De Brakke Hond. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
1Eindelijk, uiteindelijk, tenslotte, als puntje al lang stokdoof en stekeblind voorbij paaltje gedoold is, als alle geiten gemolken zijn, alle wijven drachtig, als aan alles al bijna een hopeloos einde is gekomen, een einde dat elk mogelijk post-factum uitgesloten heeft, elke mogelijke epiloog, een einde waarop niets meer volgt dan een roemloos, eerloos sterven in de eerste de beste goot, na zwalpen en zuipen, na Anna Vandervloedt en Rasta David waarvan ze denkelijk zwanger is, ze weet het zelf niet maar het wordt denkelijk een reggae-zwartje dat ze Saskia dan wel Bob wil noemen, er komen nog heel wat positieve vibraties aan te pas voor ze uiteindelijk in kommer en kwel en pijn en leed zal bevallen van het kind dat ze nu al jaren wil van om het even wie, al is het een kreupele bedelaar met een bochel of twee op z'n rug, en Bulderdrang en Alex Vanuxem en je vader en je moeder en die eeuwige rosse bietser en nog zo'n heel zootje ongeregeld, na slapeloze laveloze nachten bij Jean-Jaques, na twintig pitta-schotels in de Pitta-House, na Bleu van Kieslowski, na My Father is coming van die nieuwbakken Monika Treut, die een hele grote zal worden, nadat ik voor de zesde keer The unbelievable Truth van Hal Hartley heb gezien, na heel wat, wat zeg ik, na dagen en nachten kruipen op handen en voeten en pikkels en poten en werkloze kloten en haast uitgestorven pietzakken, ben je tot in de nacht van maandag dertien op dinsdag veertien september | |
[pagina 124]
| |
gesukkeld en gekropen, gestrompeld is het enige gangbare Nederlandse woord voor wat jij de afgelopen dagen allemaal hebt uitgespookt en uitgestoken, en wordt het tijd voor de rekonstruktie van datgene dat, zoals alles wat ooit gebeurd is en nog gebeuren zal, uiteindelijk onrekonstructueerbaar is en/of nooit meer te rekonstrueren valt, alles nog alleen een kwestie is van een haast hallucinant aantal details die niemand zich ooit nog te binnen kan brengen, kon te binnen brengen, zal kunnen te binnen brengen, ook niet voor het Hof van Kassatie, zelfs niet in beroep. En er zijn zo vreselijk veel hoven van dit en dat in dit land. Katrien Termonia weet er ook alles van. Katrien Termonia verdedigt mij altijd en overal en tegen alles en iedereen. Nu ook al tegen Gilbert, de klotepatron van café De Raaf. En die klootzak van een Louis Tobback, hier en nu in dit apeland te velde minister van Binnenlandse Zaken, die weet er ook alles van, zo blijkt uit wat hij zegt en verkondigt op TeleBarakstad. Dat je geen marihuana mag roken. En geen shit. Er zijn geen andere tijden, er zijn geen andere wijzen, geen andere vervoegingen dan die waaruit de taal nu eenmaal bestaat, anders bracht ik die ook nog te berde. Te berde. Stokoude uitdrukking. Zo versleten als je bijna zelf bent. Bijna veertig ben je, bijna dood met wat jij rookt en zuipt. En nu heb je al een skinhead. Kleuren, geuren, geluiden, de juiste woorden. En in laatste instantie onbeschrijfbaar, zoals haast alles waar we ons bloed, ons zweet en onze tranen in investeren zonder dat het ooit wat oplevert dan een luizig honorarium waar je een jaar moet op wachten of een pietepeuterig voorschotje waar je maanden moet over zaniken. Maar je beide uitgevers zeggen dat ze zakenmannen zijn en budgetten te beheren hebben, dat je laatste paar schoe- | |
[pagina 125]
| |
nen voorgoed naar de bom is zal hen worst wezen, jij schrijft de boeken, zij geven ze uit. Zo eenvoudig is het, en een bestseller ben je nu eenmaal nog steeds niet. Zoals die Lanoye met z'n vieze vuile vettige brillantinekuif of die Hemmerechts, die met haar veel te vette memmen die daar maar hangen te hangen, bijna tot aan haar navel. Hoe die voor twee jaar backstage een tong zat te draaien bij die dikke nek van een Joost Zwagerman. Je weet het nog maar al te best, je hebt het gezien, je ziet altijd alles. Nooit is er iets wat je niet ziet. Alles zie je met je astigmatische paar kijkers. Niets ontgaat je scheelkop. Zelf draai je nu geen tongen meer, het tongen draaien is je lang geleden vergaan, je pornoblaadjes heb je laast in de vuilniszak gestopt, in één van de zeven volle vuilniszakken die nu je keukentje bevolken, gisteren nog schoot er eentje in brand