand had verteld. ‘Die buien van jou, waarbij je over de wereld gaat zwerven - die zouden een vorm van epileptische fugue kunnen zijn, of je lijdt aan de klassieke vorm van vrijwel volledig geheugenverlies, zoals je zo vaak in tv-series ziet. In de melodrama's op tv is dat heel gewoon, maar in het dagelijks leven komt het vrijwel niet voor. Maar dat geldt ook voor psychomotore fugues, die je kunt beschouwen als een status epilepticus van de linkertemporaalkwab.’
Ad Magic wist niet wie hij was of hoe hij in India terecht was gekomen. Hij wist alleen dat hij van tijd tot tijd zo depressief en geïrriteerd en uiteindelijk zo knettergek werd, dat hij zich genoodzaakt voelde zijn medicijnen weg te gooien, zich wilde afsluiten, zich wilde bedrinken of op een andere manier zijn bewustzijn wilde uitbannen. Zo voelde hij zich nu. Hij walgde van alles wat er op de aardbodem rondliep, met inbegrip van zichzelf, maar het lijden van het witte paard was iets waar hij zich niet bij kon neerleggen. Plotseling voelde het als een opluchting om zijn aandacht
| |
| |
| |
| |
op iets anders te kunnen richten dan zichzelf en zijn kater.
Hij riep de jongen bij zich, die nu vol trots de kasjmieren trui aan had, en nam hem en het aapje mee naar het New Zealand Café aan de andere kant van de straat. Binnen was de lucht doortrokken van bakvet en rook, maar aan het plafond wentelde een stel ventilators door de walm alsof het omgekeerde helikopters waren. Een kelner in een smoezelig wit jasje bracht de Bahreini's thee en een schaal vol kleverige koekjes. Vanuit de keuken schetterde een radio een blikkerige versie van ‘Limehouse Blues’. Ad Magic trok een stoel bij, ging naast de reisleidster zitten en zei: ‘Vraag de jongen eens van wie dat paard op het strand is.’
De reisleidster was een knappe vrouw van achter in de dertig, en haar stemming schommelde tussen onderdanigheid en agressieve nukkigheid. Ze droeg een oranje sari die er smetteloos uitzag. Ad Magic vroeg zich af hoe ze dat klaarspeelde, na de bootreis naar Elephanta en de lange stadstour door Bombay. Hij keek toe terwijl ze de jongen vragen stelde. Toen wendde ze zich tot Ad Magic en zei: ‘Paard is van circusman en kan niet meer werken. Nu zwerfpaard. Kan gaan waar hij wil.’
Ad Magic vroeg de reisleidster of ze een veearts kon bellen en wilde vragen of hij kwam.
‘Veearts?’ zei ze, verbitterd op het woord reagerend alsof hij haar een oneerbaar voorstel had gedaan.
‘U hebt gelijk. Dat is ook dwaasheid. Er zullen wel geen veerartsen oproepbaar zijn, en als ze er wel zijn, zullen het er maar een paar zijn, zelfs in zo'n moderne stad als Bombay, en u hebt er een lange dag opzitten en nu is de bus ook nog stuk. Iets anders. Kunt u me zeggen in welk hotel ik logeer?’
‘Het Taj,’ zei ze.
‘Precies, het Taj. Dat dacht ik al.’ Ad Magic legde zes
| |
| |
Amerikaanse tien-dollarbiljetten op tafel. ‘Wees zo vriendelijk dit blijk van erkenning aan te nemen. U was geweldig. Welnu, ik vraag me af of u een echte dokter kunt bellen. Zeg maar dat ik hem er ruim voor zal betalen. De jongen en ik wachten aan de overkant op hem, op het strand. Ik ga op eigen gelegenheid naar het hotel terug. Het Taj, was het niet?’ De vrouw knikte.
