De Brakke Hond. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Wedding Picture (4-1), Taipei 198è Yeh Ching-fang
| |
[pagina 159]
| |
Taiwan | |
[pagina 160]
| |
Zhu TianwenZhu Tianwen (Chu T'ien-wen) werd geboren in 1956. Ze is de dochter van Zhu Xining (Chu Hsi-ning), een ‘soldaat-schrijver’ van de in 1949 naar Taiwan uitgeweken Guomindang. Haar jeugd bracht Zhu Tianwen door in één van de ‘familie-dorpen’ die terloops in onderstaand verhaal worden vermeld. Door haar verblijf in deze dorpen leefde ze min of meer afgesloten van de reeds generaties in Taiwan verblijvende bevolking. Haar vroeger werk straalt hierdoor een melancholische nostalgie uit naar de gloriedagen van het oude Chinese rijk. Ze kreeg van de Taiwanese literatuurcritici dan ook de term neo-traditionalist opgespeld. Toen het taboe op het 28 Februari-Incident werd opgeheven droeg Zhu als scriptschrijfster voor de regisseur Hou Xiaoxian (Hou Hsiao-hsien) ook haar steentje bij aan de literaire deconstructie van de Taiwanese geschiedenis. A City of Sadness behandelt het bloedbad onder de ‘oorspronkelijke’ bewoners dat met de overname van Taiwan gepaard ging (zie inleiding). De literaire kruisbestuiving die tussen 1960 en 1990 op Taiwan plaatsvond heeft een grote invloed gehad op de recente werken van Zhu Tianwen. Haar laatste bundel korte verhalen De schoonheid van het fin-de-siècle is volledig gewijd aan het moderne leven in de Taiwanese hoofdstad Taibei. De Bodhisattva van vlees en bloed komt uit deze bundel. Het verhaal schetst de innerlijke leefwereld van het hoofdpersonage, de kunstenaar Xiao Tong, die sedert zijn homoseksuele ontmaagding verteerd wordt door een met schuld beladen lustgevoel. | |
[pagina 161]
| |
De BodhisattvaGa naar eind(1) van vlees en bloed
| |
[pagina 162]
| |
De atmosfeer is dit jaar aan haar laatste stuiptrekkingen toe. Iedere namiddag gaat hij op het water van het zwembad in de wijk drijven en staart dan naar het eindeloos transparante hemelgewelf. Die oude, vervloekte vraag - ze stelt zich reeds duizenden jaren - bevindt zich in die eindeloosheid. Ze richt zich plots tot hem: Waarom leef je? Wat is toch de zin van het leven? Een grootse vraag! Kwaad strekt hij zijn middelvinger en vervloekt de hemel: Ga je moeder neuken! Hij draait zich onmiddellijk om en zwemt uit alle kracht nog dertien lengtes op en neer. Met zijn goed onderhouden lichaamskracht stopt hij het millenia oude gat dicht. Moegestreden sterft hij op het water. Maar er zijn ook momenten van verval, hij is reeds dertig jaar in deze ketenen geklonken, in deze gevangenis is dertig jaar heel oud, héél oud. Ondergedompeld in het water van het zwembad - dat een verdacht blauwe kleur heeft - wordt hij een blauw gekleurde vis. De tranen gutsen uit zijn ogen, druipen langs zijn slapen naar beneden en vloeien samen met het blauwe water. In de Zuidchinese zee leeft een haaiemens wiens tranen in parels veranderen. Hij, hij is helemaal niks, zijn leven gaat nutteloos voorbij en inwendig kwijnt hij volledig weg. Hij gaat al lang niet meer naar de sauna, de aidsverspreiding weerhoudt hem ervan. Vandaag dreef de verdorde binnenkant van zijn lichaam hem hierheen. Hij wordt overweldigd door een beeld van verlatenheid: in het bedrijvige vagevuur stijgt uit de resterende as zwavelrook op, het is de ongebreidelde lust van vroeger die verandert in een ronddolende geest, gestadig kronkelt hij door de lichtstralen en verdwijnt. Wie komt er nog naar hier? Enkel die drie à vijf restanten die nog niet de dood zijn ingejaagd! Restanten, hij vindt zijn eigen lichaam zo onaantrekkelijk dat hij er van walgt. Hij zit daar maar wat en niemand die hem opmerkt, een in de zon tot een stok verdroogde muchaiyuGa naar eind(2). De kostbare muchaiyu - het doet hem vaag denken aan zijn oude moeder - overheerste alle geurgewaarwordingen van zijn jeugd. Enkel als er bezoek was, werd hij uit de lade van de keukenkast opgediept. Moeizaam werd er met een keukenmes een hoop houtachtige schilfers afgeschraapt en samen met doufu en kool in een pot tot soep gekookt. De muchaiyu - je kon er iemand de | |
[pagina 163]
| |
kop mee inslaan - maakte lawaai als je hem op de grond smeet. Elke keer als de stukjes er waren afgeschraapt, werd hij opnieuw ingepakt en terug in de lade gestopt. Het leek alsof hij niet kleiner kon worden, altijd bleef hij even groot. Tenslotte diende hij nog als geschenk aan beide schoonouders. Het lichaam is een last; als je er de schors afschraapt, is het verdwenen! Maar, een paar ogen kijkt naar hem, hij voelt het. Ik heb er geen behoefte aan. Na de passie - hevig en kortstondig als een inslaande bliksem - volgt de grenzeloze, bodemloze, geluidloze verveling. Een woestijn van leegte verzwelgt de ziel. Diep in zijn hart lacht hij kil: Deze jongen is niet geïnteresseerd. Met de blik van een boeddhistische monnik staart hij naar het paar ogen dat hem aankijkt. Een ogenblik kruisen hun blikken elkaar. Op een punt aan de horizon van de innerlijke leegte ontmoeten ze elkaar. Ik heb er geen behoefte aan. Het is als een illusie, als de dauw en als een elektrische stroom, zo beantwoordt hij de droevig mooie huivering die in zijn lichaam opwelt. Maar, dat paar ogen, dat paar opwindende ogen dompelt hem onder in een roes, net zoals de ogen die hem zeventien jaar geleden van zijn kuisheid hebben beroofd. Een snaar springt, een zijden draad knapt. Samen gaan ze weg, tot elkaar gedoemd als de bloem