doordat je er je asbak in uitkieperde, ineens je hele kot vol rook en stank, gelukkig had je genoeg lege flessen Merlot bij de hand om het zootje te blussen, anders had je 't hele kot nog afgestookt. En dat zou er nu nog net aan mankeren, dat je 't hele huis in brand steekt. Je hebt nu al maar twee maanden meer om te verhuizen. En je weet niet eens naar waar. Met je hele puinzooi. Soms denk je, houd er helemaal mee op en ga vegeteren zoals iedereen. Toine en Guy Daems en Jean-Paul en de rosse bietser en zo, die allemaal, en nog veel meer, haast iedereen. Soms wou je dat je van negen tot vijf in een pakje en met een dasje en een aktentasje en een lunchpakket op een kantoortje werkte of dat je ganse dagen met blikken soep of pakken pasta zeulde in een of ander magazijn. En dat je 's morgens je vier boterhammen smeerde met salami of kaas en ze in je bazas stopte. Je kazak. Of godbetert smeerkaas van La Vache qui rit. De lachende koe. Twaalf kaasjes in een doosje. Maar de verse koffie is te heet en nog steeds kan je 'r niet van zuipen. | |
[pagina 126]
| |
Hij staat daar maar te staan in die Dublinse kop waar Malone op staat. Malone dies. Het einde van de westerse literatuur. Zoniet het allereerste begin.
Hoe ik mezelf vorige week woensdag stomdronken en zo stoned als een mammoet te kakken zette en uiteindelijk de hele toiletten onderkoste op de voorstelling van De Kleuren van de Zee van Bart Plouvier zal ik maar in het midden laten, overlaten aan de verbeelding van wie dit leest, van wie mij al langer kent dan vandaag en weet dat zulke dingen nu eenmaal soms gebeuren in mijn bestaan, hoe ik na afloop in het oor van Jooris van Hulle zat te schreeuwen in café Sportpaleis in Elversele, omdat ik hem per se wou tonen wat ik versta onder een hallucinante lokatie. Er zaten nota bene vijf troosteloze kierewieten aan de tapkast. We wachtten een vol half uur op de bediening. Tot ze uit het achterzaaltje kwam. Waar de baas denkelijk rustig de hele tijd had zitten schijten op z'n gemak, z'n huisje, z'n kabinet. Rudy van Schoonbeek en Vic Vandereijt waren er bij en zullen er wellicht ooit getuigenis over afleggen, als ze het al niet eerder welwillend zullen opslaan in de ondergrondse krochten van hun geheugen. Als het later niet in hun mémoires komt. Chris Boudewijns en Ronald Grossey en Helle weet-ik-veel waren er ook bij, Helle weet-ik-veel bleek niet te versieren, hoe jong en mooi ze ook was en hoe ik ook m'n best deed om haar te charmeren, Bart Plouvier en de Stoutste Verwachtingen gaven een weergaloze versie van Amsterdam ten beste, ik brulde in het oor van iedereen, ik ben ernstig gehoorgestoord en vaak, zeker als er overal wordt geroezemoesd, hoor ik mezelf niet, ten langen leste, na afloop, liet ik me uit Rudy z'n fantastische Audi 80 droppen aan café De Raaf en zoop me verder Lazerus. Het kotsen in | |
[pagina 127]
| |
Elversele, in het zaaltje boven de bibliotheek, had goed geholpen en ik was klaar om er opnieuw in te vliegen. En dus vloog ik er opnieuw in. In de Stella Artois. Om zes uur die donderdagmorgen kroop ik in bed met m'n Lysanxia en m'n Etumine, geraakte van opwinding niet in slaap, stond om negen uur weer op, kleedde me aan en ging de hele verdere dag bij m'n vader en m'n moeder, zonder een enkel oog dicht te doen, op de sofa liggen luisteren naar Radio 2, om zes uur schafte de pot puree van wortelen met spek. Meestal zijn het schorsenelen met gebraad. Ik at haast niets. Ik eet meestal haast niets en slaap haast nooit. De rest doet er weinig toe, tegen acht uur nam ik een taxi naar café Tango op de Waalse Kaai omdat ik er had afgesproken met Anna Vandervloedt en Rasta David, we zouden samen naar Bulderdrang gaan kijken in de Pacific, Vandervloedt en haar pikzwarte Jamaïcaan kwamen niet opdagen, om negen uur, half tien, hing ik zo ziek als een hond op de vloer van de Pacific naar Bulderdrang te kijken, kroop tegen tien uur halverwege de show op handen en voeten de zaal uit, sukkelde ergens in de buurt een frietkot binnen, liet de baas in ruil voor een boulette en een berepoot een taxi bellen, geraakte weer thuis, viel tegen middernacht in slaap en stond pas vrijdag om drie uur in de middag weer op. Het week-end begon. Week-end in Barakstad, nooit weg, altijd prijs.
