| |
| |
| |
| |
Tong King Sum 1991 Almond Chu
| |
| |
| |
Hong Kong
| |
| |
Zhou Mimi
Zhou Mimi werd in 1953 geboren in de Chinese Volksrepubliek, in de zuidelijke provincie Guangxi. Ze groeide op en studeerde af in Guangzhou (Canton). In 1979 emigreerde ze naar Hong Kong, waar ze actief was en is als scenariste voor televisie en radio, als editor bij tijdschriften en als hoofd van een uitgeverij. In 1980 begon ze in haar vrije tijd te schrijven. Zhou Mimi schrijft zowel voor kinderen, jongeren als voor volwassenen. Haar werk voor de jeugd werd verscheidene malen bekroond. Haar werk voor volwassenen bestaat uit romans, novellen, kortverhalen, reisverhalen en essays.
Het hier vertaalde verhaal stamt uit haar in 1990 verschenen verhalenbundel Halve maan en beschrijft één dag uit het leven van een anonieme vrouw die niet langer kan optornen tegen de sociale druk die gepaard gaat met haar positie als vrouw en collega van een haar ontrouwe bankdirecteur.
| |
Moe
Zhou Mimi
De zon brandde wel niet zo hevig, maar zoals de glinsterende autoruiten haar weerkaatsten in de ogen van de mensen, werkte ze toch vrij verblindend.
Het leek hier wel een bizar soort jaarmarkt: Benz, Volvo, BMW, Turbo... alle mogelijke beroemde en dure luxe-auto's stonden hier zo opvallend mogelijk geparkeerd. Het waren er zo veel dat ze de hele straat in beslag namen. En de mensen? Die vielen ook uiteen in een aantal categorieën. Dichtstbij stonden enkele zorgzaam opgedirkte, voorname dames, met hun onberispelijk mooie kapsel, tenue, sieraden en make-up. Niet ver van hen vandaan stonden enkele vrij goed geconserveerde heren in keurig zittende westerse maatpakken. Zij waren de echtgenoten van enkele van de aanwezige dames. Nog een beetje verder daar vandaan stond een groepje dienstmeisjes. Sommigen onder hen droegen witte jurken met brede revers, en glimmend zwarte satijnen broeken. Zij waren de traditionele dienstertjes in Cantonstijl. Anderen droegen bontgekleurde moderne kleren en kwet- | |
| |
terden er maar op los, in een lawaaierig en snelstromend taaltje. Dat waren de Filippijnse dienstmeisjes. Elk van hen hield een netjes gekamd, proper gewassen en keurig gekleed kind bij de hand. Niet ver van de geparkeerde wagens stond nog een aantal chauffeurs te roken en te keuvelen. Dit hele tafereeltje speelde zich af voor de ingang van een beroemde kleuterschool. Hier kon men ongebreideld zijn buitengewone privileges etaleren.
Ook vandaag had ze haar driejarige zoontje meegebracht. De chauffeur en het kindermeisje waren eveneens van de partij. Hun aanwezigheid was niet louter het idee van haar echtgenoot. Het was ook iets noodzakelijks, iets onontkoombaars, net zoals de familie waarvan ze nu deel uitmaakte. Al bij de geboorte van haar zoontje werd ze hierop psychologisch voorbereid. Van dat ogenblik af moest ze immers onafgebroken mensen horen verklaren dat het in Hong Kong noodzakelijk was om voor de kinderen een beroemde school te vinden en ervoor te zorgen dat ze een zo hoog mogelijk diploma behaalden. Gezien het belang van deze aangelegenheid was het onontbeerlijk dat daar zo vroeg en zo snel mogelijk aan werd gewerkt. Hier werd immers de basis gelegd voor hun toekomstige positie in de samenleving. Indien men later goede connecties wou hebben en in contact wou komen met de beroemdheden van de volgende generaties, dan diende men in de meest befaamde scholen en kindertuinen te gaan zoeken! Ouders die echt vooruitziend dachten, beseften reeds op het moment dat hun zoontje of dochtertje verlost was van de nageboorte en krijsend op de vloer lag, dat het hun taak was om voor hun peuter naar een beroemde kindertuin te gaan aanschuiven voor de inschrijving.