Ad Magic en de jongen, met het aapje op zijn schouder, staken de straat weer over en gingen op een stel gehavende houten paardjes zitten die uit een achtergelaten draaimolen afkomstig waren. Naast de draaimolen stond het kleine kermisrad, dat bedoeld was om door een paard of een muilezel te worden voortbewogen in plaats van door een motor. In de buurt stond een kaartjeskiosk die in felle, kauwgumachtige kleuren beschilderd was met olifantmannen en aapmannen. De kermis was uit de tijd en deprimerend. Ad Magic herinnerde zich heldere lichtjes - een kermis uit zijn jeugd, toen hij de smakeloosheid van kermissen nog niet kon zien, en alleen hun betoverende pracht en praal zag. Hij kon niet ouder dan vier zijn geweest. Hij zat in een rood miniatuurautootje toen hij er een zag in een andere kleur - geel - die hij mooier vond. In een opwelling repte hij zich naar het mooiere autootje. Juist toen hij zijn veiligheidsriem losmaakte en half uit het rode autootje was gestapt, begon de rit en viel hij. Hij bleef met zijn arm onder de auto haken, waardoor hij zijn elleboog verzwikte en openhaalde, en met zijn gezicht tegen het namaakportier van het kleine voertuig sloeg. Plotseling werd hij opgetild door een man met een vilthoed en een regenjas, die lekker naar aftershave rook. Zijn vader? Een vreemde? Hij wist het niet precies; de man had geen gezicht, net zomin als de arts.
Hij zocht in zijn zakken naar zijn sigaretten en vond een
| |
| |
plat, zwart-met-groen blikje Powell's-aspirine. Twee stuks slikte hij droog weg en daarna stak hij nog een sigaret op. Hij zag dat er een lege tourbus parkeerde naast de bus waar hij mee gekomen was, en vanaf zijn verwaarloosde pony zag Ad Magic zijn reisgezelschap uit het New Zealand Café komen, die nieuwe bus instappen en vertrekken. Er werd hem geen vaarwel gezwaaid, zelfs niet door de vriendelijke Bahreini's. Hij deed opnieuw een poging zich zijn naam en zijn woonplaats te herinneren, maar het was hopeloos. In elk geval was hij naar Bombay gegaan in plaats van naar Lusaka, Lima, Rangoon of Zanzibar. Hij herinnerde zich dat hij per stoomschip zeeziek in Zanzibar was aangekomen - de geur van kruiden was zo sterk dat hij het dertig kilometer voor de kust kon ruiken. Hij wist nog dat hij zich meteen weer goed voelde toen het schip de haven had bereikt, en dat de bewoners van de stad op straat waren - het was middernacht - om zich te vergapen aan de straatverlichting die pas was aangelegd. Een Australische toerist zei dat Zanzibar als laatste stad van de hele wereld straatverlichting had gekregen en dat als de lampen opgebrand waren, de straatverlichting nooit meer zou branden, tenzij er Zwitserse arbeiders werden aangevoerd om de lampen te vervangen. ‘Die stomme klootzakken kunnen niet eens een gloeilamp verwisselen,’ zei de Australiër. ‘Dat zit niet in hun aard.’ De herinneringen die Ad Magic aan Zanzibar had waren als Alice-in-Wonderlandachtige hallucinaties. Het scheen dat hij daar weken was blijven hangen, vrijwel zonder een cent op zak, en geleefd had op brood en sinaasappels.
Een fletsgroene Mercedes met kapotte achtervering kwam te snel aanhotsen over het strand, slipte en maakte een schuiver terwijl hij naast de draaimolen tot stilstand kwam. Een oudere Europeaan met een witte jas over een smerig tropenpak stapte uit de auto en rekte zich uit. Hij
| |
| |
had een grote bos slordig, kroezig wit haar à la Albert Einstein. Hij streek het met zijn hand achterover en deed het achterportier open. Er sprong een prachtige boxer uit die met de oude man meeliep naar Ad Magic en de jongen.
‘Bent u arts?’
‘Ja, ik ben arts. U hebt ja een auto-ongeluk gehad?’
Ja, maar dat stelt niets voor. Ik heb u voor het paard laten komen. Ik vraag me af of u iets voor het paard kunt doen. Wat mankeert het beest?’
De dokter keek naar de zee en hief zijn handen om zijn ogen te beschermen tegen de middagzon. ‘Vermoedelijk heeft hij uit wanhoop zeewater gedronken. Hij gaat dood, heel schnel.’
Ad Magic zei: ‘Ik geef u vijfhonderd Amerikaanse dollars als u het paard kunt redden.’
De dokter zei: ‘Ik kan hem met één injectie naar de zevende hemel sturen. Hem laten wegschlepen. Vijftig dollar inclusief.’
