| |
| |
| |
Rudi Laermans
Fragmenten (II)
(voor Carina: caresses)
Gedachtenflitsen: wie ze opschrijft heeft het gevoel in de woorden nog enkel de
slagschaduw te treffen van de man of de vrouw die men zoëven ontmoette.
Verlichting anno nu: de dwang tot actueel-zijn negeren, en zo de illusie van
individuele autonomie of mondigheid hooghouden. Geen meningen koesteren, geen
posities innemen tegenover voorgeschreven gedachten: de utopie van de atopie,
van het à coté, van het inactuele en daarom essentiële.
De meest produktieve dagen zijn die dagen waarop men geen dwang tot produceren
voelt en als een vreemde bezoeker tussen de eigen boeken, plannen, gedachten,...
ronddwaalt. Eindelijk is er tijd voor het koesteren van een
gedachte, eindelijk kan men een gedachte niet enkel doordenken maar ook
bevruchten.
‘De wezenlijke tekortkoming van de filosofie’: ‘Zij
is iets persoonlijks, en wil dat niet zijn’ (Valéry).
De kunst, de liefde: alles van waarde herinnert aan de moederlijke blik.
Le jeu intellectuel is meestal heel wat minder spannend dan het
wachten op de pointe van een doodgewone grap.
De meeste intellectuele gesprekken en de overgrote meerderheid van de boeken die
vandaag de dag worden geschreven zijn volkomen ongenietbaar omdat men anderen
wil overtuigen van het eigen gelijk.
| |
| |
(voor J.D.) Toevallige ontmoeting met een man die zijn eruditie en goede smaak
niet breeduit etaleerde maar beide haast onmerkbaar in het gesprek
binnensmokkelde, als waren het verstekelingen die hij toevallig mee aan boord
had genomen. Geen Grote Namen, geen pronkzinnen, enkel de rustige maar tegelijk
gedreven, zelfs gepassioneerde stem van een gecultiveerde man die prijs stelde
op het gesprek zélf.
Niet ‘ik’ maar de tijd(sdruk) rondt een gedachte of een
betoog af.
Nieuwe Dictionnaire des idées reçues: Alteriteit, de Ander(e),
Representatie,... - fabels, fabels, fabels! Arme ‘ik’ die
ooit in deze talige hersenschimmen heeft geloofd! Arme ‘zij’
die zich nog steeds uitsloven om hun meest persoonlijke gedachten tot clichés om
te munten! Arme ‘wij’ die deze gemeenplaatsen diepzinnig
vinden! Armoede, armoede, geestelijke armoede!
Academisme: een gedachte of een handeling haar karakter van evenement ontnemen
door ze in een klaarliggende Vorm te persen - alsof één enkel kledingstuk
volstaat om elk lichaam te laten schitteren.
‘Ik’: een gedurig herschikte configuratie van impulsen,
stemmingen, strevingen, verlangens, gedachten, gevoelens,... die onderling
strijden om de hegemonie. Tegelijk ben ik een reeks, een serie van elkaar
opvolgende impulsen, stemmingen (etc): mijn ik is vertijdelijkt. Maar slechts
weinig momentane gedachten of gevoelens zijn werkelijk nieuw. ‘Ik
herken mijzelf’: wat ik hu voel, heb ik reeds eerder gevoeld.
Volwassenheid is synoniem met de (h)erkenning van het eigen ik als een duplicaat
van dat jeugdig ‘ik’ waarbinnen gevoelens en gedachten,
stemmingen en verlangens, ooit nieuw, oorspronkelijk en daarom opwindend waren.
Een volwassen ‘ik’ kan nog uitsluitend ‘zelf- | |
| |
genot’ putten uit de verfijning van het dubbelganger-zijn,
uit de stilering en nuancering van het al te vertrouwde.
