| |
| |
| |
Guido Lauwaert
Claus en Reve in Kortrijk
Wie is in godsnaam Louis Seynaeve? Louis Seynaeve is Het verdriet van België en Het verdriet van België is Hugo Claus. Claus' meest beroemde roman is een afrekening met zijn ouders, met zijn vader die hij verachtte en zijn moeder die hij aanbad. Wat A portrait of the Artist as a young man was voor James Joyce is Het verdriet van België voor Hugo Claus. Het verdriet is echter veel meer dan een afrekening met zijn jeugd, het is een afrekening met zijn geboortestad Kortrijk, met een streek totaal gespeend van enige artistieke cultuur. Kortrijk - ook wel het ‘Texas van Vlaanderen’ genoemd en in het boek herdoopt tot Walle - is Dallas, is de meest conservatieve stad van Vlaanderen, op de voet gevolgd door Roeselare, dat in de schaduw van Kortrijk ligt. Kortrijk is een stad bewoond door hypocriete mensen, door lafaards, door potters, gierigaards. Voor een cent willen ze je piemel afzuigen, al zullen ze onder het zuigen zedig de ogen sluiten en op het verzengend ritme een Onze Vader prevelen. Ik heb er in 1975 een Nacht van de Poëzie georganiseerd. Top of the bill was Gerard Reve, hij stond toen op het toppunt van zijn roem en op het punt Een circusjongen uit te geven. Voor de machtige som van 35.000 Bfr was hij bereid een tiental gedichten te komen voorlezen. Drie dagen voor het gebeuren streek hij neer in het plaatselijke hotel/restaurant ‘Broel’. Hij kwam mijn kantoor in de Kortrijkse Hallen binnengewandeld en zei ‘Ik heb getekend; wat kan ik voor u doen?’ ‘Zet het land op z'n kop,’ zei ik. Hij legde beslag op m'n telefoon en begon alle Vlaamse kranten op te bellen. De literatuurredacteur die hij met beste muis aansprak kreeg in het oor gefluisterd dat de grote volksschrijver op het hoogtepunt van de Nacht zijn katholiek geloof zou afzweren, hij was niet voor niets door de almachtige organisatoren tot opperdichter uitgeroepen. Hij beloofde hem de primeur op voorwaarde dat zijn (wan)daad
| |
| |
reeds de volgende dag op de frontpagina aangekondigd zou worden. De volgende ochtend arriveer ik in Reves hotel en samen slaan wij er de kranten op na. Niet één had de bekentenis durven plaatsen, bang de lezer te shockeren. Hoe ik hem ook aan het verstand trachtte te brengen dat Vlaanderen een schijterig land is met kranten zonder kloten, Reve begreep er niets van. ‘Geef ik ze een kop die naar kapitaal ruikt en maken ze er geen gebruik van,’ zei hij. Na het ontbijt volgde hij me naar mijn kantoor en zette een tweede aanval in, nu in de richting van de Hollandse kranten. Reeds vroeg in de ochtend van de volgende dag stond mijn telefoon roodgloeiend. Ik sliep op een luchtmatras onder mijn bureau, want ik had geen huis meer, niet eens een kamer, al m'n geld had ik in het initiatief gepompt. Enkele Nederlandse zuilen hingen aan de lijn in mekaars richting te trappen. Ze wilden er als eerste bij zijn en boden me machtige sommen aan om Reve te kunnen interviewen. Ze stonden bij wijze van spreken al met één voet in het bedrijfsbusje om met ploeg en materiaal naar het verre Kortrijk af te reizen. Zonder dat ik één Nederlandse krant gezien had, wist ik dat kunstland in brand stond. Op dringend verzoek van Reve hield ik de boot af, de heren journalisten en fotografen moesten maar naar de Nacht komen, keurig een kaartje kopen, en hun lenzen en microfoons in de richting van de dichter duwen, dan zouden ze eerwaarde heer Reves geloofsverzaking allemaal als ware bedevaarders kunnen ondergaan. Op enkele uren tijd was ik de misdienaar van de dichter geworden en had ik keurig zijn wollige zinsbouw, besprenkeld met een snuifje wierook, eigen gemaakt. Natuurlijk raakte ik in de verste verte niet aan hem, maar ik bracht het er niet slecht van af. De dag daarop, de ochtend van de grote dag - zaterdag 17 mei 1975 - hadden ook de Vlaamse kranten de boodschap eindelijk - op de valreep -overgenomen. Ze dekten zich wel in, de bangerds, tegen mogelijk opstandige lezers, zodat ze hun handen in on- | |
