| |
| |
| |
Joris Note
Een zacht lawijd
De Brakke Hond vraagt: Welke soort Nederlandstalige literatuur zal als klassiek overeind blijven in de multimediale samenleving van de 21ste eeuw? Ik weet het absoluut niet. Zijn daar zinvolle predicties over mogelijk? Wordt daar onderzoek naar gedaan? Nederlands, klassiek, soort, multimediaal. Ik maak alleen wat losse aantekeningen bij de vier woorden - vermoedens, oprispingen, bedenkingen. Misschien niet eens ter zake.
| |
Nederlands
(1.) Ook in het zogenaamde eengemaakte Europa zal het Nederlands wel blijven bestaan - maar wat zul je er nog mee kunnen aanvangen? Dat is niet allereerst een kwestie van ‘officiële werktalen’ in de Europese Unie. Volgens een rede van de Nijmeegse taalwetenschapper C. de Bot (verslag in De Morgen van 10-12-94) loopt het Nederlands de kans om teruggedrongen te worden tot het familiale, informele domein. Als Nederlandstaligen gaan denken dat ze voor zichzelf en hun kinderen makkelijker een ‘prettig leven’ kunnen bereiken door bv. Engels te gebruiken, dan zullen ze dat doen, zonder zich te storen aan de wensen van taalkundigen of van minnaars der Nederlandse cultuur. Want ja, als een en ander klopt, zal het geschreven Nederlands als levende taal wellicht teloorgaan, en de oudere (eventueel klassieke) Nederlandse literatuur zal dan voor weinigen nog iets betekenen. Ik word daar niet treurig of militant bij, al ben ik zelf gehecht aan een deel van die cultuur/literatuur. Als zij die na ons komen maar gelukkig zijn, nietwaar. Er zijn wel meer talen ineengeschrompeld of
| |
| |
zelfs verdwenen. Het ‘prettige leven’ primeert. Maar wat is in godsnaam een prettig leven?
(2.) Geen treurnis, maar dat impliceert niet dat je die evolutie moet stimuleren. Sommigen doen dat. Het Nederlands kan ook zonder Europees geronk en gebonk onherstelbaar gehavend worden als ‘cultuurtaal’. Ik denk nu niet aan gebruikelijke zondebokken als de verstokte dialectsprekers of de sprekers van ‘verkavelingsvlaams’ (o, de weerzinwekkende neerbuigendheid van die term) of de sprekers van welzijnswerkersjargon of de spellingshervormers. Ik denk nu vooral aan:
a. De taalzuiveraars van allerlei slag: (sommige) ambtenaren, docenten, redacteuren van kranten en uitgeverijen... Degenen die aan iedereen een uiterst beperkt uniform Nederlandsje willen opdringen; die bang zijn voor een levende (en dus aan vreemde invloeden blootstaande) taal; die er al decennia lang voor zorgen dat menige Vlaming uit angst voor fouten nauwelijks een pen op papier durft te zetten. De taalraadsman (!) van de BRTN en de onbenullige Kurt van Eeghem (die Eric de Kuyper op de tv het germanisme ‘dagdagelijks’ aanwreef). De lieden die mij willen beletten om te schrijven: ‘herbeginnen’, ‘geraken’, ‘errond’, ‘bitsig’... (En te vaak met succes: ik ben een ja-knikker, dat is mijn deel in de schuld.) Het verschraalde taaltje van dat soort volk hoort bij de Randstad; maar eerlijk gezegd heb ik op dit punt miserabeler ervaringen met aangepaste en arrogante Vlamingen dan met onbegrijpende Hollanders. (‘Men moet een mens zijn stijl laten, als is het er een van lapsussen’, schreef Richard Minne, de auteur van enkele misschien wel klassiek wordende verzen. Richard Minne? Een redacteur van een prestigieuze uitgeverij vroeg me onlangs of dat ‘die beeldhouwer’ was. Nee, de dichter van ‘een zacht lawijd/op een gespleten blaere’.)