en de honingbij. Op de hoogte van de tiende verdieping draaien ze zich naakt naar elkaar toe. Langs het venster loopt een viaduct, de lantaarns van de brug werpen een oranje schijn, van noord naar zuid flitsen de wagens boven hen lawaaierig voorbij. Hij strekt beide handen uit om hem te omhelzen, hij ook. Ze nemen elkaar in de armen, gelijktijdig willen ze tot het uiterste gaan. Wie weet wanneer deze wanordelijke verstrengeling wordt verbroken? Zij aan zij liggen ze op het kussen. Binnen is het duister, buiten zijn er de lantaarns van de brug. De mandarijnkleurige hemel, de zee van sinaas, het is net de schemering boven de woestenij. Het weerkaatste schijnsel spreidt een kopergroene laag over hun naakte lichamen. Ze hadden er niet veel van terecht gebracht, hij vermijdt om hem aan te kijken. Die lichaamsbouw is een brok pure mannelijkheid, robuust en krachtig. Hij staat op en kruipt in zijn kleren, ook hij klautert recht om | |
[pagina 164]
| |
zich aan te kleden. De kamer vult zich met het geluid van het aankleden. De sluiting van een lederen riem en een sleutelbos klingelen tegen elkaar, heel intimiderend. Een fractie van een seconde later is alles stil, een verstikkende stilte. Aan het venster ziet hij een grote vrachtwagen waarop Evergreen staat geschreven, hoog in de lucht voorbijrazen. Evergreen, ChangrongGa naar eind(3), zegt Xiao Tong, daarmee de stilte doorbrekend. Wat, vraagt hij. Ik had een vriend in Changrong, hij dropte me als een oude hond. De vloot van Changrong, mijn vriend heeft er twee jaar dienst gedaan. Daarna werd hij teruggeroepen naar Anshang en trad er in het huwelijk. Hij zegt: Ik heet Zhong Lin, en jij? Laten we gaan, zegt Xiao Tong. Zhong Lin is een halve kop groter dan hij, hij is resoluut en rechtuit, geen slijmbal. Hij heeft al te veel scharrels gehad en intuïtief weet hij dat hij deze keer op een gaaf stuk is gevallen. Wil je mij jouw telefoonnummer geven, vraagt hij. Hoe heet je, vraagt Zhong Lin nogmaals. Hij denkt even na alvorens zijn ware naam te zeggen. Noem me maar Xiao Tong. Hij steekt zijn hand uit en laat Zhong Lin het telefoonnummer kriebelend in zijn handpalm schrijven. Mag ik je bellen? Zhong Lin steekt zijn kin vooruit om aan te geven dat hij er mee instemt. Hij trekt zijn mondhoeken in een lach. Eigenaardig, enkel de jongetjes van de familiedorpenGa naar eind(4) lachen op zo'n manier. De lach die hij zo goed kende maar reeds vergeten was, dook opnieuw op. Ik breng je naar de taxi. Nee, ik zal je brengen, zegt Zhong Lin. Ik breng je. Hij grijpt zijn hand vast, hij grijpt ook de zijne; meer nog dan in bed voelen ze zich innig met elkaar verbonden. In de straat, die tijdens de zomernacht diep geurt als zwart sandelhout, dobbert een groep rode lichtjes ijl en nevelig in de verte. Spoedig worden ze groen. Lager danst plots een glinsterend geel lichtje dat vlak achter hen stilvalt, het is een diepblauwe taxi. Ze hebben elkaars handen al losgelaten, hun ogen wenden zich slechts met tegenzin van elkaar af. Ietwat verward nodigt hij hem uit: Wil je iets drinken? | |
[pagina 165]
| |
Laten we iets drinken, zegt Zhong Lin. De taxi is reeds vertrokken; omhuld door de achtergelaten koelte en de zeepgeur die net uit de airconditioner naar buiten kwamen, stappen ze een eind door. Schouder aan schouder, lichthartig en met weinig verlangens, beter kan het echt niet. Een klamme mist overspoelt alle gebouwen, de overgebleven reusachtige neonlichten doven niet uit maar zweven als hemellichamen in de lucht. De volle maan valt in het water en sleept er zich weer uit, druipend nat volgt ze hun pad. Binnen de kortste tijd zijn ook zij van kop tot teen nat. Ze laten een taxi stoppen en gaan naar My placeGa naar eind(5), alsof ze vanuit de beregende wereld het huis binnenvluchten. Een glas Lang Eiland ijsthee, nee, IJseilandse lange thee, zegt hij grappend tegen Moli. De knappe en intelligente Moli heeft haar kapsel veranderd: ze heeft een dikke, tot op de wenkbrauwen geknipte frou-frou; haar dicht opeen klevend recht haar is halverwege de oren gepermanent in kleine fijne krulletjes die kriebelend haar nek bedekken; een zwart, glibberig-glimmend, klassiek kapsel. Ze vraagt Zhong Lin wat hij drinkt. Zhong Lin wil een Manhattan. Hij steekt zijn wijsvinger uit om een zwarte draad van tussen Zhong Lins wenkbrauwen te vegen, die dan naar beneden valt. De mist heeft hun haar flinterdun op hun hoofdhuid uitgestreken en accentueert hun slangachtige, wonderbaarlijk fijne gelaatstrekken. Mensen uit de oudheid, je zou zweren dat het echte zijn. Je zag eruit alsof je met iedereen nog een rekening had te vereffenen, zegt Zhong Lin. Was dat zo? Zijn hart jubelt echter, hij is tenminste niet zoals de anderen. Je zat daar zo op je eentje, je gezicht leek wel bedekt met een laag zoutkristallen, zegt Zhong Lin. Niemand durfde je te benaderen. Was dat echt zo? Inderdaad hij is een mummie, tot op het bot gepekeld in de poel der lusten. Daarom kwam jij mij opzoeken, nietwaar? Als je een pleziertje wil, moet je er geen doekjes om- | |
[pagina 166]
| |