| |
schuld konden wassen. ‘Volgens de Volkskrant’, drukte de ene in de aanvang van het bericht, terwijl een andere het hield op ‘naar wij uit goede bron vernamen’. Terwijl ik de journalisten afwimpelde, zat Reve in mijn stoel de gedichten die hij wilde voorlezen geduldig op afzonderlijke A4-tjes met de kroontjespen uit te schrijven. Toen hij klaar was maakten we fotocopieën, want hij wilde niet met de originelen het podium op. Ik mocht een setje als aandenken bewaren. Het werd in een map in een schuif van mijn bureau opgeborgen. De Nacht was nog geen uur bezig of ik kreeg bezoek van de Kortrijkse burgemeester. In zijn spoor volgden de politiecommissaris en de districtcommandant, een kolonel van de Rijkswacht, op zijn beurt geëscorteerd door twee leden van de plaatselijke BOB, de Bijzondere Opsporingsbrigade. In der haast trommelde ik een paar vrienden op om mij terzijde te staan. Karel Anthierens, als redactiesecretaris van het sponsorende weekblad Knack was goed geplaatst, samen met Robert De Smet, directeur van het Brusselse festival Europalia. Robert had rechten gestudeerd en was na de dood van de Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck, een franssprekende Gentenaar, zijn executeur-testamentair geweest. Kortom, een man die wist hoe je een verdediging moest opbouwen die op een aanval geleek. De burgemeester was een fatterige kerel van een jaar of zestig. Hij zat voortdurend in ademnood en zonder nadere verklaring van de rijkswachtkolonel was hij niet bij machte een logische wending in de discussie te volgen. Als burgemeester en plaatselijke CVP-manitoe had hij diverse telefoontjes gekregen van verontruste burgers die Reves gedrag godslasterend vonden. Hij was dan ook genoodzaakt Gerard Reve het spreken te verbieden. Had hij dat op papier staan, vroeg ik hem, want mondeling kon ik dat niet aanvaarden. ‘Nenk,’ hakkelde hij, ‘daarvoor had de tid ontbroken.’ Het was duidelijk dat hij de verantwoordelijkheid op mijn rug wilde schuiven. ‘Dan zie ik mij genoodzaakt geen gehoor
| |
| |
aan dit bevel te geven’, zei ik. ‘Waar is... de, de... mijnheer den dichter?’ vroeg hij, misschien kon hij de man aan het verstand brengen dat zijn gedrag in een christelijke streek als Kortrijk niet paste? Geen idee, antwoordde ik. Hij is ergens in de stad, met vrienden op restaurant, hoewel ik zeer goed wist waar ik hem bereiken kon. Maar ik wilde hem niet storen. Een smeekbede van een plaatselijke politicus vond ik al ruiken naar censuur en ten slotte is er nog altijd vrijheid van vergadering en recht van spreken, twee basisprincipes van de Belgische grondwet. Ik hield het been stijf, hoe hij ook aandrong en gesteund werd door zijn secondanten. Om de beurt probeerden ze mij te overhalen en bedreigden me met zware tegenkanting als ik in de toekomst in Vlaanderen nog een Nacht wilde organiseren. De CVP was een machtige partij. ‘Daar ben ik mij van bewust,’ beaamde ik, maar ik wilde van geen wijken weten. De pot op met de CVP - ‘Neemt u dan de verantwoordelijkheid op u, voor mijnheer Reves gedrag?’ vroegen ze. Ik was dan wel de organisator, maar Gerard Reve is zoals elke dichter verantwoordelijk voor zijn eigen woorden en daden. ‘Als u dan overtuigd bent, dat zijn gedichten geen godslasterlijke elementen bevatten, waarom mogen we ze dan niet inkijken?’ ‘Omdat ik ze niet heb,’ loog ik. De dichter is vrij om te lezen wat hij wil. Inzage zou reeds een inbreuk betekenen op vrijheid van spreken. Enfin, ook de burgemeester en zijn vriendenclub op de achtergrond wilden aanvankelijk niet plooien. Dat steekspel ging maar over en weer, tot de commissaris opperde - de discussie had lang genoeg geduurd, vond hij - de hele Nacht op grond van ordeverstoring onmiddellijk op te doeken. Toen werd ik pas echt kwaad. ‘Indien u mijn Nacht verbiedt,’ gooide ik hem in het gezicht, ‘voer ik hoogstpersoonlijk het publiek naar de stad om de dichters van op de toog van de kroegen hun gedichten te laten uitschreeuwen. En ze zullen dat met groot genoegen doen, Gerard Reve op kop,’ verzekerde ik. Want zoals ik
| |
| |
| |
| |
hem de voorbije dagen had leren kennen, schrok hij niet terug voor een circusnummer. Dan zou niet enkel een omgebouwde groetenhal op z'n kop staan, maar de hele stad! Het werd stil aan de overkant van de tafel. De burgemeester liet een diepe zucht ontsnappen en dat was voor de kolonel het teken een compromis voor te stellen: ‘Als mijnheer Lauwaert gelooft dat het niet zo'n vaart zal lopen en hij belooft dat de heibel tot de zaal beperkt blijft, dan denk ik, mijnheer de burgemeester, dat wij hem moeten vertrouwen.’ Drie uur heeft het dispuut geduurd. Toen de afvaardiging van de Verontruste Burgers eindelijk vertrokken was, vond ik weer de tijd om mij met het verloop van de Nacht bezig te houden. Reves kleine campagne had voor een ware overrompeling gezorgd. Onder de druk van de grote toeloop was de ordedienst bezweken. Er werden extra kassa's geopend, maar er was onvoldoende personeel om de kaartjes te controleren. Duizenden mensen konden zonder toegangskaart de zaal in. Was ik niet opgehouden door de burgemeester en zijn kliek, dan had ik een aardig fortuin verdiend. Rond middernacht besefte ik wat voor een klotestreek de Kortrijkse bourgeoisie mij had geleverd. Ondertussen was het Reves beurt om op het podium te verschijnen. De Vlaamse charmezanger Eddy Wally omkranste zijn optreden. Reve had zich mooi opgedirkt. Hij had daarvoor mijn zwart hemd geleend dat helaas witte knopen had. In de kleedkamer werden ze inderhaast vervangen door zwarte die links en rechts van hemden van medewerkers werden gerukt, zodat hij zonder smet in rouwkleur kon verschijnen. Hij had de fotocopies in de hand en plechtig las hij gedicht na gedicht voor. Telkens hij met een gedicht klaar was, zette hij een stap voorwaarts en liet het blad in de massa dwarrelen die tot aan de rand van het podium was genaderd. Ik zie nog helder voor mij de honderden handen die in de hoogte gingen. Iedereen was er op uit een gedicht van Reve te bemachtigen. Het publiek was in de wolken, persoonlijk vond ik de
| |
| |
reclamecampagne sterker dan het produkt, want uiteindelijk zwoer hij zijn geloof niet af, hij spotte hooguit wat met roomse toestanden en de paus en dat allemaal overgoten met een extreem rechts sausje. Reve verdween met mijn zwarte hemd en liet mij achter aan de rand van een diepe financiële put. Een paar dichters betaalde ik met het laatste wisselgeld maar om negen uur 's morgens had ik geen rooie duit meer. Zelfs mijn vriendin was ervandoor, want toen zij merkte dat ik na de Nacht nog dieper in de schulden zat dan ervoor, muisde zij er met een andere avonturier onderuit. Nog diezelfde ochtend heb ik Kortrijk verlaten, woedend op de burgemeester en zijn hele troep schijtburgers. Ik