| |
| |
b. De vastleggers van het zogeheten hedendaagse Nederlands. Het woordenboek Van Dale Hedendaags Nederlands bv. pretendeert de gebruikers te kunnen helpen bij het lezen van literatuur, maar geeft een inventaris waarin de banden met het wat oudere Nederlands al verregaand doorgesneden zijn. (Zie J.M. van der Horst, ‘Zuinig zijn op oude woorden’, in Ons Erfdeel 1994/4; in dat artikel komen woorden uit Couperus, Heyermans, Elsschot ter sprake, maar ook uit Reve en Hermans; ‘circa drie generaties woorden, globaal van de periode 1900-1960, (dreigen) lexicografisch tussen wal en schip (...) te raken.’) Het schrappingsproces in ‘eigentijdse’ woordenboeken is nog lang niet afgelopen. Je moet bedenken dat het genoemde voorbeeld toch al een behoorlijk dik en duur (en vaak wél bruikbaar) boek is; niet bijzonder taalgerichte mensen vinden terecht dat ze zich daarmee moeten kunnen redden; en dat lukt ook wel, als ze maar niet te veel lezen. Zeker geen klassieke teksten.
| |
Klassiek
Wat is ‘klassiek’? Waarschijnlijk wordt hier gedacht aan literatuur die, (ook) na verloop van minstens enige decennia, nog algemeen erkend wordt als kwalitatief hoogstaand. Of neem de tweede betekenis uit de grote Van Dale: ‘voortreffelijk, uitstekend, voorbeeldig in zijn soort, als model aanvaard of kunnende dienen, waaraan blijvend gezag toegekend wordt’. De problemen springen in het oog.
(1.) Van Dale spreekt van ‘model’ en ‘gezag’. Maar we leven nog altijd in een originaliteitscultus, die aan zulke begrippen weinig gewicht toekent. Het besef van traditie, van voortwerken op wat anderen gedaan hebben... je moet het soms ver gaan zoeken. Misschien is in die zin het concept ‘klassiek’ zelf zijn inhoud al kwijt. Uit de tijd, althans voorlopig.
| |
| |
(2.) ‘Algemeen erkend’, slipte er uit mijn pen. Maar erkend door wie? Dat is allesbehalve duidelijk in een tijd en een gebied die zich (gelukkig misschien) geen ‘literatuurkenner’ (zoiets als een gezaghebbende criticus) meer kunnen voorstellen. Nochtans zijn er binnen ons taalgebied auteurs en werken waarover een brede consensus bestaat, auteurs en werken die ‘men’ geregeld zonder nadenken als klassiek aanduidt. Pakweg: Hadewijch, Van den vos Reynaerde, een aantal teksten van Vondel, Hooft, Gezelle, Multatuli, Gorter, Couperus - om het bij weinig betwiste namen te houden. Direct duiken er nieuwe perikelen op. Erkenning is één ding, maar het gaat ook om lezen.
(3.) Een open deur: zelfs als je aan de absolute top blijft, is het dikwijls slecht gesteld met de beschikbaarheid van de Nederlandse klassieken; als je ook naar de iets mindere of minder bekende goden kijkt, wordt het helemaal om te huilen. Ik vrees dat de intiatieven die iets aan de zaak willen veranderen te beperkt zijn en dus weinig opleveren: de Klassieken van de Nederlandse Letterkunde van Prometheus, de Alfa-reeks van Amsterdam University Press...