winden. Waarom doe je je zo armtierig voor? Zhong Lin klinkt fel. Wat wil hij hem graag omhelzen en zoenen, zo gelukzalig, my lover. Ooit zal ik je verwennen tot je er genoeg van hebt, je verwennen tot je ervan moet kotsen, dat moment zal het armzalige leven inferieur zijn aan de goede dood! Dan zal ik marry, zegt Zhong Lin. Ook al zei hij het woord huwen in het Engels, toch gaat zijn hart er even sneller van kloppen. Hij lacht kil: Je hebt veel geluk. Kleine Tong, roept Zhong Lin hem vurig toe. Hij roept hem weer bij zich. Kleine Tong, vuurt hij hem aan. Zhong, je bent heel cool. Hij lacht bedroefd: Cool! Je mag het zo niet zien, kleine Tong. Ik zal het je zeggen, ik denk dat je anders bent. Ik moet je eerst en vooral vertellen dat ik een girlfriend heb, we kennen elkaar al bijna vijf jaar, we hebben geneukt. Ik denk dat ik toch bij haar zal blijven, we zijn al zo lang samen. Nietwaar kleine Tong? Zhong Lin kijkt hem aan en steekt zijn kin vooruit. Met een pruilmond lachend, verleidt hij hem half dwingend, half vleiend tot instemming. Hij grinnikt kil: Weet ze het? Nee. En sta je niet onder druk? Hij kijkt in de ogen van Zhong Lin, die zijn eerlijk en zuiver als sneeuw. Ah, wat een stuk, zucht hij bewonderend in zichzelf. Is het een late roeping? Het is boven gekomen toen ik eens dronken was, zegt Zhong Lin. Ga je daar vaak heen? De memorabele plaats waar ze elkaar ontmoet hebben. Vandaag was het de tweede keer, zegt Zhong Lin. De ontmoeting tussen jou en mij is anders. Wat is er anders aan, vraagt hij gelaten. Zijn ze niet allemaal gelijk? Oh no, zegt Zhong Lin bemoedigend. Dit is helemaal anders. Toch is het beter om een van de onbezoedelden te zijn, zegt hij giftig. Die hebben tenminste een onaantastbare menselijke kracht. Wij, wij wentelen ons in de ontaarding. | |
[pagina 167]
| |
Als jij zo afwerend bent, kan ik er ook niets aan doen. Hei, Kleine Tong, hei, wees wat opgewekter, roept hij hem toe. Met een glas stoot hij tegen zijn glas, klang-klang. Uiterst ongelovig gaapt hij hem aan, een uitdrukking van stomme verbazing bevriest op zijn gezicht, zijn hart voelt aan alsof er druppels gloeiend heet kaarsvet op druipen en er een gat in branden. Zhong, hou je van haar? Zhong Lin denkt even na: Eigenlijk wel. Je zou echt moeten doodvallen. Je hebt gelijk. Zhong Lin laat ietwat aangeslagen zijn hoofd neerhangen en lijkt zo net een onschuldige zonnebloem. Hij heeft het hem al vergeven. Ik zal je bellen. Zal het niet storen? Nee. Zhong Lin trekt zijn hand open en schrijft er een ander nummer in. Het is dat van thuis. Bel 's avonds. Mijn vader, moeder en oudere zus wonen er. Als je een schor geluid hoort dan heb je mijn oudere zus aan de lijn. Haar waarde op de beurs is ingestort, ze is nooit uitgehuwelijkt geraakt. Hij slaakt een zucht: zelfs mijn telefoonnumer zal je niet bewaren. Zhong Lin duwt de hand terug en lacht smekend zijn tanden bloot. De lijnen van de handpalm zijn duidelijk van zodra je er een blik op werpt, een hand met een zwaar gebeente, in de handpalm staan een aantal karakters geschreven. Vast en zeker is hen het lot beschoren om onder de kraan te worden weggespoeld; ze zullen niet worden onthouden, dat weet hij. Ze drinken. Als je wilt, kan het, zegt Zhong Lin. Hij durft hem niet aan te kijken. Wil hij soms de zielen van hun kwelling bevrijden? Bedankt, zo'n redding hoeft hij niet. Hij zegt: Het hoeft voor mij alleen maar als jij het ook wil. Any time, echt waar kleine Tong, zegt Zhong Lin. Eén woord volstaat, je kan ook telefoneren. Zijn blik glijdt langs zijn slapen, hij staart naar de rij glazen met een hoge voet die omgekeerd aan een rek hangen, net een rek volgepakt met kapotgevroren druiven. Een plaats in de oneindige verte, een heiligdom waar kennis wordt verworpen. Hij laat zijn blik rusten op zijn lichaam en cirkelt er omheen, met | |
[pagina 168]
| |
gebogen hoofd mediterend, omringd door zweverige gezangen. De weg naar jouw hart is als vissen naar een naald op de bodem van de oceaan. Hij klopt op de rug van zijn hand: Laat maar zitten. Van welk jaar ben je? Van zesenveertigGa naar eind(6), zegt Zhong Lin. Hij schrikt er van op. Je zou het je niet aangeven. Laat ons het glas heffen op de vier die ervoor staat. Ik ben van vijvenveertig. Zhong Lin neemt hem met gefronste wenkbrauwen op: Je zou het je niet aangeven. Hij geeft hem een schouderklopje. Weet je, momenteel lopen de straten vol met mensen bij wie er een vijf voorstaat. Bizar! Mannen onder elkaar, daar houdt hij van. Een warme weldaad maakt zich van hem meester, de jonge knapen zijn allemaal zo warrig! Hij draagt zorg voor zijn fysiek, net zoals voor zijn kleine lederen brieventas. Nadat hij in de regenachtige maand mei een afficheontwerp voor een theatertournee had ingediend, ontmoette hij twee jongens bij wie er een zes voorstond, zestien en zeventien jaar oud waren ze; twee rare duiveltjes die verlekkerd waren op McDonald's, ze maakten veel kabaal en kleefden aan elkaar als een Siamese tweeling. Nadat de nachtmarkt was opgekraamd, klampte hij de tweeling aan. Ze namen hem mee naar een karaoke waar ze bij een fles Rozendauw en een fles Shaoxingwijn tot in de vroege uurtjes zongen. De liedjes die zij uitkozen kon hij niet meezingen en de liedjes die hij uitkoos hadden zij nog nooit gehoord. De regendruppels hulden hem in een oneindig uitgestrekt watergordijn; de nachtlichten van de wagens schenen de Chaos kapot, in de duizeling van het licht vlogen regenpijltjes wanordelijk op en neer en verdwenen dan met het schijnsel. Een zwarte schim volgde hem op de hielen, zij waren het nog steeds, twee kletsnatte onhandelbare katten. Ze lieten hem instappen en brachten hem naar huis terug. Hij had te veel gedronken, op het moment dat hij verdwaasd in slaap viel, waren de twee lichtschuwe katten al met elkaar aan het worstelen. De regen gutste golf over golf van de vensterbank en stortte neer in zijn dromen. Hij werd wakker om naar het toilet te gaan, de lampen brand- | |