ben er nooit meer teruggekeerd, tot ik er met Hugo Claus arriveerde. Vlaanderens beroemdste katholieke auteur van de tweede helft van deze eeuw kreeg in 1986 de Prijs der Nederlandse Letteren. Kort voor de toekenning was ik met hem tot een vergelijk gekomen. Hij zou in diverse steden uit zijn werk voorlezen. Proza? Nee poëzie. Proza vond Claus niet geschikt. Ik toog aan het werk en gauw had ik een tournee van een zestal avonden rond: Oostende, Gent, Antwerpen, Turnhout, Brussel en ... Kortrijk. Hugo had nooit gedacht dat ik het voor mekaar zou krijgen, vooral omdat ik hem een riante som geld had geoffreerd. Ik had niet de diverse honoraria genoemd toen ik hem lijmde, maar het totale bedrag. Dat bedrag was te aanlokkelijk om nee tegen te zeggen. ‘Iedereen heeft recht op één afwijking,’ vertrouwde hij me ooit toe en ik denk dat ik de zijne kende. De dag dat ik met hem de tournee uitstippelde, hield hij even de adem in toen ik zijn geboortestad ter sprake bracht. Maar hij herstelde zich gauw en een vreemd lachje verscheen om zijn mond. Kort daarop viel Claus voor de zoveelste maal in de prijzen. Hij kreeg niet alleen de Multatuliprijs, maar tevens werd hij bevorderd tot Prins der Nederlandse Letteren. Ja, toen kon de tournee niet meer stuk. Op een paar weken tijd waren de zalen uitverkocht, Kortrijk voorop,
| |
| |
waar de plaatselijke organisatoren zowaar de stadsschouwburg hadden af gehuurd. Zeshonderd stoelen: jongeren, ouderen, veel vrouwen. De stad die als geen andere op Claus had neergekeken en zijn eigen gebroed had afgestoten alsof het afval was, wilde zich nu revancheren en hem met een groots eerbetoon opnieuw in de moederschoot opnemen. Er hing duidelijk spanning in de lucht. Ook ik voelde enige onrust, vooral toen de organisatoren ruim voor de aanvang van het spektakel met ons wilden eten. En waar ging het diner door? Precies: in hotel/restaurant ‘Broel’. Uiteindelijk was het diner niet veel zaaks. Als je met Claus op tournee bent, raak je vlug aan een rijke tafel gewend. En in Kortrijk zijn ze nu eenmaal te gierig om een schotel op smaak te brengen. Maar het was leuk om de plaatselijke middenstanders die hun erfelijke inhaligheid achter het lidmaatschap van een culturele vereniging trachten te verbergen, opgedoft aan tafel te zien verschijnen. Ze droegen manchetknopen met veel edelstenen in het goud verwerkt en een prijzige das die niet bij het hemd paste, terwijl hun dames uren bij de kapper hadden gezeten om hun afgebleekte haar op kleur te brengen en te laten blinken. Nog voor het diner afgelopen was, spoedde ik mij naar de schouwburg. Ik houd ervan ruim op tijd een laatste controleronde uit te voeren. Het is fascinerend mensen te zien aanschuiven. Ze kunnen vreselijk ongeduldig zijn, zelfs als hun stoel gereserveerd is. Ik liet de massa maar op het laatste moment de zaal in. Een rilling zinderde door mijn lichaam toen de schouwburgzaal op enkele minuten vol liep. Meer dan in de andere plaatsen van de tournee was Claus in Kortrijk een reus. Voor de pauze las hij gedichten voor. Na de pauze ging hij in op vragen en verzoeknummers die vanuit de zaal naar het podium werden geroepen. Het eerste deel was deugdelijk en waardig, zeker naar Kortrijkse normen. Naarmate de pauze naderde, werd het publiek euforisch. De roes nam nog aan kracht toe tijdens de pauze. Men was blij met de terugkomst van de Verloren
| |
| |