(4.) Maar natuurlijk hangt de gebrekkige beschikbaarheid vicieus samen met een gebrekkige belangstelling. Die literatuur, ‘algemeen erkend’ of niet, wordt amper gelezen. Waarom? Is ze niet goed genoeg? Je moet het aantal echt belangrijke Nederlandse klassieken niet overschatten, maar dat lijkt me geen hoofdzaak. (De mensen weten niet wat voor moois en interessants ze missen.) Taal en geest en referentiekader van die literatuur zijn drempels: die literatuur is niet toegankelijk genoeg, vooral: ze wordt niet toegankelijk genoeg gemáákt. De schuld daarvoor ligt ten dele bij het onderwijs, maar toch ook bij bv. de literaire tijdschriften, in zoverre ze geen historische dimensie willen behouden, en zelfs bij de literaire pagina's van kranten.
| |
| |
(5.) Maar zulke instituties functioneren in een samenleving, een hele mentaliteit - die verslaafd zijn aan actualiteit. We verliezen teksten, maar ook historische kennis en historisch bewustzijn. Dat is geen probleempje van een literatuurliefhebber, dat is maatschappelijk betreurenswaardig. Ach, het zal vroeger niet veel beter geweest zijn. Maar er is geen reden tot meer optimisme voor de toekomst - een hoop goeds dat nu (nog) wél verkrijgbaar is, zal snel verdwijnen.
| |
Soort
Gaat er iets overeind blijven uit de 20ste eeuw? Geen lijstje, laat ik mijn wensen niet voor werkelijkheid nemen.
(1.) Literatuur die eenvoudig overkomt, lijkt vrij wat kans te maken om min of meer klassiek te worden, en (voorlopig) ook om langer gelezen te worden. Voorbeelden: de dichter J.C. Bloem, de prozaïst Willem Elsschot. (Ik ken van Elsschot een paar fraaie strofen, maar geen enkel gaaf gedicht.) Ik weet niet of ik dat wil toejuichen.
a. Maar als het toch zo is, laat men zich dan op een ernstige manier met die schrijvers bezighouden. Om bij de voorbeelden te blijven: over Bloem bestaat toegankelijke en intelligente secundaire literatuur (voorop de opstellen van Sötemann - die o.a. uitleggen dat Bloem niet eenvoudig is); anderzijds krijg ik als leek soms de indruk dat publikaties over Elsschots leven & werk overgelaten worden aan familieleden & beunhazen.
b. Beunhazen - dat heeft misschien iets van doen met de keerzijde van ‘leesbaarheid’ of (schijnbare) ‘eenvoud’: met de gemakzucht van vele lezers (die door vele recensenten aangemoedigd wordt): literatuur als loutere ontspanning. Eigenlijk is daar niets op tegen, maar kun je dan niet beter ineens naar echte triviaalliteratuur grijpen? Gemakzucht
| |
| |
valt moeilijk te verzoenen met een idee van het klassieke. ('t Is geen toeval dat historische literatuur haar onvindbaarheid en ongelezenheid deelt met ‘moeilijke’ moderne of hedendaagse teksten. Maar ik verwijt Elsschot geen gemakzucht! En ik smaal niet op helderheid!)
(2.) Hopelijk bestaat de klassieke literatuur van de toekomst niet uit de overbodige verhaaltjes van nu.
a. Ik denk hier aan verhalen in de strikte zin van het woord: verhalen die geen hoofd- of meerwaarde halen uit iets anders, bv. een bijzondere taal of dubbele bodems of noem maar op. Wat wij nu als klassiek beschouwen is vrijwel nooit tot een verhaal te herleiden. (Soms dénk je dat wel: waar het vertellen zelf een heel exuberante vorm aanneemt, of waar het - samen met de verbeelding - tot thema geworden is. Duizend-en-één-nacht!) Van Walschap, die zei dat een roman een verhaal was, kan ik bijna geen enkel verhaalverloop onthouden, wél een boel andere dingen. (Blijkbaar wil ik graag dat sommige boeken van Walschap klassiek worden?)