[pagina 169]
| |
den op volle kracht. Duidelijk zichtbaar lag er één omgekeerd onder het bed en één dwars in de deuropening, een vormeloos postcoïtaal hoopje. Ah, na een tijdje nam het de vorm aan van een individu. Hij zocht twee handdoeken om hun buik te bedekken en doofde de vier lampen. Als hij in de voormiddag uit bed klauterde, hoorde hij dat ze een videocassette aan het instoppen waren. Hij had een wolf in huis binnengebrachtGa naar eind(7) en betreurde het. Blootgesteld aan het heldere daglicht werd hun ware aard onthuld, ontluisterend, alles aan hen was heel banaal. Ze hadden zijn doos volkorenbiscuits opgegeten, en een halve pot yoghurt. Er zat niets anders op dan hen mee uit eten te nemen. De zeventienjarige had troebele, donkere kringen om de ogen. Het waren net de ogen van een Indïer, voldaan over de botgevierde lust, doordrongen van hopeloosheid, onwerelds droevig. Hij had veelzeggende ogen, maar het was een leeghoofd, in alles gehoorzaamde hij de zestienjarige. Geen enkel moment hielden ze op met eten. Wat ze wensten, kocht hij. Een grote zak met elastische witte, lichtrose en lichtgroene sferoïden, net speelgoed voor baby's. Als je ze in je mond stopte, hadden ze een zoete smaak; stuk voor stuk lieten ze winden als je er in beet. Vervolgens begonnen ze aan de Mingzhi zachte jellydrops, die leken net rubber, net de M &M-zoetigheden die E.T. at. Een pakje kauwgom in de vorm van een nier, met de felle kleur van exotisch fruit. President Reagan is er verlekkerd op, zei de zestienjarige. Hij leek helemaal weg van de zeventienjarige en omklemde hem. Lunapark, pachinkoGa naar eind(8). Nu en dan wierp hij hem een droevige blik toe, het spel van een driehoeksverhouding. Hij volgde hen, van hier naar daar, doorheen de dampende mensenmassa, waarheen ze ook gingen. De schemerige hoofdstad liet haar lampen reeds schijnen, doelloos stapten ze op de sluiskaden. De zestienjarige was in een oogwenk niet meer te zien, hij liet hen zoeken. De overgangswereld van yin naar yang: enerzijds de schaarse neonlichten van de buitenwijken van de hoofdstad, anderzijds de omgekeerde reflecties van de hoofdstad. De wind die vanop de in de verre duisternis verzonken kade aan de overkant over | |
[pagina 170]
| |
het water waaide, geurde rottig. Hij ging met de zeventienjarige naar de omgekeerde reflecties beneden, duwde hem tegen de ruwe, schavende kademuur aan en zoende hem wild, net zoals Jia Ba hem lang geleden had aangepakt. De zestienjarige dook weer op, een enkele schaduw die in de wereld van yin en yang liep te patrouilleren. De hemel sprenkelde een miezerige regen, de drie klitten samen. Ze naderden hun woonplaats en hij vergezelde hen tot aan de benedenverdieping. Na het afscheid draaide de zestienjarige zich om en keerde terug, hij had hem iets te geven en daarom moest hij mee naar boven. Een duister monster - vier poten en een mensengelaat - drong de kamer binnen, het licht brandde niet. De zestienjarige gaf hem een hand en begon te huilen. Huil niet, hij omhelsde de zestienjarige, een zoute, met tranen vermengde kus. De zestienjarige stootte hem trekkend en duwend om. Hij wou het met hem, hij stemde in, in volle bewustzijn stemde hij in, gelukkig maar eenzaam. Toen het niet meer regende ging hij weg. Hij stapte op het water, de mat glanzende maneschijn vertrappelend. De bodhisattva van vlees en bloed redt 's nachts de zielen van alle levende wezens. Hij neemt afscheid van Zhong Lin, hun handen reiken naar elkaar. Zhong Lin is heel kalm maar ratelt enthousiast: Bel me, met iemand als ik kan je best een tijdje op voorhand afspreken. Is het de last wel waard? Hij hoopt heel erg dat het een bevlieging zal zijn. De week na hun afscheid houdt hij zich in om te bellen, bovendien legt hij zichzelf op om hem niet te gaan missen. Het kost hem heel wat moeite. Hij rekt de tijd door gedurende meer dan een halve maand een kinderboek te illustreren, in één ruk werkt hij het boek af. Inhouden en missen, deze dubbele lijdensweg geeft zijn leven een vaste vorm. Gedaan met zomaar wat ronddrentelen; als niks zijn hersenen bezighoudt, herkauwt hij toegewijd het lijden. Hij durft ook niet zomaar ronddrentelen. Haastig gaat hij eten kopen in de supermarkt en spoedt zich dan terug naar huis, bang dat hij zou hebben opgebeld, al was het maar één kans op duizend. Pas als hij bij de telefoon een antwoordapparaat heeft geïn- | |
[pagina 171]
| |
stalleerd, durft hij wat gaan rondlopen. Hij gaat een lading boeken afhalen waarvan hij de voorpagina's moet verzorgen. Als hij terugkomt, luistert hij naar het apparaat: Hallo, het is oude Wu. Hallo, hallo. Verdomme jij hebt ook zo'n piepding geïnstalleerd. Een krakend geluid. Hij hangt op. Hij hakt de knoop door. Hij zal hem bellen, maar eerst gaat hij zijn hoofd in een fotocopieerapparaat stoppen. Met wijd opengesperde ogen stelt hij zich bloot aan het hel geflits. Hij maakt een afdruk van zijn gezicht: een wit voorhoofd, een witte neus en slapen met een miniscuul spoortje grijs, te midden van een zwarte janboel. Het heeft veel weg van een bergduivel, van een waanzinnig apemonster. Hij kan er evengoed nog één van zijn linkerprofiel maken en één van zijn rechterprofiel, één met een platgedrukte neustop en één met dichtgeknepen ogen. Allerhande afzichtelijke rariteiten, aan een wasdraad geknepen stelt hij ze tentoon. Een half uur had hij het uitgesteld. Laat ik maar bellen. Ik ben op zoek naar mijnheer Zhong. Welke mijnheer Zhong? Zhong Lin. De telefoon wordt doorgeschakeld. Wie zoek je? Zhong Lin. Van welke organisatie? Ik weet het niet. De telefoon wordt nogmaals doorgeschakeld. De hoorn wordt naast het toestel neergelegd, wachten, een gejaagde stem, het krachtige en gezwinde geluid van een schrijfmachine op een document. Wat doet Zhong Lin? Dat weet hij helemaal niet. Na een tijdje irriteert het hem en hij hangt op. 