Gezien de maatschappelijke status, de economische situatie en de familiale achtergrond van haar echtgenoot, hoefde zij zich, wat het toekomstige diploma van haar zoontje betrof, eigenlijk niet al te veel zorgen te maken. Door haar persoonlijke ervaringen was ze zich echter maar al te goed bewust van het gewicht van deze aangelegenheid. Vroeger was ze gewoon maar de dochter van een ordinaire bankbediende. Onder die omstandigheden binnenraken in een beroemde school was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het had haar vader bloed, zweet en tranen gekost om, na veel smeekbeden, het beoogde doel te berei- | |
| |
ken. Vandaar dat ze zich vandaag dan ook met de grootste ernst van haar plicht kweet. Toch was een slechter moment nauwelijks denkbaar. Door wat de avond ervoor was gebeurd, had ze van de barstende hoofdpijn de hele nacht geen oog dichtgedaan. Toch moest ze zich kranig houden, moest ze zich mooi maken, en moest ze het kindermeisje de opdracht geven haar zoontje mooi aan te kleden, om daarna met de eigen wagen het kind hierheen te brengen voor het toelatingsexamen.
Gelukkig genoeg had dat examen niet zo veel om het lijf. De verantwoordelijke van de kindertuin riep eerst de kleine jongen bij zich, en dan zijn moeder. Daarna hadden ze een gezamenlijk onderhoud, waarbij de vragen gericht aan het gezinshoofd veel talrijker waren dan die aan het jongetje. Zo werd bijvoorbeeld informatie ingewonnen over het beroep, de positie en de financiële middelen van het gezinshoofd. Wat het examengedeelte betrof, wel, dat was de naam ‘examen’ eigenlijk niet waardig. Het beperkte zich tot enkele vraagjes naar de eet- en leefgewoonten van het kind, en naar zijn hobby's. Uit de blik en de toon van de verantwoordelijke van de school wist ze intuïtief dat de inschrijving van haar zoontje aan deze kindertuin zonder ook maar het geringste probleem zou worden geregeld.
Toen ze daarna met haar kind de school buitenwandelde, viel de spanning een beetje van haar af. Maar onmiddellijk flakkerde haar migraine weer op. Dat kwam door de bonte auto's, het kleurrijke volkje op straat en het weerkaatste zonlicht dat zich haar ogen boorde. Toen het kindermeisje en de chauffeur haar zo zagen, kwamen ze op een drafje naar haar toegesneld. Het kindermeisje nam de kleine van haar over, terwijl de chauffeur voor haar het portier openhield.
‘Wacht even,’ zei ze.
‘Scheelt er iets? Mevrouw?’ vroegen de chauffeur en het kindermeisje als uit één mond.
‘Brengen jullie hem eerst maar terug. Ik heb nog een paar dingen te doen,’ droeg ze hen op.
‘Maar wanneer en waar moet ik u dan ophalen om u terug naar de zaak te brengen?’ De chauffeur maakte geen aanstalten om het portier te sluiten en staarde haar verbaasd aan.
‘Ach laat maar,’ zei ze hoofdschuddend. ‘Misschien ga ik
| |
| |
vandaag niet terug naar de zaak, misschien,’ hier aarzelde ze even, en hernam toen, ‘ik zoek zelf wel een taxi, je hoeft me niet met de wagen te komen halen.’
‘Oh.’ De chauffeur sloot dan toch maar het portier. Hij had de opdracht begrepen en ging ervan door. Langzaam kreeg ze haar zelfbeheersing terug. Haar migraine verergerde gestaag, net zoals gisteravond, niet lang nadat ze naar bed was gegaan. Ze besefte dat ze hier zo snel mogelijk moest wegkomen. Deze omgeving deed haar geen goed.
Maar waar moest ze nu heen? Daarop kon ze niet zo gauw een antwoord verzinnen, en dus zette ze tentatief een paar passen. Maar de andere mensen leken wel heen en weer te wiegen, en uit haar benen was alle kracht weggevloeid.
Voor haar kwam net een lege taxi aangereden. Onbewust hief ze de hand op.
De taxi kwam met een schok tot stilstand.
Net toen ze wou instappen, dook achter haar plotseling een man op met een aktentas in de hand. Hij stak haar gezwind voorbij, opende het portier en sprong in de taxi.
