De Brakke Hond. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Huang FanHuang Fan werd geboren in 1950. Eigenlijk heet hij Huang Xiaozhong (Huang Hsiao-chung). Hij werkte oorspronkelijk in een handelsbedrijf, voedingsfabriek en in een uitgeverij. In zijn vrije tijd schreef hij korte verhalen, romans en essays. Al met zijn eerste publikatie won hij een literaire prijs van één van Taiwans belangrijkste kranten, The China Times. Sedertdien kon hij nog verschillende literaire prijzen in de wacht slepen. Het hier volgende verhaal komt uit de bundel Het hoofdstedelijke leven, waarin allerhande types die in de hoofdstad wonen door Huang Fan's pen op een luchtige manier worden ontleed. In Terug naar vroeger geeft hij een satirische kijk op de hypocrisie van de parvenu's aan de hand van enkele hilarische gebeurtenissen op een feestje van de Lions Club. Qi Huipu is lid van de Lions Club maar dreigt vanwege zijn lage status te worden uitgesloten. Hij slooft zich uit om bij de voorzitter in een goed blaadje te staan... | |
Terug naar vroeger
| |
[pagina 194]
| |
waren. Momenteel betekent dit gasten ontvangen en verhinderen dat de kleintjes het zwembad naderen. Ook het zwembad is zorgvuldig versierd. Het water dat er net werd ingelaten is smetteloos en om de eentonigheid van het oppervlak te doorbreken, dwarsen vijf gekleurde linten de lucht boven het zwembad. Dit zwembad - het heeft onschatbaar veel gekost - wordt vandaag weggeschonken. De Lions Club geeft vaak zaken cadeau: een brandweerwagen, een tijdmeldingsdienst. Maar een zwembad, dat is werkelijk een première. Net daarom moest het embleem van de vereniging, (de gouden L is de afkorting van Lion), dan toch op het zwembad worden gegraveerd en dat had tot heel wat discussie aanleiding gegeven. Op het podium dat tijdelijk aan de rand van het zwembad is opgetrokken, staan meer dan honderd zitjes en een spreekgestoelte dat bijna volledig onder de bloemtuilen is bedolven. Boven het spreekgestoelte hangt een rode stoffen band, met daarop de volgende woorden: ‘Viering Vijfde Verjaardag Stichting Noordwestelijke Afdeling Lions Club. Ceremonie Schenking Zwembad.’ Rechts naast het spreekgestoelte maakt een orkest van de hogere middelbare school zich net klaar om de instrumenten te bespelen. De algemeen secretaris van de hoofdorganisatie, Yang Qiming, geeft het orkest een seintje. Als de muziek wordt ingezet, mompelt hij enkele onverstaanbare woorden en begeeft zich vervolgens met rasse schreden naar de ingang. ‘Algemeen secretaris,’ roept een dikkerd met een zwaar bezweet gezicht, ‘is de burgemeester al aangekomen?’ ‘Binnen vijftien minuten begint de ceremonie, hij zou er nu al moeten zijn.’ Hij werpt een blik op zijn horloge en staart opnieuw naar de ingang. ‘Huipu, ik moet je met iets lastig vallen.’ ‘Al wat je wil.’ Qi Huipu slaat de voeten tegen elkaar, alsof hij in de houding springt. ‘Mijn moeder is hier ook, ik zei haar nochtans niet te komen, maar ze stond erop, het is altijd hetzelfde liedje. Help me even uit de nood, ga haar wat gezelschap houden, als je wil?’ ‘Dat spreekt vanzelf.’ | |
[pagina 195]
| |