‘Hoor eens, ik wil geen discussie. Als u het paard kunt redden, betaal ik u duizend dollar.’
De dokter maakte de kofferbak van de Mercedes open en haalde er een stuk touw uit. Hij stuurde de jongen naar de vloedlijn om het paard naar het droge strand te voeren, terwijl hij de auto nog vijftien meter verder reed, waar het zand te mul werd en hij moest stoppen. Toen stapte hij uit, haalde zijn dokterstas achter uit de auto en zette die op de motorkap. Snel onderzocht hij het paard. ‘Ondervoeding, uitdroging, koorts.’ Hij trok de lippen van het paard weg. ‘Ah! Hij heeft een abces. Het ziet er zeer schlecht uit...’
‘En die zweren? Waarom zit hij onder de zweren?’
‘Schnel,’ zei de dokter. ‘In de kofferbak heb ik glucose und water. We moeten daarvoor zorgen dat het vocht krijgt.’
| |
| |
Ad Magic bracht twee halve-literflessen glucose en steriel water naar het paard en hield ze omhoog terwijl de dokter infuusslangen aanbracht in de grote halsaders van het paard. Ad Magic zag de flessen langzaam leeglopen. De dokter trok een paar rubberenhandschoenen aan en begon de zweren op het paardelijf te schrobben met een harde borstel en een soort jodiumoplossing, wat een rasperig, schurend geluid maakte.
‘Doet dat geen pijn?’
‘Dieren ervaren pijn niet op dezelfde manier als mensen’ zei de dokter, enigszins geïrriteerd. ‘Voor mensen bestaat pijn uit herinneringen, verwachtingen, verbeelding...’
‘Dat interesseert me niet. Wat u daar doet, moet pijnlijk zijn.’
De dokter liep achter het paard langs. ‘Hoeveel zou hij wegen?’ Als zijn lever nog goed is, kan ik hem morfine geven. Ik ben Superman niet. Ik kan niet door hem heen kijken. Misschien functioniert de lever niet goed. Parasieten. Wie zal het zeggen?’ De dokter dook in zijn tas en haalde er een grote injectiespuit uit. Hij vulde hem met morfine en spoot die in de schouder van het paard. Toen vulde hij dezelfde injectiespuit met een antibioticum en injecteerde het paard daarmee. Daarna nam hij de borstel weer ter hand en ging de grote, rottende zweren op de huid van het paard te lijf. De armen van Ad Magic begonnen pijn te doen van het omhoog houden van de vloeistofflessen.
De dokter keek hem aan. ‘Bent u een Amerikaan?’ Jah? Wer heeft uw gezicht zo toegetakeld en u dat blauwe oog bezorgd?’
‘Hè? O, dat,’ zei Ad Magic. ‘Dat was ik vergeten. Gisterenavond gaf ik wat geld aan een dakloze. Een vrouw met elf kinderen. Ik gaf haar wat geld toen ze een lap neerlegden om op te gaan slapen.’
| |
| |
‘Ja?’
‘Nou, nadat ik haar het geld had gegeven, kwamen er mannen die dat gezien hadden en het van haar afpakten. Ze sloegen haar. Een ervan heb ik tegen de grond geslagen, maar ze waren met te veel. Ik kon ze gewoon niet allemaal aan. Ze hebben geprobeerd mijn horloge te stelen. Ik ben dronken geworden, of ik was al dronken, dat weet ik niet meer precies.’ Ad Magic boog zich voorover en bekeek zijn gezicht in de zijspiegel van de Mercedes. Hij had inderdaad een ongelooflijk blauw oog. Geen wonder dat het reisgezelschap hem eigenaardig vond.
De dokter nam de glucoseflessen van Ad Magic over, zette ze op de rand van het achterportier en draaide het raampje omhoog tot ze rechtop en klemvast stonden. ‘In mijn tas zit een groen flesje. Neem er twee van und ga op de achterbank liggen.’ Toen Ad Magic in de tas rommelde, kwam de dokter naast hem staan en pakte zijn pols beet. Hij bekeek het dunne roestvrijstalen armbandje.
‘Epilepsie,’ zei de dokter. ‘Hummm.’ Hij gaf Ad Magic een klein flesje gin. ‘Innemen en hinlegen,’ zei hij. ‘Het Pferd neemt tijd.’