De taxichauffeur drukte het rode vlagje aan het stuur naar beneden. Met iets van spijt in zijn blik lachte hij even naar haar door de ruit, waarna hij er met gierende banden vandoor ging. Als verdoofd stond ze daar. Ongewild, bijna machinaal, verscheen even een bitter lachje op haar gelaat. Niets aan te doen. Je was wel snel, maar hij was sneller. Waarom ben je niet gewoon op die taxi afgestormd? Het speet haar een beetje dat ze de taxi had gemist. Maar op het kruispunt voor haar was de eindhalte van de bus, en dus kon ze maar beter daarheen gaan en de bus nemen.
Misschien was het omdat deze bushalte nogal afgelegen was, of omdat de mensen die zich naar hun werk spoedden vonden dat de bus te traag ging, en daarom liever de metro of een minibusje namen, maar in elk geval waren er heel weinig reizigers te bekennen en was het er vrij rustig. Ze koos een zitplaats bij het venster, boven in een dubbeldekker, en liet zich neer. Met de middenvinger van elke hand masseerde ze haar slapen, in een poging om de opwellende hoofdpijn te onderdrukken.
Traagjes verliet de bus de eindhalte. Zij kon zich niet meer
| |
| |
herinneren wanneer ze voor het laatst een bus had genomen. De wereld aan de andere kant van het venster gleed voorbij als een film die steeds maar sneller werd afgedraaid. Maar zij zag slechts één beeld, het beeld dat ze gisteravond tijdens het feestje had gezien, het beeld dat zich zodanig in haar hersenen had vastgeankerd dat ze het niet meer van zich kon afschudden, hoe ze ook probeerde.
Met buitengewone helderheid kon ze het zich nog herinneren: hoe juffrouw Eva, die zich in de Verenigde Staten had gespecialiseerd in het ontwerpen van juwelen en die uit een schatrijke familie stamde, haar echtgenoot had uitgedaagd, hoe ze hem verleidelijke blikken had toegeworpen, en ook, de bewonderende glimlach op het gelaat van haar echtgenoot die duidelijk maakte hoezeer hij in de ban was van Eva. Innerlijk proefde ze een smaak die leek op die van het glas wijn dat ze in haar hand hield. Ze wist niet of ze die smaak zuur, bitter, scherp of bijtend moest noemen. Daarna had haar echtgenoot haar opgedragen alvast maar naar huis terug te keren: hijzelf wou nog wat herinneringen ophalen en een paar glazen drinken met een oude klaskameraad die hij lange tijd niet meer had gezien - die klaskameraad was natuurlijk juffrouw Eva. Toen hij dit zei, ging er een steek door haar hart, alsof het werd ondergedompeld in kokende olie. Onderdanig als altijd stemde ze toe met een knikje naar haar echtgenoot, een gewoonte die ze zich lang geleden had eigen gemaakt. Haar oorspronkelijke afkomst en positie weerspiegelden zich steevast in de onderdanige toon van haar stem. Zelfs op momenten waarop haar echtgenoot dingen deed waarvan zij walgde, kon ze daar geen verandering in brengen.
Gisteravond vormde hierop geen uitzondering. Zwijgend keerde ze terug naar huis, naar het bed waarin ze sliep, met het beeld dat haar hart van pijn deed ineenkrimpen steeds voor ogen. Daar lag ze dan machteloos te wachten tot de dag zou aanbreken. Ook toen haar man, stinkend naar de drank, diep in de nacht terugkeerde, zei ze geen woord. En eigenlijk was er ook helemaal niets te zeggen. Een ander beeld had zich in haar hersenen vastgeklemd: haar echtgenoot en die Eva, tussen de bloemen, beschenen door de maan, samen drinkend uit hetzelfde glas. Terzelfdertijd hoorde ze vaag een off-screen stem. Het
| |
| |
was de stem van haar oudere zus, die haar sinds haar huwelijk onophoudelijk bleef toefluisteren: ‘Je man, keep him! Je man, keep him!’ Maar wat kon ze nu nog zeggen? Wat viel er nu nog te zeggen?
