Ze veegde met haar Greenpeace-mouw langs de neus, die ze van mij had, vermande zich, glimlachte en zei dat ze zich aanstelde. Ik zag geen reden om haar tegen te spreken.
En of ik nog werkte en mij nooit verveelde, zo alleen? Nee, met werken was ik gestopt toen ik zag dat al m'n geld opging aan alimentatie en verveling, tja, er is TV en radio en er zijn m'n boeken. Dat had haar moeder haar verteld, dat ik graag las en of ze m'n boeken 's mocht zien. Ik had er geen, loog ik, en dat ik mijn lectuur in de bibliotheek ontleende. De waarheid is dat ik nooit een voet in een bibliotheek zette, een boek is een hebbeding: je koopt het, je leest het en je bewaart het. M'n slaapkamer is rondom bezet met goedkope Ikea-rekken vol boeken, honderden, duizenden misschien, op, over, onder mekaar. Maar ik wou niet dat ze de neus, die ze van mij had, in mijn lectuur stak. Ik had haar binnen gelaten, ok, ze was de vrucht van een overijverige zaadcel, die onder mijn verantwoordelijkheid viel, juist, maar aan alle intimiteit zijn grenzen.
En of ik ooit aan haar gedacht had? Of aan ma? Of aan terugkomen? Ik haalde mijn schouders op, bedacht plots dat ze door dat antwoord weer aan het stotteren kon gaan en zwakte het af tot een neutraal ‘ach’. Daar leek ze vrede mee te nemen.
Zij hield van muziek, zei ze, en van lezen. Maar ze leende nooit boeken in de bibliotheek, ze vond dat niet echt hetzelfde. Of ik dat begreep? Ik knikte. Ze had mijn neus en mijn boekenpassie geërfd. Leuk, nu we dat wisten mocht ze opkrassen wat mij betrof. Ik bedoel: wat verwachtte ze in godsnaam van me, wou ze even twaalf jaar bijpraten of zo, jezus waren we morgen nog bezig. En dan nog, ik zag de zin niet omdat het geen zin had: we waren natuurlijke verwanten et voila, point et fini. D'r was geen enkele wet, die ons verplichtte mekaar te leren kennen, laat staan vrienden