| |
| |
| |
Jotie T'Hooft
In bossen, op eenzame plekken
Het is stil in alle bossen,
eenzaam op alle plaatsen.
Hoe we ook luisteren & luisteren,
vormen de stem van de dood.
In 1977 stierf Jotie T' Hooft op 21-jarige leeftijd aan een overdosis drugs. Julien Weverbergh, schoonvader en beheerder van zijn latenschap, ontdekte onlangs nog een bundel van een honderdtal gedichten, die Jotie T'Hooft destijds aan het samenstellen was. Hij had er ook al een titel voor: In bossen, op eenzame plekken. De bundel verschijnt binnenkort bij Houtekiet.
| |
| |
't Wordt herfst
't Wordt herfst en ge zijt ziek van binnen,
de zomer liet u als altijd koud.
De blâren vallen in het woud
dat ge nooit betradt dan met uw zinnen
voor een enkel uur en duur betaald.
't Wordt herfst. Het zal winter worden
en nog steeds bleef alles onvertaald.
Ge zijt zo ziek, zo ziek van zinnen
uw hand is krachteloos uw mond begeeft
wanneer ge spreken wilt van binnen
om te bewijzen dat ge leeft.
't Wordt herfst. De morgens vol met mist
waarin lantarenpalen godvergeten branden
tot laat in de voormiddag. Niets op handen,
vuren doven in het oog van amethist.
| |
| |
De zieke
Elke beweging doet hem pijn,
roerloos voelt hij het woelen
van de ziekte die zijn eind zal zijn
in het lichaam dat al af ging koelen
toen het ter wereld kwam.
Hij is leeftijdloos, zijn deuren zijn gesloten.
Hij hoort het zonlicht tegen de blinden beuken
zonder ophouden. De meubels zal men verloten
en op zijn eenzaam bed zullen naamlozen neuken.
En hij denkt, ja hij denkt nog altijd:
‘Ik ben gesloten geweest, ik heb geen spijt,
ik ben stil en grijs en wordt niet gehoord,
ik ben de oester die om zijn parel wordt vermoord.’
| |
| |
Ouderdomsverschijnselen
Hij hield een gebroken kind in zijn armen
een hoofd dat wel geknakt leek op zijn schouder
en probeerde het strelend te verwarmen
hoewel hij zelf koud was, en ouder.
Licht viel door zijn hoornvlies, vale mist,
en de ogen van zijn handen voelden een vacht
toen in de kleine keel gereutel adem bracht
het kind bewoog, hij had zich vergist.
Schreiend bezag hij de kat in zijn armen
het kopje dat wel geknakt leek op zijn schouder
en probeerde haar strelend te verwarmen
hoewel hij het koud had, steeds kouder.
| |
| |
Kosmologie
De maan is een gat in de nacht
een alenige bleke bil bol staand
boven ons heen & weer geschuifel
tussen de dagen en de nachten
die ze verlicht soms verduistert.
Of de hete hommel, die zon gonzend
op ons vel, in de oren geboord
daar bonzend op de trommel
onzer angst voor haar verdwijnen:
we zijn niets nieuws onder dat net.
Aan de draad van dat Alles
de aarde in een zoemende wolk
sterren, bewoond door een volk
| |
| |
Mijn dood (20 augustus 1976)
Mijn dood, een somber man
even in de dertig met schouders
van droeve muziek, grintogen.
Hij wandelt stil, bedachtzaam
denkend aan de zeis, en aan
het wetten op de steen, de
juiste zwaai of het lange
durende maaien, ach, wat zo
met een beroep als het zijne
En dat hij de zwarte diamant is,
de zwaai over ons nachtwater
en de drijver van ons doen
weet hij maar vaag, het heeft er
| |
| |
Een oud man
Het wangvlees jaren geleden
Daarmee ziet hij uit hoeken
schimmen schieten gedaanten,
maar de krant blijft duister
denken gaat op tast te traag.
De hersens in hun pan gebakken
wegen duchtig naar de grond
waar onze bestemming ligt of:
dode tong in tandeloze mond.
Deze droefheid maakt wel wijzer
doch die wijsheid ook bedroefd:
dat ik mij nu al zo ontmoeten moest
deze morgen in een spiegel.
| |
| |
Het hoofd van de maan rust
in de elleboog van de nacht.
de dieren in de hoge halmen,
honderd tandwonden in de keel
kankert de kustwacht verder.
Een zee, het slapen van Atlantis
dat zich in de droom soms draait
want slapen is dromen rapen
in oestermanden van ernst, slapen
| |
| |
Playmate of the month
Naakt in een strandstoel,
Benen tomeloos gespreid -
Foutloos lichaam fel belicht:
Dat ik als een gordijn uw vlees oplicht
Alsof uw naaktheid niet volstond
Om onder het verhit gezicht
Te vinden, wat ik altijd vond:
Een schedel, eens vergaan zó licht,
En 't grijnzen van een tandeloze mond.
|
|