Op de zaak was ze zowel zijn privé-secretaresse als de assistente van de algemeen directeur. Ook thuis was zij, de ‘mevrouw’, verantwoordelijk voor alle aangelegenheden, groot en klein. Haar intiemste vriendin Anna had haar lang geleden een boekje gegeven, getiteld Het geheim om een sterke vrouw te worden. En ook haar zus had haar ooit een boekje cadeau gedaan, Honderd manieren voor de vrouw om haar man de baas te blijven. Ze had geen moeite gespaard om zich de inhoud van deze boeken eigen te maken, maar nooit had er zo'n kloof gegaapt tussen wat ze wou bereiken en de werkelijkheid waarmee ze zich geconfronteerd zag. Waarschijnlijk zou het wel altijd wenselijk blijven om tussen haarzelf, dochter van een kleine bankbediende, en haar man, de grote baas van een bank, voldoende afstand te bewaren, net zoals de verkeersborden dat aanraden.
‘Iiiiiiiii!’ Het geluid van de bus die plots de remmen toegooide maakte een eind aan haar gedachtengang. Alle mensen op de bus vlogen naar voren. Gelukkig had zij net op tijd de handen uitgestoken en de rugleuning van het zitje voor haar vastgeklampt, anders was ze beslist gewond geraakt. ‘Kalf! Wil je dood, of wat?’ vloekte de chauffeur op de benedenverdieping brullend.
Een minibusje met passagiers had de bus de pas afgesneden, om als eerste bij de verkeerslichten te staan.
Ach, de chauffeur van het minibusje had dat ook maar gedaan om een paar ritjes meer te kunnen maken, om een paar klanten meer te kunnen meenemen, om een beetje meer geld te verdienen. Was er eigenlijk wel één inwoner van Hong Kong die geen strijd op leven en dood leverde om zijn dagelijkse kom rijst bijeen te schrapen?
De voetgangers die de straten overspoelden waren altijd aan het rennen, alsof ze door spoken werden achterna gezeten. Ze moest denken aan een kinderrijmpje dat ze in haar kindertijd van de grote mensen had geleerd: ‘Ga je snel, dan stelt de wereld
| |
| |
het wel. Ga je traag, dan valt je neus omlaag.’ Een nog waarheidsgetrouwere beschrijving van het leven van de mensen hier was moeilijk te geven. De levensweg die de mens bewandelde was bezaaid met kritieke momenten, net als de tweesprongen op straat. In welke richting moest je voortrazen? Nooit wist je of iets goed of slecht zou aflopen.
Reeds bij haar geboorte was het voor haar vader duidelijk dat zij in de familie bijzondere verantwoordelijkheden te dragen zou hebben. Dat kwam omdat ze een vijf jaar oudere zus had. Zowel haar vader als haar moeder hadden vurig gehoopt dat hun tweede kind een zoon zou zijn. Maar hun wens werd niet verhoord: het was zij die ter wereld kwam. Met het loon van een kleine bankbediende een vrouw en twee kleine kinderen onderhouden, was verre van eenvoudig. Haar ouders voedden haar op alsof ze een zoon was, en zochten voor haar diè kindertuin, lagere en middelbare school met de allerbeste reputatie. Toen het ogenblik van de universitaire toelatingsexamens was aangebroken, was de hele familie extra druk voor haar in de weer. Haar oudere zus, een verpleegster, kocht haar versterkende drankjes en bezorgde haar naslagwerken. Moeder kookte haar soepjes en ginseng. Vader liep zich de benen van het lijf op zoek naar mensen die haar uitslagen positief konden beïnvloeden. De universitaire examens waren een succes. Maar een overste van op haar vaders bank voelde zich voorbijgestoken - zijn kind viel buiten de prijzen. Vandaar stond zij onder extra zware druk om te slagen en was ze heel haar studies lang een verschrikkelijk blokbeest. Ze studeerde af met ronduit schitterende uitslagen. Maar daar dook alweer het volgende probleem op: de zoektocht naar een job. Gelukkig was er haar oude vader om een handje toe te steken. Ze begon in een grote bank te werken als secretaresse. In de ogen van de anderen was dit een uitstekende springplank om hogerop te raken. Maar dat alleen volstond niet: nu moest ze nog haar eigen slagkracht versterken. En dus volgde ze avondlessen handelssecretariaat. Elke avond werd ze ondergedompeld in het gortdroge studiepakket dat bestond uit steno, machine-schrijven en handelscorrespondentie. Overdag moest ze al haar kennis en kunde aanwenden om het vertrouwen van haar oversten te winnen. Uiteindelijk werd ze overgeplaatst naar het bu- | |
| |
reau van de grote baas, waar ze de man die later haar echtgenoot zou worden leerde kennen. Toeval of niet, maar de dag van hun huwelijk was ook de dag waarop haar vader bij de bank wegging, om te genieten van zijn welverdiende pensioen. Toen de oude man aan de arm van zijn dochter de villa van de bankdirecteur binnenstapte en daar al die familieleden, vrienden en andere gasten zag, moest hij zijn tranen de vrije loop laten. Iedereen zei dat de oude man, met zo'n begoede schoonzoon en zo'n bekwame dochter, in dit leven alleen nog rust en blijdschap zou kennen. Maar aan haar had niemand aandacht geschonken. Niemand scheen een idee te hebben van de inspanningen die zij zich nog zou moeten getroosten, nu ze de vrouw van de grote baas was geworden, en van de problemen waarmee ze nog af te rekenen zou krijgen, en waarop zij, als dochter van een gewone bankbediende, helemaal niet was voorbereid. En aan die problemen leek maar geen eind te komen.