Toen Ad Magic bijkwam, was het donker. De boxer hing over hem heen en snuffelde aan zijn gezicht. Ad Magic draaide zich om en schoot overeind. Er brandden een paar oliefakkels, er waren vuurtjes in oliedrums en overal langs het strand, waar het nu een drukte van belang was, zag je vuurtjes van drijfhout. Honderden mensen stroopten het strand af, en een stevige zeebries voerde een scala van geuren aan: de rioollucht werd vervangen door het aangename aroma van gardenia's, gevolgd door de geur van bittere sinaasappels, van vanille, van gebakken kerrie, van houtskool, van diesel, en dan weer van uitwerpselen of zeewater,
| |
| |
of de oude leren zitbanken van de Mercedes. De boxer hijgde met open bek in Ad Magics gezicht, maar haar bek rook naar niets.
Ad Magic hees zich uit de auto en keek om zich heen. Het was een ongewone rijkdom aan taferelen, geuren en geluiden. Er waren rondtrekkende groepen muzikanten, dansers, acrobaten, etensventers, jongens die hasj te koop aanboden. Er waren heiligen, fakirs, slangenbezweerders, en andere jongens met afgerichte aapjes. Ad Magics eigen jongen-met-de-aap bekeek hoe hij tegen de Mercedes geleund stond, en zijn ogen schoten heen en weer tussen de Rolex en de dokter.
‘Ik kan niet geloven dat ik me zo goed voel,’ zei Ad Magic. ‘Wat was dat voor een pil die u me gaf?’
‘Niets bijzonders,’ zei de dokter, die op zijn hurken op het strand zat, terwijl hij in zijn zwarte dokterstas graaide. Bij de benen van het paard stonden een stuk of tien lege glucoseflessen en een gigantische zwarte kies naast wat kleinere tanden, lange gele.
‘Een kaakabces, heel erg,’ zei de dokter. ‘Toen ik hem eruit trok, zat alles onder de pus. Paard viel om, raakte in shock. Ik heb hem epinefrine moeten geven. Nu gaat alles besser. Er is zand in de zweren gekomen. Die heb ik nog twee keer moeten schoonmaken.’
‘Komt het paard er weer bovenop?’
‘Hij ziet er een stuk beter uit, vindt u niet? Bijna dartel, ja?’
‘Ja, een stuk beter. Veel en veel beter.’
‘Misschien overleeft hij het wel. Het is kantje boord.’
De boxer bracht Ad Magic een stuk drijfhout en wilde met hem spelen. Ze trokken allebei aan een kant en al gauw renden de twee over het strand naar het water. Toen er golfjes om Ad Magics voeten spoelden, zag hij menselijke
| |
| |
uitwerpselen in het water en deinsde snel achteruit. Hij keek uit over zee en nam het schouwspel in zich op van vissende dhows waar oranjegele lichtjes opgloeiden, met maanlicht op de achtergrond. De schepen waren op weg naar - waarheen? De hond trok aan zijn broekspijp, sjorde eraan, en al gauw waren hij en Ad Magic aan het stoeien: elkaar achterna zitten, door het zand rollen, worstelen. Toen kwam Ad Magic overeind en holde over het strand met de hond naast zich. Ze renden sneller en sneller, tot hij louter voor zijn plezier zo hard liep als hij maar kon; hij had zich nog nooit zo goed gevoeld. Hij rende zonder vermoeid te raken, en het leek alsof zijn uithoudingsvermogen bijna grenzeloos was. Wacht eens even. Hij was toch een roker, of niet? Hij rende moeiteloos, als een getrainde hardloper, tot hij eindelijk toch een beetje moe werd en begon te zweten. Dus doken hij en de hond de zee in; hij lette er niet op hoe smerig die was, maar zwom de branding in, en de hond zwom met hem mee tot ze een heel eind het warme water in waren. Toen lieten ze zich door de golven terugdragen. Ad Magic liep lichtvoetig over het strand terug naar de auto en het paard, en bij het paard gekomen sloeg hij zijn armen om hem heen en wreef zijn gezicht tegen de hals. ‘O God, dank u,’ zei hij.
‘Bent u weer in orde?’ vroeg de dokter.