Alhoewel de dikkerd ook lid is van de Lions Club verkeert zijn lidmaatschap in acuut gevaar: zijn financiën zijn zwak en zijn populariteit taant. Op een vergadering werd ooit voorgesteld om hem uit te sluiten, gelukkig had de algemeen secretaris hem hiervoor behoed. Ware het niet dat het zijn handeltje ten goede kwam dan zou hij zich dergelijke minderwaardige en vervelende karweitjes niet laten opzadelen. Dat hij er achteraf beschouwd toch niet zo'n zin in had, spruit half voort uit ijdelheid, half uit zijn wens om het elegante voorkomen van de burgemeester te gaan bewonderen. Qi Huipu gaat gehoorzaam naar de plaats die de algemeen secretaris hem aanwijst. ‘Huipu, wat gaan jullie deze keer allemaal doen?’ De moeder van de algemeen secretaris heeft om haar hals een stuk zwarte zijde geknoopt, als ze spreekt wipt dit stuk zijde van links naar rechts. Ze is ergens in de zestig, prachtig gekleed en getooid met een jaden ring aan de linkerhand en een gouden armband aan de linkerpols. Op haar gezicht staat een zekere minachting te lezen, ‘vandaag schenken jullie dit, morgen schenken jullie dat, wat voor streken zijn dat eigenlijk?’ ‘We verrichten goede daden, tante.’ Qi Huipu zet zich voorzichtig een stoel verder neer, het rondvliegend speeksel van de ander ontwijkend. ‘Goede daden? Als je goede daden wil verrichten moet je het GuanyinschrijnGa naar eind(1) opzoeken, heb je geld bijgedragen?’ ‘De laatste tijd gaan de zaken niet zo goed, tante,’ zegt Huipu stilletjes en houdt terzelfdertijd het gebeuren in zijn omgeving nauwgezet in de gaten. ‘Een zwembad is vreselijk duur, wie heeft dat voorgesteld?’ ‘'t Is me niet duidelijk, 't zal wel een idee van iedereen zijn.’ De dikkerd kijkt reikhalzend om zich heen, op zoek naar een voorwendsel om er vandoor te gaan. Deze oude vrouw is binnen de vereniging een berucht mispunt. Gewoonlijk is ze vergezeld van haar schoondochter, maar tegen alle verwachtingen in werd ze vandaag aan haar lot overgelaten. ‘Die Qiming van me, hij wordt met de dag een groter war- | |
[pagina 196]
| |
hoofd, hij zou beter wat meer aan het schrijn schenken en wat goede daden verzamelen voor zijn volgend leven...’ ‘U bedoelt dus dat we voor het schrijn een zwembad moeten aanleggen.’ Huipu stelt zich onmiddellijk de waterpret voor van een groep boeddhistische monniken en nonnen en giert het uit van het lachen, ‘een goed idee, een ogenblikje, ik laat het de rest eens horen.’ ‘Je reinste onzin.’ De oude vrouw steekt haar ergernis niet onder stoelen of banken. ‘Ik heb helemaal niets gezegd over het aanleggen van een zwembad. Dat Guanyinschrijn waarover ik het had is amper een duim groot. Waar zouden we een zwembad aanleggen? Ik had het over het verrichten van vrome daden, over het opvoeren van een paar toneelstukjesGa naar eind(2)...’ ‘Tante, maak je niet druk, de komende dagen zal ik een zaak onderhandeld hebben, dan zal ik een som geld bijdragen.’ Huipu kijkt nog steeds met opgeheven hoofd rond. ‘Is het waar wat je zegt?’ ‘Hmmm...,’ antwoordt Qi Huipu nonchalant. Op dat moment ziet hij Jiang Yangde aan de ingang opdagen. ‘Ik zal het noteren,’ zegt de moeder van de algemeen secretaris terwijl ze een pen en notitieboekje te voorschijn haalt, ‘Qi Huipu, één toneelstukje...’ Qi Huipu heeft het gehoord maar staat er helemaal niet bij stil. Dit soort beloften doet hij vaak, nog nooit is hij één ervan nagekomen. Na verloop van tijd is iedereen eraan gewend geraakt, enkel een stommeling zou zijn woorden voor waar houden. ‘De burgemeester is aangekomen!’ Hij springt op. Gebruik makend van het feit dat de oude vrouw het notieboekje inspecteert, loopt hij van het podium weg.
