op z'n horecakokkerd verkocht nadat zijn klachten over geluidsoverlast waren beantwoord met bulderend gelach en een ferme draai aan de volumeknop - naar het maximum welteverstaan. Goddank waren ze er weggekomen, hypotheek en koopakte op zak voor het huis in de Bergermeer. Wanneer hij met Sylvia op zaterdagmiddag in de stad ging winkelen, voerde hun route altijd via Langestraat of Laat naar het Verdronkenoord, hun geluk en vreugde vierend door opgewekt langs d'Oude Neel te wandelen.
De armelijke woning waarin het jonge paar een voorlopig onderdak vindt, is een gemeenplaats van jewelste. Het optrekje is trouwens zelf ook helemaal opgetrokken uit clichés: het is ‘tochtig’, vol ‘kieren en gaten’ en heeft een ‘dun vloertje’, waarop vanzelfsprekend een ‘nauw en wankel bed’ staat. Deze tweekamerwoning heet ‘gammel’ alsof het een stoel betrof en hangt met een wonderlijk beeld ‘als een ouwe deur compleet uit z'n voegen’ (‘z'n’?: tot nader orde is ‘woning’ vrouwelijk).
Een groot stilistisch vermogen blijkt al evenmin uit de volgende zin, die met zijn achtenzestig woorden ècht uit z'n voegen springt. Hij begint met vijf voorzetselconstructies na elkaar: in het centrum, aan het Verdronkenoord en boven een café met bruin uitgeslagen vitrage voor de ramen’. Dat laatste voorzetsel had Zwagerman zich alvast kunnen besparen, want bij mijn weten hangt een vitrage altijd voor een raam.
Als de auteur wat stijlvariatie wil aanbrengen in zijn versleten formuleringen, slaat de meligheid toe: ‘huwelijkse jaren’ (voor ‘huwelijksjaren’), ‘ouwe’ (in plaats van ‘oude’), ‘het Nederlandse lied’ (voor ‘Nederlandse schlagers’), ‘de cliëntèle’ (in plaats van ‘stamgasten’) en ‘horeca-kokkerd’ (voor ‘rode neus’ veronderstel ik maar, anders is de term