Welke gedachte wint, welk verlangen haalt het op alle andere en wordt alsnog
verwerkelijkt? Daarover beslist meestal niet het soevereine bewustzijn maar de
Wereld: de impuls, stemming (etc.) die het beste aansluit bij een momentane institutionele vraag of mogelijkheid, bezit de grootste
overwinningskansen. Wie ‘ik’ nu ben, wordt bepaald door
mogelijkheidsvoorwaarden die aan mijn macht ontsnappen: ik ben thans die emotie,
gedachte of streving die nu een onderkomen kan vinden binnen een of andere
sociaal erkende vorm (een beloofd artikel, een toevallig gesprek waarin ik een
idee kwijt kan, een verhouding die mij toelaat een gebaar van verlangen te
stellen,...).
‘Ik’ - zoveel mogelijkheden, zoveel kleine gedachten en Grote
Gevoelens waarvan slechts een hoogst minimaal aantal werd
‘geëffectueerd’. Wat de Liefde, de Wet, het Werk, de
Sociabiliteit,... onbruikbaar achtte, was er alleen voor mij, zij het enkel op
een welbepaald, hoogst efemeer ogenblik. ‘Mijn leven’: een
amalgaan van vergeten stemmingen, strevingen, gedachten (etc.) - vergeten
mogelijkheden omdat ik er niets mee heb aangevangen, niets kon
mee beginnen. Ze zijn er geweest maar ze waren letterlijk onhandelbaar./Wat men
gemeenlijk ‘het sociale’ noemt, beschermt voor alles tegen
de mogelijkheid zichzelf als een ‘mogelijkheidsmens’ op te
vatten. Het sociale ontlast het zelfbewustzijn door slechts een paar
mogelijkheden als waarschijnlijk voor te stellen. De druk van
het collectieve bewustzijn verandert de innerlijke monoloog over ‘wat
ik kan’ (doen, zijn, verlangen,...) voortdurend in een fantasmatische
voorstelling waarin het eigen ‘ik’ zich overeenkomstig een
voorgeschreven script tot een sociaal erkend personnage poogt om te vormen. Ook
dat - vooral dàt - is Bildung.
| |
| |
Men wordt tenslotte altijd wie men wenste te zijn: alle individuele
‘zijn’ is een door gewoonten
‘vernatuurlijkt’ masker.
‘Als iemand zeer lange tijd en hardnekkig iets wil lijken, dan valt het hem op het laatst moeilijk om iets anders te zijn. Het beroep van bijna ieder mens, zelfs van de
kunstenaar, begint met hypocrisie, met het imiteren van buitenaf, met het
copiëren van het effectieve. Hij die steeds het masker draagt van een
vriendelijk voorkomen, zal uiteindelijk zijn welwillende stemmingen leren
hanteren die nodig zijn om vriendelijkheid tot uiting te brengen - en
uiteindelijk beheersen deze stemmingen hem, hij is
welwillend’ (Nietzsche).
Ik handel (niet) en verwerkelijk zo een mogelijkheid. Maar bij elke handeling
opent zich een nieuw veld van mogelijkheden én verschijnt tegelijk ook het
niet-gedane (het niet-gebeurde): ‘chose curieuse, c'est ce qui est qui
engendre ce qui n'est pas, et c'est ce qui n'est
pas qui répond constamment à ce qui est...’
(Valéry).
Hoe ga je met je tegenstanders om, hoe behandel je je vijanden - dàt is de
ethische vraag bij uitstek. Het goede doen is, alles welbeschouwd, tamelijk
gemakkelijk: altijd wenkt de beloning van het besef juist te hebben gehandeld.
Moreel hoogstaand is daarom z/hij die kan ruzieën of anderen leed weet toe te
brengen op een ethisch verantwoord-bare wijze.
(contra H.P.) Gelukkig wezen is geen ethische opdracht en al helemaal geen
categorische imperatief, maar gewoonweg psychisch noodzakelijk om het leven door
te komen. Ethiek begint voorbij het rijk van de noodzaak: ze reguleert de omgang
met lijden en ongeluk.