‘Ja,’ zei Ad Magic. ‘Ik geloof het wel.’
‘Wat betekent “ad magic”? Daar had u het zojuist over.’
‘O, dat. Ik schrijf advertentieteksten, en soms voel ik magische krachten. Ik bereik een soort magie. Het is moeilijk uit te leggen.’
Ad Magic stak zijn hand in zijn zak en telde tien honderd-dollarbiljetten uit. De bundel was zo stijf opgerold dat alleen de buitenste biljetten nat waren geworden. Hij gaf de dokter het geld.
| |
| |
Hij zocht naar zijn sigaretten, maar die waren kleddernat. Zijn blikje Powell's aspirine was ook nat geworden van het zeewater. Ad Magic bekeek het blikje even. Hij zei: ‘Hoor maar - advertentiemagie. “Het was een bloedhete dag. Ik zat in het drukke Californische verkeer; het stoplicht bleef zo lang op rood staan dat ik er knallende koppijn van kreeg. Ik nam twee Powell's aspirine in, en voor ik het wist - bliep, bliep, toet, toet - kon ik er weer tegenaan. Volle kracht vooruit!” Vijftig woorden. Dat is mijn magische kracht. Die is nu niet op peil. Ik krijg maar een beetje door. Er komt nu maar een beetje door.’
‘Aha, reclameteksten.’
‘Wat vindt u van deze? “Een tweedeklas reis in een Derde-Wereldtrein, heter dan de hel van Calcutta, bezorgde me een eersteklas hoofdpijn. Ik stond mijn Zwiterse legermes af voor twee Powell's aspirine. Thuis of aan het andere eind van de wereld, Powell's is steevast mijn eerste keus tegen hoofdpijn. Powell's, waar ook ter wereld.” Die is niet zo geweldig, maar ze komen zomaar uit het niets.’
‘Goed. U bent Hausfrau, doet kerstinkopen, het is druk en u bent eilig. Powell's aspirine. Vijftig woorden.’
‘Het is de avond voor Kerstmis. De tijd: een kwartier voor middernacht; de plaats: het winkelcentrum Fox Valley in Aurora; de hoofdpijn: hardnekkig. Op een schaal van één tot tien: een tien. De oplossing: Powell's aspirine. Het gelukkige einde: vrolijk verpakte cadeautjes onder een feestelijk opgetuigde boom. Joho! Prettig kerstfeest!’
‘Advertentie-magie. Verdien je daar wat mee?’
‘Ja, daar verdien ik aardig mee, dacht ik zo. Blijft het paard leven? Weet u, als het paard blijft leven, dan behoud ik mijn magische krachten. Dat heeft God me beloofd. Dan kan ik nog betere teksten schrijven voor Powell's aspirine. Nog veel betere, en als het paard blijft leven, behoud ik mijn magie. Hoe oud is het paard?’
| |
| |
‘Erst dacht ik dat hij veel ouder was. Hij is misschien twintig?’
‘Hoe oud kan zo'n paard worden? Als hij de beste verzorging krijgt?’
‘Als hij gut verzorgd wordt, heel oud. Vijfendertig jaar.’
Ad Magic trok vijf biljetten van honderd dollar los van de bundel. ‘Ik wil dat u dit paard op vakantie stuurt. Ik wil dat hij het beste voer krijgt dat er is. Als hij andere paarden wil om mee te spelen, haal die dan voor hem. Ik wil dat dit paard een grazige wei krijgt. Houden paarden van muziek? Dat heb ik eens gehoord. Koop een radio voor hem. Ik wil dat het paard een goed onderkomen krijgt. Ik wil dat u de dokter blijft van dit paard en de beste mensen zoekt om voor hem te zorgen. Wat waren dat voor pillen die u me hebt gegeven? Ik voel me fantastisch! Kunnen we dit paard op de een of andere manier naar Amerika verschepen? Dat zal ik eens uitzoeken. Kunt u me naar het Taj rijden? Het is zo idioot, ik weet niet eens hoe ik heet, maar ik heb wel de sleutel van een hotelkamer. Zeg tegen de jongen dat hij op het paard moet letten tot ik terug ben. Hebt u een visitekaartje? Dit is wat we gaan doen. Ik heb het. Ik heb het al. U blijft bij het paard. Ik neem uw auto. Ik ben hier eerder geweest. Ik ken Bombay. Ik breng de auto weer terug. U moet het paard niet alleen laten. Ik wil niet dat dit paard iets overkomt. Als ik thuis ben, stuurt u me een foto van het paard. Zorg dat u naast het paard staat met de International Herald Tribune. Als ik zie dat het paard het goed maakt, dat hij in blakende gezondheid verkeert en dat de krant van recente datum is, dan stuur ik u elke maand zeshonderd dollar. Zou dat genoeg zijn? Want als dit paard een stal met airconditioning nodig heeft, wil ik dat hij die krijgt. Het kan me niet schelen wat: tv, rock-video's, een zwembad, alles wat zijn paardehartje begeert.’