b. In feite ben ik verzot op goede verhalen; ik bewonder ze en probeer na te gaan hoe ze in elkaar steken; en zelfs aan mindere verhalen beleef ik nog plezier, door te proberen uit te vissen waar de fouten zitten. Al kijkend - want vele geschréven verhalen van vandaag vervelen me gauw, ik verwacht iets anders van literaire teksten. Film en televisie beschikken nu eenmaal over ruimere mogelijkheden om een verhaal te brengen, al vallen de resultaten dikwijls tegen. De literatuur zal wel altijd verhalende elementen blijven gebruiken, maar het verhaal is niet meer haar terrein bij uitstek; ze kan de kunde van het verhalen-vertellen-op-zich voor mijn part beter overlaten aan andere media. Maar nu zit ik al volop bij het laatste trefwoord.
| |
| |
| |
Multimediaal
Ik heb geen diepe en oorspronkelijke gedachten over de multimediale maatschappij. Ik kan niet zonder boeken, maar nauwelijks gemakkelijker zonder cd's, radio, tv... Als de literatuur haar belang wil behouden (en dus een kansje om klassiek te worden) moet ze zich toeleggen op haar eigen mogelijkheden (ál haar mogelijkheden) als onderdeel van het medium schrift. Daniël Robberechts heeft herhaaldelijk en voortreffelijk over die idee geschreven en heeft haar in praktijk gebracht. (Men Leze Zijn Werk.) Verwarring en rotzooi in dit verband zijn vaker aan literaire en para-literaire figuren te danken dan aan de grote boze media zelf. Men moet weten waar men zich toe leent. Leiden literaire showavonden niet af van de hoofdzaak, van het leven? Goede opnamen van schrijversstemmen zijn soms zinvol. (Hoe mooi en verhelderend is de cd waarop Christine D'haen haar gedichten leest.) In verband met literatuur en televisie nog dit:
(1.) Er zijn bij ons ooit prachtige literaire programma's gemaakt - onvergetelijk zijn de films van Jef Cornelis over Vogelaar, Robberechts en Ten Berge. Ik heb horen zeggen dat daar geen geld meer voor is; soit. Maar ik heb een hekel aan het meeste gedoe van tegenwoordig. Waarom bekruipt mij soms heimwee naar Apostrophes, naar de beste momenten van Adriaan van Dis, zelfs naar de oude stroefheid van Vergeet niet te lezen? Het is allemaal al gezegd. Walter van den Broeck (in De Vlaamse Gids, 1994/1): ‘Op de buis iemand die een goed boek grondig gelezen heeft, laten praten met de auteur van dat boek over dat boek: het is een simpele formule, maar waarom het niet eens geprobeerd?’ (En voor de doden zijn er andere mogelijkheden.) Dus, als de literatuur toch in beeld verschijnt, dat ze zich dan niet laat verzwelgen door de televisie in haar onnozelste, videoclip- | |
| |
perige vormen. (Maar de tv staat niet alleen. Als de geschreven pers haar kritische functie inruilt voor bewieroking, en recensies vervangt door interviews en rituele blabla... Kortom: de Claus-heisa van 1994 heeft de diepste krochten van de ‘mediatisering’ verkend. Hoop ik. De personen die de werken overheersen: dat is volgens mij alweer niet te rijmen met het klassieke.)
(2.) Paul Koeck over de komende VTM-serie Ons Geluk, naar romans van Walschap: ‘Wat ik doe, is al die mensen uit de verschillende boeken bij mekaar brengen om Walschaps leefwereld te reconstrueren.’ (De Morgen, 17-8-94; het is onrechtvaardig, maar ik houd mijn hart nu al vast.) Misschien kan men zich maar beter onthouden van literatuurverfilmingen? Soms lijkt het in elk geval pure chicdoenerij. Moeder, waarom leven wij? van Lode Zielens is een zwakke roman, maar de hysterisch verheerlijkte tv-bewerking ervan vond ik veel erger: saaier, en dan zo artistiekerig. Door dat soort dingen wordt het imago van een tv-zender gediend - en niet de (al dan niet klassieke) literatuur; maar dat was allicht ook niemands bedoeling.
|
|