Alles wat je nu nog hebt is je zonnebril. En doorheen je zonnebril zie je alles nog zwarter dan het zo al is. Zwarter dan zwart. Zo zwart als pek. Bijna onzichtbaar. Zwarter dan asfalt, want tenslotte is asfalt alleen maar grijs. Morgen met de overschot van je reservebril en met de paar honderd frank die je nog hebt naar Optikon. Naar meneer Van Roosendaal. Kan je weer poefen. Krijg je wel een | |
[pagina 128]
| |
[advertentie] | |
[pagina 129]
| |
nieuwe bril van. Op afbetaling. Hij kent je al twintig jaar en hij weet hoe verschrikkelijk het is om astigmatisch te zijn in de hoogst mogelijke graad. Dat je dan zonder bril geen lap ziet.
Hebt ge de venster al toegedaan, zegt mijn moeder tegen mijn vader. 's Morgens zet ze het raam van de slaapkamer aan de straatkant open en 's middags moet mijn vader het raam weer dichtdoen. Nu is het een uur of vier. Mijn moeder zit op de beenharde sofa in het woonkamertje te lezen in Roerloos aan zee van Jan Walravens, dat ik haar cadeau heb gedaan nu ik al m'n boeken aan 't weggeven ben. Omdat ik ze niet allemaal kan meenemen naar welk nieuw kruipkot dan ook. Want voor iets anders dan een beschimmeld kruipkot heb ik geen geld. Behalve de boeken die ik houd omdat ik ze vroeg of laat absoluut nog eens wil lezen, maar het zijn er bitter weinig, er zijn bitter weinig schitterende boeken die ik vroeg of laat, eerder laat, ooit nog eens wil lezen. Al de rest mag weg, buiten, de deur uit. Alle dagen moet ge dat tegen die vent zeggen, zegt mijn moeder, dat hij die venster toe moet doen. Mijn vader hangt met z'n wallen en z'n wangzakken en z'n snottebel, ongewassen en ongeschoren, over het blad van de tafel in het woonkamertje te lezen in de Geschiedenis van Amerika. Alles wil mijn vader weten over Amerika en het enige wat hij op een hele dag moet doen is de venster toedoen. Hij heeft de venster niet toegedaan en doet het nu meteen. Omdat mijn moeder anders gaat blaffen. En ze blaft al zo goed als de hele tijd. Hij loopt door de middenplaats en de slaapkamer en wringt het ráam dicht tegen de vliegen en | |
[pagina 130]
| |
een enkele, late mug. De laatste mug van september, maar bijten doet ze nog, steken kan ze nog, en dan heb je een muggebeet. En dan kan je niets anders doen dan krabben waar het jeukt, al is het op het roserode uiteinde van je piemel of in het diepste holst van je troosteloze kut. Eberhard van Groenendaal ligt op z'n rug op de bikkelharde sofa, z'n achterpoten ver uiteen, z'n klootjes ten toon gespreid, en hoopt dat iemand, wie dan ook, z'n buik zal strelen. De behaarde buik strelen van een sneeuwwitte hond. De allerdiepste zin van het allervolste bestaan. Behalve aanschuiven aan de kasse en wachten op de bus naar nergens, nooit meer.