‘Mevrouw! We zijn aan het eindpunt! Waarom stap je niet af?’ vroeg luidkeels een kerel van de busmaatschappij die voor haar stond.
‘Oh, juist, sorry.’ Haastig stond ze op en vluchtte de bus uit.
Inderdaad, de bus stond reeds aan de eindhalte. Maar waar moest zij nu naartoe? Die vraag kon ze nog niet beantwoorden. Op normale dagen ging ze van huis direct naar haar bureau en had ze geen ogenblik tijd om zich deze vraag te stellen. Maar waar kon ze nu heen? De hoofdpijn bleef maar aanzwellen. Ha, hier vlakbij was een heel beroemd winkelcentrum, met massa's bontgeklede bezoekers. Wat belette haar om daar een beetje rond te kuieren? Terwijl ze zo dacht, wandelde ze het winkelcentrum binnen.
Met kerstmis was haar echtgenoot eens samen met haar naar deze gigantische supermarkt gekomen, maar toen was de mensenmassa zo overweldigend dat ze vlug een mantel kocht en er dan weer vandoor ging. Nu kon ze op haar gemak rondkijken.
‘Maar mevrouwtje toch, wat ziet uw huid er droog uit! En u hebt zo'n donkere randen om uw ogen... U zou echt eens deze beschermende huidcrème moeten gebruiken.’ Als in een goocheltruc verscheen voor haar plots een opzichtig gemaquilleerd meisje met in de handen een grote doos cosmetica.
| |
| |
‘Nee, heb ik niet nodig.’ Ze maakte dat ze wegkwam.
‘Gierig wijf,’ mompelde het gemaquilleerde meisje ontevreden achter haar rug. Zij voelde enkel een nieuwe pijnscheut in haar hoofd. Natuurlijk mocht ze daarvoor niet het gemaquilleerde meisje de schuld geven. Dat die probeerde zoveel mogelijk cosmetica te verkopen, was ook maar haar manier om aan de kost te komen. Dat ze zei dat haar huid er uitgedroogd uit zag, en dat ze zwarte kringen om de ogen had, was waarschijnlijk zelfs niet eens gelogen. Met gebogen hoofd verliet ze de zaak. Plotseling had ze een doel: op naar het schoonheidssalon!
Toen ze zich neervleide in één van de ligstoelen van het schoonheidssalon, leek het enkele minuten lang alsof een gevoel van leegte haar hersenen binnendrong. Met ijskoude handen wreef de schoonheidsspecialiste haar gezicht in met een royale portie heerlijk koele, fluweelzachte lotion. Door de massage begon ze zich beter in haar vel te voelen, maar blijkbaar was de schoonheidsspecialiste geen grote fan van de eenzaamheid, want onmiddellijk wou ze met haar beginnen kletsen.
‘Mevrouw, je doet niet veel om fit te blijven, hé!’
‘Ik? Toch wel!’ Ze flapte er zomaar iets uit, alhoewel ze eigenlijk geen zin had om te antwoorden.
‘Uw drie maten lijken me toch niet echt ideaal,’ zei de schoonheidsspecialiste vitterig.
‘Echt waar? Ja wat doe je daaraan...’ Ze voelde haar stemming verzuren.
‘Als het u past, moet u maar een peeling komen laten doen. Ik denk dat een behandeling of twee volstaan om prima resultaten op te leveren.’