's Avonds belt hij hem thuis op. Hij krijgt onmiddellijk Zhong Lin aan de lijn, ze maken alleen maar een afspraak, verder wordt er niks gezegd: Ik heb het heel druk. Enkel zaterdag ben ik vrij, 's avonds ga ik met mijn vriendin naar de film en zondag ga ik bij haar thuis eten. Zo zit dat. Maar het lijken allemaal voorwendsels. Zhong Lin zit er zelf mee verveeld; ze beslissen dan maar om elkaar zaterdagmiddag ergens te ontmoetten. Nog vijf dagen, vijf eindeloos aanslepende dagen. Tot op vandaag herinnert hij zich iemand die het hele jaar vochtige, rode lippen had, net kersen uit een pas geopend blik, die je uitnodigen om er in te bijten. Hij vertrouwde zijn leven toe aan een wervelwind van een éénmalig pleziertje die hem razendsnel naar | |
[pagina 172]
| |
de melkweg opstuwde. Uitgeput, maar hij was nog steeds niet klaargekomen. X geloofde hem niet, ze spraken af om elkaar een week later, op één van zijn wisselende vakantiedagen, weer te zien. X verdiende zijn kost blijkbaar in een westers restaurant. Vol overgave stortte hij zich in de voorbereiding van de volgende ontmoeting, lichamelijk en geestelijk. Hij spaarde zijn zeemzoete lust op, lust waarin het samengebalde verdriet was opgeslagen. Met een doorgedreven efficiëntie onderdrukte hij zijn hooggespannen verwachtingen, hij moest en zou klaarkomen. De dag waarop ze elkaar ontmoetten, begon X - van zodra ze de kamer binnenkwamen - in elkaar verstrengeld zijn kleren af te rukken. Al trekkend belandden ze op het bed en vielen vervolgens op de grond, bijna waren ze bewusteloos. Een meter van hen vandaan brandde een groot haardvuur, het vrat aan hun beenmerg. Zelfs op die manier slaagde X er nog steeds niet in om hem te laten klaarkomen, uiteindelijk deed hij het met zijn eigen hand en kwam hij klaar. Een hele tijd later ontmoette hij X in een bar opnieuw. Ze keken elkaar aan en alsof ze het stilzwijgend waren overeengekomen, lachten ze allebei geforceerd. X stapte op hem toe en bespotte hem: Héhé, te moe, te moe. Een ding werd hem tenslotte duidelijk: naar lust kan je niet uitkijken, ze bekruipt je altijd op het verkeerde moment, je moet je er naar schikken. Hij moet in alle rust de tijd zien door te komen tot de dag waarop hij en Zhong Lin elkaar zullen ontmoeten. Terwijl de dagen elkaar opvolgen - de ene na de andere - ruikt hij steeds duidelijker dat Jia Ba's geur uit een ver verleden is weer gekomen. Die vervloekte, bedwelmende geur van dennehars is gewoonweg een lustopwekkend hormoon. Het beroeren van de dantianGa naar eind(9) activeert haar en hult hem in een warme gelukzaligheid. Toen hij de vorige avond de met zorg bereide koude noedels had opgegeten en alleen zat tegenover de pot met zelfgekweekte marihuanaplanten op tafel zat, kon hij de alomtegenwoordige, bedwelmende geur haast niet meer verdragen. Hij zweefde weg op een windloze wind. Nog voor hij de gedachtengang heeft afgemaakt, vlucht hij gejaagd naar buiten, naar een plaats waar mensen zijn. | |
[pagina 173]
| |
Tot bij zijn oudere zus is het maar een grote betonnen brug ver en de taxi kost geen 100 YuanGa naar eind(10). Toch is hij er al twee jaar niet meer heen gegaan. Oudere zus of niet, schoonbroer of niet, al wat er te beleven valt is een t.v. die de hele avond lawaaierig klanken spuwt. Er kwam een interzonaal telefoontje van zijn oude moeder: Shen Laoliu stuurde een huwelijksuitnodiging naar huis. Wil je met je vader eens gelukwensen gaan overbrengen? Hoeveel moet er in de enveloppeGa naar eind(11)? Tweeduizend is te veel, duizend tweehonderd. Moeder schoot het voor. Ze spelde hem de les: Si MaomaoGa naar eind(12), je moet 's nachts niet opblijven. Rook wat minder. Moet je nog altijd maar om de twee dagen poepen? Je moet wat meer fruit eten. Op het tv-scherm was een gezonnebrilde moordenaar somber aan het zingen. De tekst van het lied schoot woord voor woord - het waren net kogels - op het scherm tevoorschijn. De zaken die ik heb geleerd, wanneer zal men ze cool noemen? Ik word niet vlug opgewonden en ben als een koudbloedig dier. Mijn kat en ik bevrijden elkaar van de eenzaamheid. Eén bed, een halve liefde, een stel plantenGa naar eind(13). Het lied heette dus Cool. 's Middags ontwaakt hij en abrupt verspreidt zich een helder licht, schaduwloos zonlicht vult het universum. Plat op zijn rug gelegen kijkt hij op naar zijn wijde, losse, vloszijden, vierkante, japanse broek die hoog en uitpuilend oprijst, net een piramide. Een oneindig heldere, kleurloze wereld; de enige kleur is die van een zonnestraal die doorheen een glas water op tafel afbuigt naar de muur en naar het plafond. Abrupt verschijnt en verdwijnt ze. Rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet, wisselen elkaar af in een grillig flikkerende dans. Hij wil zijn geliefde ontmoeten, Zhong. Oh, Zhong,? my lover, Zhong. Een plotselinge opwelling van pessimisme maakt zich echter van hem meester. In hemelsnaam, zijn begeerte komt net voor de strijd in opstand en laat hem alweer in de steek. Voor zijn ogen valt de van oudsher optorenende piramide aan zijn lijf in een oogwenk voorover. Zijn vruchtbare hart wordt in een mum van tijd een braakliggend terrein, helemaal braakliggend. De lust hitst hem op, gebruik makend van duizenden veranderlijke gezichten, telkens opnieuw op. Op de allerhoogste hoogtes rukt ze haar maskers af, de schoonheid verandert in een | |