*
Qi Huipu heeft Jiang Yangde in de mensenmassa gevonden. ‘Yangde, ik moet je wat zeggen.’ Zonder enige uitleg trekt hij deze in een stijf westers pak zittende man van middelbare leeftijd naar een hoek. ‘Die spullen die je de vorige keer wou...’ ‘Goeie hemel, moet dat echt hier...’ Jiang Yangde staart met | |
[pagina 197]
| |
ongelovige ogen naar de dikkerd voor hem. ‘Moet iedereen het weten...’ ‘Ik zoek je al dagen.’ Qi Huipu haalt iets uit zijn tas en propt het hem in de handen. Het is een op het eerste gezicht splinternieuw Rolexuurwerk. ‘Neem het maar mee, de prijs zullen we wel een andere keer over de telefoon bespreken.’ Qi Huipu baat een zogenaamd ‘kredietcentrum’ uit (vroeger zou men dat een pandjeshuis genoemd hebben), elke vergadering van de Lions Club verzint hij wel wat om enkele spullen aan de man te brengen. Alhoewel sommigen de verdenking koesteren dat het gestolen goederen zijn, heeft hij de laatste jaren de ongegronde beschuldigingen feitelijk weerlegd. Jiang Yangde schudt het hoofd naar de dikkerd die hem waggelend als een pinguin reeds de rug heeft toegekeerd. Zonder ook maar enige kans op tegenspraak neemt hij het uurwerk in ontvangst. De mensen verdringen zich aan de ingang. Op de tippen van zijn tenen wacht Qi Huipu tot hij het elegante voorkomen van de burgemeester kan bewonderen. Op dat moment komt achter hem een krachtige beweging op gang die hem naar voren stoot. Het zijn de muzikanten, ze dringen hem naar de voorste rij. Qi Huipu komt tot de vaststelling dat hij zich plots in het gezelschap bevindt van de voorzitter, de algemeen secretaris en anderen. ‘Algemeen secretaris,’ zegt Qi Huipu ietwat verlegen, ‘is de burgemeester nog niet aangekomen?’ ‘Wat spook jij hier uit? En wat met mijn moeder?’ De algemeen secretaris is er blijkbaar niet zo mee opgezet. ‘Tante is met de mensen over het Guanyinschrijn aan het praten.’ ‘Oh,’ knikt de algemeen secretaris. Even later verschijnen op het kruispunt twee limousines, de algemeen secretaris geeft het bevel de muziek in te zetten. De burgemeester en zijn echtgenote stappen uit de auto, de beide slapen van de burgemeester zijn grijs getint, zijn echtgenote is een aantrekkelijke jonge vrouw van over de dertig. De burgemeester schudt de clubleden - die ter verwelkoming zijn | |
[pagina 198]
| |
opgesteld - één voor één de hand. Op het moment dat hij voor Huipu passeert, steekt de dikkerd snel de beide handen uit. ‘Ah ja! Ben jij niet mijnheer Qi?’ ‘Mevrouw heeft een goed geheugen.’ Qi Huipu voelt dat alle blikken op hem worden gericht. ‘Mijnheer Qi is een buurjongen uit mijn kindertijd,’ beantwoordt de echtgenote de vragende blik van de burgemeester. ‘Dat ik mevrouws buurjongen was,’ zegt Qi Huipu, ‘is voor mij een levenslange eer.’
*
Een groep mensen troept samen rond de burgemeester en zijn echtgenote die naar het podium stappen. Het orkest voert het gezelschap aan. Deze keer wordt Qi Huipu naar achteren gestuwd. Hij trekt er zich echter geen snars van aan, hij heeft toch al voldoende in de schijnwerpers gestaan. Tot zijn verbazing had de burgermeestersvrouw hem herkend. Maar wat moet hij er nu eigenlijk van denken? Hoe kan ze het zich zo goed herinneren? Het is vrijwel dertig jaar geleden, Qi Huipu slaat zich voor het hoofd. ‘Hoe herkent mevrouw me nog,’ moest hij daarnet gevraagd hebben en niet ‘mevrouw heeft een goed geheugen.’ En de burgemeester, die is wel goed bewaard maar waarschijnlijk is hij toch een twintigtal jaar ouder dan zijn echtgenote. Deze mensen die welstellend én machtig zijn, huwen doorgaans een jonge aantrekkelijke vrouw. Welstellend én machtig, door deze betoverende woorden wordt Qi Huipu's aandacht plotseling afgeleid. ‘Wanneer zal ik eens welstellend en machtig zijn,’ vraagt hij zichzelf af en hij laat zich neer naast de moeder van de algemeen secretaris. ‘Huipu, waar ben je naartoe gelopen?’ ‘Ik ben de burgemeester gaan verwelkomen,’ antwoordt hij nonchalant. ‘De burgemeester zal echt wel behoefte hebben aan jouw verwelkoming,’ gromt de oude vrouw. ‘De vrouw van de burgemeester was in mijn kindertijd mijn | |
[pagina 199]
| |