| |
| |
‘Daar kan voor gezorgd worden.’
‘Uitstekend. Zeg, waar hebt u die fantastische hond vandaan? Kan ik de hond van u kopen?’
‘Voor geen goud,’ zei de dokter.
‘Kom, dokter, ik ben dol op die hond.’
‘U kunt haar trouwens toch niet mee naar Amerika nemen.’
‘Oké,’ zei Ad Magic. ‘Het was maar een idee. Wat staat u me raar aan te kijken? Ik weet wat u denkt. U vertrouwt me uw auto niet toe. Laat de jongen maar een taxi aanhouden. Ik moet terug naar de Verenigde Staten. Kent u die tuigjes die blindengeleidenhonden om hebben? Ik zou een zonnebril kunnen opzetten en de hond kunnen meenemen. Met een witte stok. Geef me de hond een poosje te leen.’
‘Mister Man is mijn beste kameraad. Ze is niet te koop of te leen.’
‘Oké, oké. Maar zorg goed voor het paard. Ik zal geld sturen. Het is een royal bedrag.’ Ad Magic stak zijn hand in zijn zak, haalde zijn bundel bankbiljetten te voorschijn en trok nog wat biljetten los. ‘Regel ook dat er voor dat joch gezorgd wordt, goed? Stuur hem naar school. Toe nou, dokter, kijk me niet zo raar aan; het is maar reclamegeld. Ik hoef er niet voor te werken. En ik zag, toen het Lam een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag: Kom en zie! En ik zag, en zie, een wit paard, en die daarop zat, had een boog; en hem is een kroon gegeven, en hij ging uit overwinnende, en opdat hij overwonne.’
Toen een zwart-met-gele Ambassador-taxi op Marine Drive toeterde, omhelsde Ad Magic het paard voor de laatste maal. ‘Het ga je goed, Silver, en adios amigos,’ zei hij, waarna hij in de taxi sprong, met een handvol papiergeld zwaaide en de chauffeur tot spoed maande.
| |
| |
Ad Magic gaf de chauffeur honderd dollar voor een ritje van tachtig cent, liep gehaast door de lobby van het Taj Inter-Continental, en ging naar boven, naar zijn grootse suite in het oude deel van het hotel. Hij nam een douche, en toen hij zich had afgedroogd, zag hij zijn portefeuille en paspoort op het bureau liggen. Hij sloeg de portefeuille voorzichtig open, zijn rijbewijs zorgvuldig vermijdend. De portefeuille was zwaar van de creditcards en contanten. Hij trof er een foto in aan van een aantrekkelijke blonde vrouw en twee kinderen. Op dat moment wist hij zijn naam, wist wie al vijftien jaar zijn vrouw was, wist wie zijn kinderen waren en wie hij zelf was. Hij gooide de portefeuille neer, en begon verwoed te schrijven op een geel notitieblok. Er was zoveel op te schrijven, en hij kon zijn hersens haast niet bijbenen. De magische kracht brak door. Hij ontwikkelde reclameconcepten, genoeg voor een jaar. Hij belde naar de receptie en liet een hotelbediende een fles whisky en een kerrieschotel boven brengen.
Door de whisky kwam hij een beetje tot rust en tegen de ochtend had hij het meeste opgeschreven. Hij belde de centrale en liet zich doorverbinden met zijn vrouw in Los Angeles.
(Het witte Paard komt uit de bundel Een bokser in ruste, die verschijnt in mei 1995 bij Anthos)
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
|
|