[pagina 174]
| |
skelet. Een skelet dat hem vanop de duizelingwekkende hoogtes in het stof neerslaat, opnieuw en opnieuw, telkens weer. Maar hij heeft nu een glimp opgevangen van haar werkelijke gedaante, recht in haar ogen heeft hij gekeken. Op de plaats waar de geslurfde god van de welstand hangtGa naar eind(14) - een god waarvan het koperen en tinnen masker volledig is ingelegd met turksblauwe steentjes - bevindt zich nu een stralend-witte draad. Kama Sutra! Het boek dat hij vanuit Nepal heeft meegebracht, Kama Sutra, Erotic Figures in Indian Art. Tintelende liefdeshoudingen, yogaoefeningen die de menselijke gewrichten onmogelijk kunnen uitvoeren. Die eigenaardige kleuren, cinnaberrood en mosterdgeel, verschroeiend intens als brandend vuur. Pauweblauw, rijk geschakeerd tempelrood en slangegalgroen, diepduister als een sterrenhemel. In het dichte, donkere woud bevinden zich de geurigste bloemen, de giftigste slangen, de verfijndste seksuele technieken, het jeugdigst teloorgegane leven. Eigenaardig, dat is een overrijpe zintuigelijke wereld. Op heel de aardbol is hij waarschijnlijk de enige mens die het weet. De Indiërs die dit soort prenten schilderen, zijn absoluut geen ras dat zich terugtrekt in passiviteit, integendeel. Hij inspireert zich op hun tinten voor zijn kleurencomposities en voor zijn ontwerpen, alsof het altijd al de zijne waren. Kama Sutra! Dat tropische volk met hun vroegrijpe zintuigen en hun vurige gevoelens, hij durft te verwedden dat ze in één jaar vast en zeker meer ongrijpbare fenomenen zien dan de mensen aan de pool hun hele leven. Plots is zijn besef totaal: als onder zijn voorouders zich niet koning AshokaGa naar eind(15) bevindt dan wel koning ShibiGa naar eind(16) of de kleine prinsGa naar eind(17) van Magadha. De eerst genoemde is een heel goede strijder die pas berouw toonde nadat hij tienduizenden mensen had afgeslacht. De tweede, aah, de tweede! Koning Shibi zag een kleine duif, die door een hongerige adelaar werd achtervolgd, in zijn armen vluchtten en om hulp vragen. Hij zei tegen de adelaar je mag deze kleine duif niet opeten. De adelaar zei: Ik eet geen schapevlees en moet dus wel duiven doden. Als je medelijden hebt met hem, waarom dan niet met mij? | |
[pagina 175]
| |
Koning Shibi gebruikte dan maar een unster, aan één uiteinde hing hij de vogel, op het ander uiteinde legde hij een zelfde gewicht aan vlees dat hij van zijn eigen been had afgesneden. Hij ruilde zijn eigen vlees en bloed voor het leven van de duif. Koning Shibi sneed al het vlees van zijn dijen en armen maar nog altijd woog het niet evenveel als de duif. Hij sprong op en wierp zich dan maar helemaal in de schaal van de unster, met heel zijn lichaam zorgde hij voor tegengewicht. Onmiddellijk schokte de aarde, de duif en de adelaar waren allebei verdwenen. Hij weet dat hij waarschijnlijk de enige op de aardbol is die erin gelooft: Of het de kleine prins van Magadha is die zijn leven opoffert om tijgers te voederen, of koning Shibi die vlees afsnijdt om het te ruilen voor de duif, in deze van bloed druipende, dolgedraaide wereld ligt het allemaal in elkaars verlengde. Het zijn door en door - laat er geen twijfel over bestaan - de perversiteiten van zijn voorouders, die na duizenden generaties ongetemperd aan hem worden doorgegeven. Allen zijn het geperverteerden, badend in wellust. Hij heeft het begrepen. Het meest noodzakelijke momenteel - het enigste wat hem te doen staat - is rechtkruipen, zijn kleren aandoen en Zhong Lin gaan opzoeken. Het laatste kwartier bleef hij maar twijfelen. Zou hij nu overvloedig de Polo aanbrengen? Die verspreidt de wilde geur van leder, rook, gras, bomen en hout. Of de meer neutrale Jixuelong? Eerst ontsnapt er een zoete geur van manderijnen en sinaasappelen, die gaat geleidelijk over in de sterke, koude geur van medische kruiden. Of de Bisui? Hij alleen ruikt haar, maar dat is voldoende. Of mischien wel het betoverende Obsession van Calvin Klein? In het zoete vrouwenparfum werd er dennegeur en muskus toegevoegd. Deze keer brengt hij helemaal niets aan, omhuld door de unieke, bedwelmende geur die zijn eigen lichaam uitstraalt, gaat hij naar zijn afspraak. Ze hebben afgesproken in het kunst- en theehuis dat hij frequenteert. Als een onafhankelijke artiest, druk bezet maar zonder verplichtingen, drukken twee passieve daden zijn verzet tegen het hoofdstedelijke leven uit: hij koopt geen auto en hij draagt geen polshorloge. Ook drie actieve hobby's tonen dat: | |
[pagina 176]
| |