Dagen en nachten en weken en maanden en zelfs jaar en dag kan je aan de lijn hangen met die lui van Tele-onthaal. 106. En dat is allemaal, allemaal kul. Dat zijn allemaal amateurs met een hart van steen. Die nergens wat van begrijpen. En wat moet je dan doen. Moet je dan naar de zelfmoordpreventie in Brussel bellen. Als daar al iemand antwoordt antwoorden ze in van dat mismeesterd frans, zoals in Allo, Allo, met die gekke René en die gekke Edith en die del van een Mimi. Waar mijn vader altijd zo gebiologeerd naar zit te kijken na Derrick. Derrick lost altijd alles op. Maar het is ook nooit erg ingewikkeld. Je weet haast altijd vooraf wie het gedaan heeft. Alles is altijd heel, heel erg eenvoudig bij Derrick. Je moet alles gewoon zelf doen, en je moet alles gewoon alleen doen. En alleen ben je nu eenmaal. Sinds de volmaakt dwangneurotische vrouw bij je weggegaan is, de vrouw aan wie de sexuele revolutie in haar totaliteit voorbij is gegaan, alsof de jaren zestig nooit hadden bestaan, de vrouw zonder orgasme, de vrouw zonder schaamlippen, zonder tieten, zonder kut, de vrouw zonder verlangen. | |
[pagina 131]
| |
De vrouw die spiernaakt naast je lag in het het kinderloze kraambed, versleten beeld, versleten thema, maar altijd goed genoeg om nog eens te worden opgevist. Hier en daar, zo nu en dan.
Soit. Uiteindelijk werd het vrijdag en tegen acht uur 's avonds zat je weer ondergedompeld in de magie van de bioscoop, de lichten die eerst gedempt branden, de vijf man en een paardekop die binnenkomen, de lichten die uitgaan, de trailers van dit en dat, de reklame van Van Dam, Vleurgatse Steenweg. De eeuwige Marlboroman op z'n paard. Daarna The unbelievable Truth van Hal Hartley. Z'n debuut. De ongelooflijke waarheid over Audry en Josh. Een achttienjarige doemdenkster en een veertigjarige massamoordenaar. Het laatste beeld. Het allerlaatste beeld. Dat is het mooiste van de hele film. Luister, zegt Audry tegen Josh na een lange kus, Josh heft Audry op in z'n gespierde armen van mekanieker. Hij kust haar, zij kust hem, ze kussen elkaar. Een lange, mooie, intense tongzoen. Wat, zegt Josh. Hij denkt dat Audry weer bommen hoort en dat ze weer denkt dat de hele mensheid nu meteen naar de haaien gaat. Maar Audry hoort niets. En dan is er dat allerlaatste beeld, een hemelsblauwe, wolkenloze hemel. De toekomst begint nu, zonder een dollarcent, met niets dan liefde. Met niets dan hoop en een stokoude bestelwagen. Mooi is dat. Om van de on-ge-loof-lij-ke casting nog te zwijgen. Die Mike, die Pearl, die vader en die moeder. Die afschuwelijke yup van een Emmet. Alle scènes. Alle dialogen. Hoe vaak heb je 'm nu al gezien, vijf keer, zes keer, misschien wel tien keer, en nog altijd even mooi. | |
[pagina 132]
| |
Dringend, dringend moet ik Trust en Simple Men zien. Daarna gaan hijsen bij Jean-Jacques. In De soete Naem Jesus op de Oude Koornmarkt. Nog geen kat. Nog veel te vroeg. Dat begint daar pas om vier uur 's nachts. Eenzaam en alleen aan de tapkast. Later naar Bleu. Er is wat aan de hand met die Kieslowski. Bijna twee uur lang brengt hij haast ononderbroken Juliette Binoche in beeld. En Juliette Binoche is de mooiste en de liefste, na Mary-Ann Lindo van Het Parool. En misschien Adrienne Shelley. Maar die kan je allemaal niet krijgen, niemand kan jij nog krijgen als je niet dringend in bad gaat en je vingernagels knipt, aan de vele, vele tapkasten gaat iedereen een eind bij je vandaan zitten. Niet eens Peggy met de katarakt kan jij nog krijgen, en zelfs de rosse bietser heeft ooit Peggy met de katarakt kunnen krijgen. Zegt hij, maar hij zegt zo veel en hij liegt haast altijd. Bleu vanwege die prachtige scènes in dat gigantische donkerblauwe zwembad, Bleu vanwege de blues, Bleu vanwege alles wat je ooit met blauw in verband hebt