buurmeisje, na al die jaren herinnert ze zich me nog,’ zegt Qi Huipu trots. ‘Deze vrouw is zo leep als een vos.’ ‘Tante kent haar ook.’ ‘Ik woon hier al vijftig jaar. Ik ken de handel en wandel van haar familie maar al te goed, haar vader baat een theehuis uit.’ ‘Wat is er mis met een theehuis,’ vraagt Qi Huipu. ‘Ze is van slechten huize,’ zegt de oude vrouw, ‘toch heeft ze een hoge dunk van zichzelf. Drie jaar geleden was dat helemaal anders.’ ‘Drie jaar geleden?’ ‘Je bent het vergeten, drie jaar geleden hielp ze haar man campagne voeren. Toen ze voor de wervingscampagne naar hier terugkwam, trakteerde ze dertig tafels op drank, je was er ook bij.’ Het zat dus zo in elkaar, mevrouw herinnert zich de lotgevallen uit haar kindertijd helemaal niet, maar... Qi Huipu is er onmiddellijk het hart van in en zijn gezicht begint te gloeien. Hij slaat verder geen acht meer op de moeder van de algemeen secretaris en richt zijn blik op het spreekgestoelte. De voorzitter salueert eerst de nationale vlag achter het spreekgestoelte en begint vervolgens een redevoering met als proloog ‘onder het leiderschap van onze eerbiedwaardige burgemeester kent deze stad een bloeiende ontwikkeling.’ Hij eindigt met ‘ik verzoek onze eerbiedwaardige burgemeester om tot slot enkele woorden tot iedereen te richten.’ Nadat de burgemeester voor de landsvlag een buiging heeft gemaakt, zegt hij: ‘Beste Leeuwebroeders en Leeuwezusters, beste streekgenoten, ik wens iedereen het beste toe. Het is voor jullie kleine broer een hele eer om vandaag terug te keren bij zijn “schoonouders”.’ Het woord ‘schoonouders’ werkt op de lachspieren. ‘Iedereen weet dat mijn vrouw hier geboren is, ik ben dus ook halvelings een zoon van Uw streek, alle mensen uit Uw streek zijn uitzonderlijk intelligent.’ Nadat het applaus is stilgevallen, vervolgt de burgemeester: ‘Ik had niet verwacht dat mijn streek, die vroeger heel gewoontjes was, momenteel zo'n snelle ontwikkeling zou kennen. Hiervoor zijn we schatplichtig | |
[pagina 200]
| |
aan het welwillend beleid van de bekwame overheid. De opbouw van deze streek kan echter niet eenzijdig steunen op de maatregelen van de overheid, de medewerking van het volk is uiterst belangrijk. De edelmoedige publieke bijdragen van Uw vereniging zijn te talrijk om op te sommen. Vooral het mooie, uitstekende zwembad dat nu werd aangelegd, is een groots voorbeeld van een bijdrage aan de samenleving. Ik heb van mijn vrouw vernomen dat de plaats waar ik nu op sta dertig jaar geleden nog niet was ontwikkeld en nog een lotusvijver was...’ Lotusvijver - deze woorden klonken als muziek, ze deden Qi Huipu onbewust aan vroeger denken. Dertig jaar geleden was de grote lotusvijver helemaal omringd door bamboebos. Tijdens de zomer sprongen de kinderen in de vijver om te spelen, met ontbloot bovenlijf kraaiden ze van plezier. De burgermeestersvrouw maakte geen deel uit van deze bende, ze zat wel vaak aan de oever te kijken - een keurig meisje dat lieftallig en ijverig was. Op een dag raapte kleine Huipu eindelijk de moed bij elkaar om op haar toe te stappen en een praatje te maken. ‘Ik heet Qi Huipu,’ en om de kleine meid een lach te ontfutselen, sprong hij een kikker naäpend de vijver in, - ‘plons!’ - daarbij ‘kwaak kwaak kwaak’ roepend. De kleine meid schoot inderdaad in een lach en vanaf dan werden ze goede vrienden. Tot drie jaar later: de kleine meid verhuisde en verliet de lotusvijver. Qi Huipu richt zijn aandacht niet meer op de toespraak van de burgemeester. Wezenloos staart hij naar de rechtop zittende burgermeestersvrouw en probeert de toenmalige kleine meid en de aantrekkelijke jonge vrouw op het podium met elkaar in overeenstemming te brengen. De tijd is in zijn ogen vliegensvlug voorbij gegaan, voor hij het wist was er dertig jaar verstreken. Als de stem van deze vrouw in zijn oren klinkt, slaakt hij in zichzelf een lichte zucht, een hele reeks gedachten borrelt weer op. ‘Qi Huipu,’ zegt de oude vrouw stilletjes, ‘hoe gaan de zaken de laatste tijd?’ | |
[pagina 201]
| |