het theeritueel, het verzamelen van aardewerk en de kookkunst, in het bijzonder de Japanse keuken. Hij zit op zijn gebruikelijke plaats, met zijn rug naar het raam. Maar het hele gebeuren dat aan de andere kant van het raam vreedzaam voorbijstroomt, wordt weerspiegeld op het mooi geordende, ijskoude, glazen rek voor hem. Een ruwe paarse kruik. Een rode kruik. Een groene kruik. Een stenen kruik. Een persimoenkruik. Een chrysanten kruik. Een bobbelkruik. Auto's die het stof doen opstuiven, razen tussen de kruiken door, de voetgangers wandelen. Aan heel dat wazige komen en gaan kan hij zich naar hartelust vergapen. Tegen die achtergrond duikt Zhong Lin op. Alleluja! Als een keurstuk zijn ware aard laat zien, blijft het hoe dan ook een keurstuk, één dat zijn boezemvrienden niet in de steek laat. Zhong, hier zit ik. Hé, kleine Tong! Zhong zet zich er bij, van kop tot teen bekijkt hij hem. Hij klopt op zijn schouder, hé kleine Tong, alles ok? Mannen onder elkaar, het lachje dat enkel de jongetjes van de familiedorpen hebben, de intieme vriendschap tussen mannen, genoeg, er verschijnt een brede lach op zijn gezicht. Na veel vallen en opstaan tijdens de zoektocht doorheen de gevaarlijke stormen van het leven, vindt hij Zhong Lin - alhoewel hij met hem overdag afspreekt - toch een man die hij kan appreciëren. Het is reeds meer dan genoeg wat hij schonk. Zijn ascetisch voorkomen straalt heel snel op hem af en ze brengen elkaar tot rust. Hij zet kalm en onverstoorbaar thee, in vredige bewondering kijkt hij voor zich uit. De gemoedelijkheid is als de fijn gerasterde, dicht opeen gepakte schaduw van het hen omhullende bamboegordijn. Hij schenkt hem thee, met heldere ogen staren ze elkaar aan en heffen de bekers tot op wenkbrauwhoogteGa naar eind(18). De zon die deze zomer aan de mensen knaagt schijnt loodrecht naar beneden, net zoals die dag toen hij het nationale toelatingsexamen voor het hoger middelbaar had afgelegd. In heel het dorp was plots niemand meer te vinden om zich mee te vermaken, velen waren vertrokken en velen waren het examen aan het voorbereiden; ineens was hij de grootste van de steeg. Op | |
[pagina 177]
| |
een avond werd hij geneukt door iemand uit een andere steeg die in hun tienertijd het meest werd aanbeden en die de rang had van oudere broer, Jia Ba. Vanaf dan bestond er tussen hen een haat-liefdeverhouding. Jia Ba zei geen woord, maar met zijn wazige, als ether bedwelmende ogen kreeg hij hem week. Trouw wijdde hij zich aan die ene, diep in zijn hart gegrifte persoon. Zeven à acht dagen, het kan ook twee weken zijn, keek Jia Ba hem niet meer met dergelijke ogen aan; daarentegen wierp hij onweerstaanbare, schuinse blikken naar de grote jongens die bij allerlei gelegenheden naar buiten kwamen. Toen hij voor het eerst blijk gaf van jaloezie verzekerde Jia Ba hem dat hij van hem hield en terzelfdertijd liet hij hem voor het eerst in een man binnendringen. Op deze manier betaalde Jia Ba hem blijkbaar al voldoende terug. Koudweg zei hij dat hij van hem hield, maar dat hij niet het type was waar hij echt op viel. Hij was niet groot genoeg, niet pezig genoeg en hij had te weinig spieren; zijn prins op een wit paard was een soldaat of een zeeman. Hij was het niet, maar hij kon hem liefhebben. Jia Ba benevelde hem, iedere middag gingen ze naar het zwembad, Zaichun heette het. Met opengesperde ogen keek hij naar Jia Ba die, met een stralende blik, in het zwembad zijn lichaamsbouw etaleerde. De stralende zwom zij aan zij met hem. Toen hij voor hem het spelletje van een opstijgende platvis speelde, leek hij zich onbewust van zijn bestaan, als een waterplant of een of ander ronddobberend ding. Het was alsof hij dag na dag de duivel op de hielen zat; hij kleefde aan Jia Ba alsof zijn leven van hem afhing, hij liet zich vernederen en vertrappelen en hield zich voor dat dit de eigenlijke liefde was. Tot op een avond aan het einde van de zomervakantie toen Jia Ba in militaire dienst moest, hij uiteindelijk in een nauwe steeg Jia Ba tegenhield. Met smeltende ledematen - hij was een door zijn lusten verzwakte duivel - smeekte hij Jia Ba om hem te kussen. Jia Ba richtte zijn hoofd naar de muur en zijn ogen staarden naar de grond, zelfs enige blijk van hooghartigheid of minachting gunde hij hem niet. Hij stapte naar voren en omhelsde de verstijfde Jia Ba wat zijn lichaam deed branden van verlangen om hem weer tot leven te wekken, alles wou hij riskeren. Ze | |
[pagina 178]
| |
waren niet bang om betrapt te worden, die kans was uiterst gering. Op dat moment was het hele dorp binnenshuis naar de ontknoping van Jingjing en haar moeder herkennen elkaarGa naar eind(19) aan het kijken. Luister, het treurige, ontzagwekkende kenwijsje ving aan. Uit duizenden en duizenden deuren stroomde het naar buiten waar het samenvloeide tot een grote rivier die recht tegen zijn voorhoofd beukte en die zijn tragische eerste liefde op muziek beëindigde. Jingjing, Jingjing, lalala, hij begint het themadeuntje mee te neuriën. Je bent de verkeerde tegen het lijf gelopen, Zhong Lin klapt mee en lacht: Je moest het onmiddellijk hebben geweten, zo'n boeventronie. Zijn glimlach is als die van kletsende vissers en woudlopers. Jingjing, lalala, toen we jong waren. Jingjing, lalala, hij neuriet het melodietje mee maar kan zich de woorden niet herinneren, wat hem irriteert. Zhong Lin valt in en neuriet mee, twee strofen houdt hij aan. Hij kent het ook, aangenaam verrast wipt hij op van zijn stoel. Kan je je dit herinneren? Zhong Lin zingt een andere melodie. Met gespitste oren luistert hij, het klinkt hem enigzins vertrouwd. Neurie nog wat verder, nog wat. Ik weet het, SterrenrivierGa naar eind(20)! Het was de eerste serie op de Taiwanese t.v. De twee zijn tot tranen toe bewogen en slaan een deksel kapot, het geluid knalt door de kamer en veroorzaakt heel wat opschudding. Wanneer het weer kalm wordt, zijn ze dolblij. Ze beginnen over de televisie te praten. Goeie hemel, ze hadden allemaal van die televisies waar je gratis een DatongpopGa naar eind(21) in ruimtepak bijkreeg. De deurtjes trokken open als een accordeon. Bovendien lag er bovenop het televisietoestel een paarsrood flanellen doekje met goudgele kwastjes, een offer aan de Datongpop die erop stond. Luister, wat is dit? Hij doet zijn best om nauwgezet iedere noot mee te neuriën, zelfs al lijkt het nauwelijks op het origineel. Zhong Lin luistert en begint met hem mee te neuriën. Combat, bang, de vuurvliegjes vliegen 's avonds glimmend uit, een helm, twee geweren, Combat! Oh, hun oude vriend, aan- | |
