Alfred Kossmann
Indirect antwoord
Bijna zestig jaar geleden, toen ik een adolescent was, tot waanzin geneigd, zocht ik zekerheid in de poëzie. Ik las met kritische geestdrift de bundels van A. Roland Holst, J.W.F. Werumeus Buning, Hendrik de Vries, H. Marsman, J. Slauerhoff, Anthonie Donker, M. Nijhoff, Victor E. van Vriesland, E. du Perron, J.C. Bloem, J. Greshoff, Ed. Hoornik. En nog veel meer, alles van belang dat geschreven was door mensen die oud waren maar in leven. Het was mijn wereld en ik verloochen haar niet. Van de dichters die ik noemde ken ik op z'n minst enige regels, op z'n best enige gedichten uit het hoofd.
Ze zijn vergeten, op twee na. Nijhoffs reputatie groeit van dag tot dag, hij is de meester van de gedistingeerde vooruitblik, klassiek geworden. Bloem is de meester van de gedistingeerde terugblik, klassiek geboren. Van de modernist Marsman rest ons ‘Groots en meeslepend’, hoewel de gebruikers van het klassieke citaat niet altijd weten waar het vandaan komt, en ‘Denkend aan Holland’, met die brede rivieren. Bunings refrein over de voortploegende boer kom je zelden meer tegen. Zo nu en dan leeft iemand alleen in zijn gedichten, als Slauerhoff. Van de anderen is niets over, wat ik jammer vind.
Uit vele mogelijkheden kies ik er drie. Poëzie kan, als veel moois in andere kunsten, verdwijnen. Robert Schumann heeft prachtige liederen gemaakt van gedichten van zijn tijdgenoot, Justinus Kerner, en ik vrees dat niemand in de wereld die teksten navoelt en bewondert. Ze zijn gestorven, gewoon, en hebben in Schumanns componistenfantasie eens intens geleefd.