‘Nee nee nee...’ Zonder nog verder te luisteren naar wat de schoonheidsspecialiste te zeggen had, schudde ze heftig het hoofd en ging rechtop zitten. Ze had wel eens mensen gezien die zo'n peeling lieten doen. Eerst moest je volledig uit de kleren, en daarna werd het hele lichaam ingesmeerd met dat gloeiend hete spul. Het leek meer op een foltering! Ze kon de aanblik ervan al nauwelijks verdragen, laat staan dat ze zoiets zelf zou willen laten doen!
‘Ik wil u niet dwingen, hé, maar het zou uw figuur echt wel ten goede komen.’ Met zachte dwang drukte de schoonheids- | |
| |
specialiste haar terug op de stoel. Zij voelde zich echter danig beroerd, alsof ze niet op een gewone stoel maar op de elektrische stoel zat. Haar drie maten waren niet echt optimaal.
Misschien was het wel daardoor dat ze niet in staat bleek haar man aan haar te binden. Die juffrouw Eva daarentegen was nog niet getrouwd en had nog geen kinderen gebaard. Geen wonder dat ze nog zo'n aanbiddelijk figuur had. Maar een peeling, nee, dat schrikte haar te zeer af! Beeld je eens in: de behandeling is afgelopen, maar ze kunnen het goedje niet meer van je af krijgen, en je verandert in een mummie! Nee, daar kreeg ze echt kippevel van. Zoiets kon ze niet doen! Dat kon gewoon niet! Onuitstaanbaar! Niet uit te houden gewoon! Zenuwachtig sprong ze met één ruk van de stoel.
‘Hela! Wat scheelt er? Ik moet uw dagcrème nog aanbrengen!’ schreeuwde de schoonheidsspecialiste.
‘Ik moet hem niet hebben, die dagcrème! Ik ben weg!’ Ze smeet met één zwaai de hoofddoek en het schortje van zich af en stormde in paniek naar buiten.
Nu had ze er genoeg van! Alsof ze al niet genoeg werd gekweld! Ze konden de pot op met hun peelings en hun fitness! Ze had zo'n grote honger dat ze er bijna misselijk van werd. Toen schoot het haar te binnen dat het al flink na het middaguur was. Ze had geluk, want vlakbij was er een fastfood-restaurant. Daar kon ze een broodje gaan kopen; ze had al genoeg afgezien. Haastig beende ze er heen. Ze haalde wat geld te voorschijn en net toen ze wilde bestellen -
‘Een hamburger voor mij!’ ‘Ik moet een limonade hebben!’ ‘Voor mij kippevleugeltjes!’ Een groep kantoormeisjes kwam binnengezwermd en drukte haar weg. Ze wankelde op haar benen, kon geen geluid uitbrengen en voelde zich als opgejaagd wild.
Wat een ellende! Zelfs voor een portie eten moest je hier al een gevecht aangaan... Met veel moeite herwon ze haar zelfbeheersing, en toen ze weer min of meer vast op haar benen stond, nam ze haar geldbeugel en ging weg.
Ze stapte het dichtstbijzijnde sjieke restaurant binnen en ging terneergeslagen zitten. In één teug sloeg ze een glas melk achterover.
| |
| |
Het schemerduister dat hier heerste werd slechts hier en daar onderbroken door het schijnsel van enkele kaarsen. Een half hese mezzosopraan zong een liedje met een bittere ondertoon: ‘Op een koude nacht, terwijl de sterren zich verzamelen... Rode herfstbladeren, half slapend tegen de sterren aangeleund. Ik, in de nacht bezaaid met sterren...’
Haar hoofd voelde verdoofd aan; een bedwelmende duizeligheid overviel haar, alsof ze de bodemloze afgrond van de koude nacht binnengleed.
‘Hee, ik ken u!’ Een droge, onaangename vrouwestem boorde zich plotseling in haar oren. Toen ze het hoofd oprichtte merkte ze eerst een dubbele rij witte valse tanden die glansden in de duisternis. Toen zag ze een halsketting met glinsterende parels, gedrapeerd om de nek van een dame die last begon te krijgen van overgewicht. Het kostte haar enige moeite om zich te herinneren dat het de vrouw was van de voorzitter van de bestuurraad van een bank. De vrouw grijnsde even haar valse tanden bloot en vroeg toen: ‘Zeg eens, moeten belangrijke dames als jij niet elke dag op de bank zijn? Waar haal jij de tijd vandaan om hier koffie te drinken?’