[pagina 179]
| |
voerder Sanders voerde altijd alleen en moedig de troepen aan tegen het Duitse leger. Luister hier naar, Zhong Lin begint tiktakkend te neuriën. Saint! Saimen DengpuleGa naar eind(22), nee, het is niet de in het Amerikaans uitgesproken le, maar de in het Engels uitgesproken la. Er klinkt een bang! op Roger Moore's donzigzachte hoofdkruin, een aureool licht op. Hij was te zien in het op zaterdagavond om elf uur uitgezonden The Sea Wolves, hij was toch een knappe kerel. Het werd opgevolgd door The Spy Who Loved Me. Van al dat slaan en trappen en omdat hij met een Russische spionne in bed wou duiken werd hij vermoeid. Daarmee verloor hij zijn elegantie. Oh, wat is hij oud geworden, zijn haar valt uit en zijn huid is slap. Je hebt ook nog deze. Hij neuriet een hele tijd een strofe maar Zhong Lin kan niet uitmaken wat het is. Heeft het iets met appelcider te maken? Van zodra Zhong Lin het opnieuw neuriet weet hij het. Het was in het midden van een snikhete zomer, een film die de zondagmiddag om twee uur werd uitgezonden. Hij werd telkens op een cruciaal moment onderbroken: zoef-zoef-zoef, als een wervelwind verscheen er een fles ijskoude, parelende cider die werd uitgegoten, om je dood aan te ergeren. Onvermijdelijk volgde hierop de reclame voor Koninginnebij Toiletzeep: een lusteloze vrouwenstem en een schor sjirpende oude cicade. Hij en Zhong Lin zingen gelijktijdig: Ko-ning-inne-bij-Toi-let-Zééééép Verdomme, die tijd is helemaal teruggekeerd. De twee bij wie er een vier voorstaat verliezen zichzelf in de hitte van het heden en het verleden, maar eigenlijk hebben ze toch zoveel gemeen. The men from U.N.C.L.E. was de maandag. De dinsdag was er Mission Impossible. De woensdag had je The Prisoner, het logo was een fontein in Zürich die hoog in de lucht spoot. De donderdag was er in Mannix een mooie zwarte secretaresse. Beaver had van die progressieve ouders die lekker met je kunnen samenspannen, om doodjaloers van te worden. Ik heb horen zeggen dat de echte Beaver had deelgenomen aan de Vietnamese oorlog en gesneuveld is. Nee, hij is niet dood. Het is die Johnny uit The Rebel die is gesneuveld. 's Vrijdags om vijf uur dertig, als het begon te schemeren was | |
[pagina 180]
| |
er Get Smart en dan die verschrikkelijke man die nummer negenennegentig heette, hij leek als twee druppelswater op Olijfje, de vriendin van de sterke zeeman Popeye. Ah, de vrijdag was het mooist om te kijken, Combat was de vrijdag. Herinner je je The Baron nog? Met de oude van de antiekwinkel als hij niet werd betrokken in een moordplan dan werd er gestreden om een schat. Inderdaad! En Garrison's Gorilles, die geliefde bende, de chef, en de bedrieger en het kleine bandietje dat met een knipmes speelde. En er was een specialist in het openen van brandkasten, zijn mond was net de hendel van een lade. De chef had een invallende kin, precies die van Kirk Douglas! Ze keuvelen door tot de sterren op de zeebodem zinken en de regen een rivierbron wordt. Als het tijd wordt om afscheid te nemen, moet Zhong Lin nog zijn vriendin vergezellen naar de voorstelling van twintig na zeven. Plots zegt Zhong Lin heel impulsief: Ik ga niet meer. Hij is net thee aan het drinken en ervaart het als een felle windstoot die over de vlakte waait, bijna morst hij thee, zijn hart bonkt enkele keren vervaarlijk en kalmeert dan geleidelijk. Eens de grootste opwinding over is, vindt Zhong Lin zelf dat het niet haalbaar is. De kansen zijn vergankelijk. Een ding beseffen ze goed: vandaag hebben ze niet gesproken over naar bed gaan, vanaf nu zal dit bij hen hoogst waarschijnlijk niet meer het geval zijn. Het zorgt voor enige spijt, voor enige wezenloosheid. Terzelfdertijd weten ze maar al te best dat het een goede start kan zijn van een langdurige en intieme vriendschap. Het moet gevierd worden, maar het zal nooit verder gaan dan dit. Wat is er nu eigenlijk het beste, vraagt hij lachend. Wees niet bevreesd om taboes te doorbreken. Zhong Lin denkt na, denkt heel diep en heel lang na. Met mijn vriendin is het redelijk comfortabel, met jou is het heel stimulerend. Elke dag gaan werken en gaan werken is in feite al meer dan saai genoeg. Samen met mijn vriendin een oud paar worden, biedt niet genoeg nieuwe uitdagingen. Zhong Lin begint beschaamd te lachen. Ah, ik weet het ook niet. Hij weet het. Omdat hij zelf voor het eerst de lust kan afwijzen, kan hij het een tweede keer, een derde keer, kan hij het X | |
[pagina 181]
| |
keer. De dag dat de X-te keer daar is, denkt hij dat hij ten hemel kan opstijgen. Zou hij op deze manier gelukkig zijn? Bedroefd zijn? De toekomst zal het uitwijzen. Deze zomer is waarlijk die zomer van toen hij vijftien was. Vertaling Karel Depauw |
|