Zoon en dat men met eigen ogen en oren kon ervaren dat hij werkelijk een monument was en zich wist te gedragen. Het tweede deel ving dan ook aan in een zegevierende sfeer. Hugo antwoordde minzaam op elke vraag. Er werd zelfs gelachen. Hij vroeg wat het publiek graag hoorde, en die vraag was nauwelijks in de nok gearriveerd of een illustere onbekende riep op vrolijke toon: Het verdriet van België! Er viel een stilte die mij koud maakte. Om Hugo's mond verscheen het lachje dat hij tevoorschijn had getoverd toen ik voor de eerste maal Kortrijk ter sprake had gebracht. Ik voelde dat het uur der wrake was gekomen. Er ging een zucht van verlichting door de zaal toen hij met een eenvoudig knikje van het hoofd instemde. Voor hem op tafel lagen diverse dichtbundels maar niet Het verdriet. Maar dat was gauw gevonden op de poëziestand in de inkomhal. Toen ik hem het boek overhandigde sloeg hij meteen zijn jeugdmemoires open op pagina 576 en begon op zachte maar gedecideerde toon te lezen: ‘Louis laadde zijn schooltas vol met de verboden boeken.’ Het fragment besloeg vijftien pagina's en je kon een speld horen vallen. Geen zucht, geen gekuch, geen geschuif verbrak de heilige band tussen dichter en publiek. Gedurende een half uur las hij Louis Seynaeves ontmaagding door tante Nora voor. Naast de lompheid waarmee de liefde bedreven wordt, komt de gierigheid ter sprake, de schijnheiligheid, de roddelarij, het verraad en het egoïsme (‘Ik ben slecht,’ zei zij. Hij wou dit beamen maar ze zei: ‘Want ik heb u niet eens goed verzorgd. Ik heb alleen aan mijn eigen gepeinsd.’). Claus legde de laatste zin zachtjes neer (‘Hij kreeg ook nog zes sigaretten mee voor mama.’), plooide het boek langzaam dicht en keek toen frank de zaal in. Na een korte pauze brak er een beleefd applaus los. De jongeren in de zaal stonden op en de ouderen volgden schoorvoetend. Aan het applaus ontbrak echter iets: eerlijkheid. De gezelligheid die dank zij de euforie was ontstaan, had Claus vermoord door juist dat onderwerp
| |
| |
te kiezen waarover men niet spreekt. Zeker niet in Kortrijk, het centrum van Vlaanderens inteelt en incest. En weer verscheen dat vreemde lachje. Hij was de winnaar van de avond, onmiskenbaar. Claus stak beide handen in de lucht en balde ze tot één vuist in een triomfantelijk gebaar. In de coulissen hield ik de machinist staande die de zaallichten wilde aansteken om een einde te maken aan het applaus. Hij was de enige Kortrijkzaan in het gebouw die de voordracht niet gevolgd had, maar ergens achterin met een halfopgerookte zelfgedraaide sigaret tussen de lippen een dutje had gedaan. Op de receptie achteraf kwamen de notabelen één voor één schoorvoetend langs om de verdorven zoon die maar niet wilde plooien een slap handje te geven en een paar superlatieven in clichévorm over zijn schrijf- en voordrachtkunst te mompelen. Het was allemaal vals. Om de beurt wilden ze hem aanraken om later op hun kleur- en bloedeloze feestjes te kunnen pronken met zinnen als: ‘Le mercredi passé, j'ai rencontré Hugo Claus. Tu connais pas? Cet écrivain flamand. Qu'il est gentil!’ En plotseling had Claus er genoeg van. Hij deed me teken en even later zaten wij in de luxewagen die Volvo-Gent ons voor de tournee bereidwillig ter beschikking had gesteld. Op de terugweg naar Gent werden we achtervolgd door drie eenzame dames van rond de dertig. Eenmaal in de Hotsy Totsy, in de club van Hugo's meest geliefde broer Guido, zaten ze aan de bar voorzichtig in Hugo's richting te loeren. Ze durfden hem pas aan te spreken nadat ik ze aan onze tafel had genood. Claus zag wel wat in een nachtelijke trektocht met drie provinciale nephoeren, maar na wat gebabbel vond hij ze maar niks. Hij bestelde een taxi en liet zich naar huis voeren. Dat is Louis Seynaeve ten voeten uit.
|
|