‘Ik... ik heb migraine.’ Vermoeid schudde ze het hoofd, legde geld op tafel, stond op en verliet het restaurant.
Wat dom van haar om nu juist die plaats uit te kiezen! Ze voelde zich weer onwel, net als buiten voor de kindertuin. Ze moest snel maken dat ze hier wegkwam!
Buiten scheen de middagzon. Ze liep langs de zeedijk. Doelloos stapte ze verder en verder, zonder te beseffen hoeveel uren er voorbijgingen. Ze merkte enkel hoe het zonlicht geleidelijk aan zwakker werd.
Bizar! Waarom kwam deze omgeving haar zo bekend voor? Iets dwong haar te blijven stilstaan. Hier was een speelpleintje, en daarnaast een parkje, en nog een beetje verder een rij traditionele woningen... Juist! Nu herinnerde ze het zich. Dat was toch het oude huis waar ze haar hele kindertijd had doorgebracht, en haar studententijd! Vreemd hoe ze hier nu verzeild was. Was ze misschien als een vermoeid vogeltje dat steeds de weg naar het oude nest terugvindt? Eigenlijk niet, want echte nestwarmte kon ze hier niet langer vinden. Haar ouders waren na haar huwelijk immers op een heuvelflank gaan wonen.
| |
| |
Haar hoofd begon nu ontzettend pijn te doen. Haar benen weigerden elke dienst. Wat nu gedaan? Ze speurde de omgeving af. Zelf bevond ze zich op het voetpad naast het speelpleintje. Langs het ijzeren hekken rond het speelplein stonden, ten behoeve van vermoeide voorbijgangers, enkele banken waarvan de verf afbladderde. Iemand die zopas een nieuw continent had ontdekt had nauwelijks aangenamer verrast kunnen zijn dan zij. Ze stormde bijna op de banken af.
Wat heerlijk! Toch iets dat haar toebehoorde! Ze streelde het lichaam van de bank en moest bijna huilen. Inderdaad, dit was de plaats waar ze vroeger haar lessen zat te herhalen, kauwend op een broodje en met een of ander dik leerboek in de hand. Ja ja ja, ze kon het zich nog allemaal feilloos voor de geest halen. Schuin vleide ze zich met haar hele lijf tegen de bank aan, als tegen de borst van een oud lief.
‘Klang - klang!’ Een reeks vreemde geluiden deed haar opschrikken. Tegenover haar was een zwerver met slordig haar en een smerig gezicht op een bank gaan zitten. Met de handen scheurde hij enkele gebruikte blikken open, daarbij voortdurend de tong uitstekend om de blikken leeg te likken.
‘Tja, ook hij zal in deze wereld wel zijn eigen strijd om het bestaan gevoerd hebben,’ sprak ze tot zichzelf. Een alles doordringend gevoel van moeheid overviel haar. Omhoogstarend zag ze hoe zich aan het hemelgewelf enkele sterretjes begonnen te manifesteren. Inderdaad, net zoals de sterren aan de hemel om het helderst proberen te schijnen, wedijveren op aarde de mensen met elkaar in een strijd op leven en dood. Elke mens die ter wereld komt wordt bezoedeld door het verlangen te streven, nar faam te vechten voor rijkdom of te scharrelen naar eten. De volmaakte integriteit van een Lin Daiyu uit De droom van de rode kamer kan weinig meer zijn dan een illusie. In werkelijkheid verschillen we nauwelijks van die zwerver daar, smerig van kop tot teen en uren in de wind stinkend.
Geleidelijk aan werden de sterren aan de hemel wazig. Ze sloot de ogen. In haar binnenste weerklonk opnieuw de half hese mezzosopraan: ‘Maar nooit meer zullen de sterren zich verenigen... De herfstrode bladeren vallen in de wind, ik vraag aan de bladeren in de koude wind: wie doet hen doodgaan?...
| |
| |
Het is nacht, en wees maar zeker dat ik moe ben,
En niet bij machte om mijn tranen te bedwingen,
Geruisloos in de stille nacht, wil ik alleen vertrekken...’
Ingeleid en vertaald door Jan De Meyer
|
|