‘Het is niet meer wat het geweest is,’ zegt Qi Huipu ongeduldig, ‘de rente bij de bank zakt voortdurend. Het wordt steeds makkelijker om geld te lenen, dat is een nagel aan mijn doodkist, de regering zit in de zakken van het volk.’ ‘Je zou van werk moeten veranderen, woekeren is immoreel, je zal in de hel komen.’ ‘Héhé,’ lacht de dikkerd droogjes. ‘Er is niks aan te doen tante, ik ben net als Qimings oudere broer: bekwaam en hooggeschoold.’ ‘Je bent net zo walgelijk als je vader.’ Qi Huipu neemt zich voor zijn goede stemming niet te laten verbrodden door de oude vrouw en houdt de lippen stevig op elkaar geklemd. Opnieuw richt hij zijn aandacht op het podium. Zoals verwacht zakt het geluid van de oude vrouw na een tijdje steeds verder weg, nogmaals keert hij terug naar de lotusvijver. Een grote kikker zwemt tussen de ronddobberende lotusbladen heen en weer... Een grote kikker zwemt tussen de ronddobberende lotusbladen heen en weer... Iedereen troept nogmaals samen rond de burgemeester die naar het zwembad stapt. Het lint is klaar en de burgemeester grijpt een schaar, op zijn gezicht ligt een lach. De hemel is zonnig en het zonlicht danst op het jadeblauwe water van het zwembad. De muzikanten zetten een deuntje in en spelen Het lied van de vreugdevolle gebeurtenissen, in hun kielzog steken mensen voetzoekers aan. In deze golf van vreugde wordt het lint doorgeknipt. ‘De vrouw van de burgemeester wordt nu verzocht om de ceremonie van “het watergieten” uit te voeren.’ De voorzitter maakt eerbiedig een uitnodigend gebaar. De ceremonie van ‘het watergieten’ is een variëteit die door een of ander lid van de vereniging ter plaatse werd bedacht. De algemeen secretaris overhandigt met beide handen een pollepel aan de echtgenote. ‘Dank u wel.’ De burgermeestersvrouw glimlacht naar alle kanten. | |
[pagina 202]
| |
Met een emmer water waaraan een rood lint is bevestigd in beide handen komt Qi Huipu opgewonden naar voren, zijn hart lacht van vreugde. Wat een eer! Wat een eer! Maar precies op dat belangrijk moment raakt Qi Huipu zo overdreven opgewonden dat hij niet op de glibberige vloer let en uitglijdt. De algemeen secretaris ondersteunt hem nog net op tijd, maar toch is er reeds wat water op de vrouw van de burgemeester gespat. ‘Wat een ramp, wat een ramp.’ De voorzitter en de algemeen secretaris verontschuldigen zich bijna gelijktijdig bij de burgermeesterse die haar wenkbrauwen fronst. Vervolgens kijkt de algemeen secretaris om en vloekt meedogenloos: ‘Qi Huipu je bent echt zo lomp als een varken!’ Deze glorieuze taak van het dragen van de emmer moet nu wel aan een andere vriend van de vereniging worden overgedragen, zodat Qi Huipu met neergebogen hoofd sip aan de kant staat. De ceremonie wordt opnieuw verdergezet. Tijdens het applaus giet de vrouw van de burgemeester elegant een pollepel water in het zwembad. ‘Er is toch ook nog de ceremonie van “de duik in het water”,’ oppert de burgemeester bij wijze van grap en onmiddellijk barst een lachsalvo los. ‘Indien het de burgemeester genoegt om “in het water te duiken”,’ grapt de voorzitter, ‘dan is het voor dit zwembad de grootste eer.’ ‘Hij kan niet zwemmen,’ zegt de vrouw van de burgemeester haar mond verbergend. ‘Dat is een geheim van de stadspolitiek,’ zegt de burgemeester. ‘Het volgende programmaonderdeel is “de opvoering van het waterballet”,’ verkondigt de algemeen secretaris luidkeels. ‘Ik verzoek iedereen om zich naar het podium te begeven.’ De mensenmassa verhuist gehoorzaam naar het podium. Blijkbaar kiest iedereen een plaats van waaruit ze het goed kunnnen zien, behalve één iemand - Qi Huipu. Met gebogen hoofd staat deze ondermaatse lelijke dikkerd, aan de rand van het zwembad, zwaar vernederd en vol berouw. | |
[pagina 203]
| |
‘Huipu wat sta je daar te doen, kom vlug hier! Je moet het uitzicht van de anderen niet belemmeren,’ brult de algemeen secretaris. Door de schreeuwende stem van de algemeen secretaris verstomt de rumoerige zaal abrupt. De groep die aan het optreden is, stopt ook haar danspasjes. Alle blikken concentreren zich op de dikkerd. Qi Huipu kijkt met holle blik om zich heen, op dit moment ziet hij het bamboebos en de in het zonlicht glinsterende lotusvijver. ‘Kleine broer voert voor de echtgenote van de burgemeester “de kikker springt in het water” op!’ Qi Huipu maakt een buiging van negentig graden in de richting van het podium. Vervolgens draait hij zich om en springt als een kikker in het water. ‘Plons!’ Vertaling Karel Depauw |