gebracht. Nacht en wanhoop. Twee films gezien uit de Dekaloog, de eerste over die computerfreak en z'n zoontje en A short Film about Love, La double Vie de Véronique niet gaan zien omdat het dwangneurotische schepsel je hem afraadde, in de tijd dat je nog dacht dat het dwangneurotische schepsel er ook maar iets van begreep en je nog heel af en toe naar haar luisterde. Nu luister je alleen nog naar de bittere, wrange stem die je de hele tijd door je eigen hoofd hoort spoken, dag en nacht, bij nevel en mist, bij nacht en ontij. Een hymne aan wat is Bleu, ze zeggen liefde, ze zeggen hoop, ik denk een hymne aan verschrikkelijke eenzaamheid en radeloos verdriet en vooral, ja vooral muziek. Die drie maten koor. Die schragen de hele film. Een blauwe hymne aan hoe je uiteindelijk alles overleeft. | |
[pagina 133]
| |
Heel anders dan de Dekaloog. Bij de Dekaloog loop je nog het risico om halverweg in slaap te vallen, van Bleu schiet je in het hols van de nacht van nu op nooit meer weer plots klaar wakker. Zo schokkend is uiteindelijk die wanhoop, zo verbluffend is tenslotte dat geloof. Je wou dat je 't had. Maar je hebt het niet. Niets geloof je nu nog.
Kort moet je 't houden, vooral heel erg kort, je moet niet beginnen te zeiken zoals de meesten tegenwoordig doen, zeiken en zeveren en zeuren en zaniken en zwetsen en uit hun dikke nekken kletsen. Tenslotte was het op een of andere manier zaterdag. Met de verschrikkelijkste aller rosse bietsers pasta van Aldi gaan eten bij je vader en je moeder. De rosse bietser had een fles Merlot meegenomen en ik een houten kop. De saus was veel te pikant en iedereen liet haast alles staan. Zelfs m'n vader vrat niet alles op. Eberhard van Groenendaal vrat alle overschotjes likkebaardend op en spreidde daarna op z'n rug z'n klootjes. Met de bus opnieuw naar The unbelievable Truth. Intens genoten en daarna gaan hijsen in de kelder van de Cartoon's. Met een verschrikkelijk interessante kerel aan de klap geraakt over Wittgenstein en de oppermachtigheid dan wel de totale ontoereikendheid van de menselijke taal. Daarna My Father is coming van Monika Treut, die het binnenkort helemaal gaat maken. Erbij bedacht hoe er in Barakstad geen noemenswaardige underground-scene bestaat, niet eens een scene, behalve Bulderdrang is er in Barakstad niets. Overal hondestront en broodjes shoarma en friet met mayonaise en dat is alles. Gaan hijsen bij Jean-Jacques. Na twintig jaar Alex Vanuxem tegen het lijf gelopen. Hangen zaniken over De groene Kathedraal, die nooit in druk verscheen. Telefoonnummers uitgewisseld op natte bierviltjes, haast onleesbaar. | |
[pagina 134]
| |
Door een klootzak je bril laten jatten terwijl je ging zeiken. Daarna met de taxi naar De Raaf. Om half vijf 's morgens in elkaar geslagen, geschopt, gestampt, getimmerd en getrapt door Gilbert. Naar huis gekropen. Niet kunnen slapen. Om tien uur 's morgens klacht gaan neerleggen wegens slagen en verwondingen maar je had geen doktersattest en dat heb je nodig in zulk een geval. Van de Paleisstraat te poot naar je ouders gepikkeld. Op de sofa gaan liggen en geslapen. Verder niets meer. De algehele maar dan ook totale black-out. Toen m'n moeder me aan m'n schouder porrend wakker maakte schafte de pot snijbonen en vogels zonder kop. Daarna op de dool, eeuwig en altijd op de dool, tot ik er dood bij neerval. Geen frank meer op zak, geen centiem meer op de bank, morgen naar Greta bellen of ze me vijfduizend frank kan lenen. Voor de bioscoop en voor Jean-Jacques. En achteraf de taxi naar huis. Want te poot ga ik niet. Daar is het veel, veel te koud voor. Het is september en het is niet eens luw, het is niet eens mild, het is gewoon bitter koud. Straks met al m'n deurwaardersexploten naar Katrien Termonia. Als ik niet eerder kapot ga. |
|