‘Men kan zeggen dat bijna overal waar geluk bestaat, plezier wordt
beleefd aan onzin’ (Nietzsche).
| |
| |
‘Ik ben gelukkig’: dat zegt de aan het menselijk leven
verslaafde (de aan het organisch leven verslaafde zegt ‘ik ben
gezond’).
De immoraliteit van de aanhangers van de gezond-heidsideologie: ze denken alleen
aan later, aan een onbestemde lichamelijke toekomst, en ontwaarden zo het heden,
alle thans aangegane menselijke verhoudingen. Morele stelregel: behandel elk van
je ideeën, hoe momentaan ook, alsof ze je allerlaatste gedachte was; handel zo
alsof de handeling die je nu stelt je allerlaatste handeling zal zijn -kortom:
verbind je eigen leven voortdurend met de gedachte van de nakende negatie ervan,
zodat zelfs de meest banale stemming een groot gewicht verkrijgt. Alleen een
leven zonder toekomst, een leven dat de mogelijkheid van de
dood gedurig verdisconteert in het eigen denken, handelen of voelen, zou een
moreel leven die naam waardig zijn. Want zo'n leven zou wat ons in de regel als
het ongeluk bij uitstek toeschijnt tot essentiële voorwaarde van geluk maken.
‘Je pense donc je suis’ - dààr ben ik niet zo zeker van,
tenzij C. nu de deur van deze kamer zou openen, wij elkaar
zouden aankijken, en ik mijn gedachten zou laten voor wat ze zijn: gedachten die
ik zojuist nog belangrijk vond.
Contra de gevoelerigheid van de huidige gevoelsmens: ‘nul ne peut
sentir d'une seule façon’ (Valéry). Eer, geweten, roem, waardigheid:
een handvol noties ontmaskert het huidige morele spreken meteen als hoogst
kleinmenselijk. God is als de binnenkant van de dingen: onzichtbaar, ontastbaar,
en toch voortdurend aanwezig (Pessoa: ‘Want de Natuur heeft geen
binnen Anders was Zij geen Natuur’; en in een ander gedicht:
‘Wat mij betreft, ik schrijf het proza van mijn verzen En ik ben
tevreden Omdat ik weet dat ik de Natuur begrijp aan de buitenkant En haar niet
begrijp van binnen’). Gevoelens moeten zich vandaag de dag meestal
niet meer verantwoorden voor het tribunaal van de moraal. | |
| |
Alle
denkbare persoonlijke onhebbelijkheden of individuele ondeugden verkrijgen
alsnog het karakter van een in de sociale omgang te respecteren Feit indien ze
gedekt worden door een Gevoelen. Déze sentimentalisering
(‘feminisering’?) van het maatschappelijk verkeer is
wezenlijk immoreel.
Sentimentaliteit is een vorm van luiheid: het is de makkelijkste, tevens
letterlijk goedkoopste manier om zich aan anderen te presenteren.
Ik onsnap dankzij een sigaret. Maar hoeveel sigaretten vereist de definitieve
onstnapping? Hoeveel geduld is nodig opdat de hoop op een onbestemd elders
zichzelf als een vorm van wanhoop herkent?
Ongeloof, ‘dat kan niet!’ - gewoonweg omdat het zojuist
gebeurde ons niet alle dagen overkomt.
Menselijkheid: het onmogelijke nastreven, dat wat men niet kàn maar juist daarom
wil.
Beslissingen die er werkelijk toe doen kan men onmogelijk tegenover gelijken
verantwoorden: de omvang van hun inzet overstijgt de kleinheid van het
mens-zijn. De gedachte van een boven-menselijke instantie is nodig om de
menselijke besluitvorming tot verantwoording te dwingen. Daarzonder verzandt men
in wederzijdse excuses en eindeloos gepalaver.
‘The world (all there is) cannot, ultimately, be justified.
Justification is an operation of the mind which can be performed only when we
consider one part of the world in relation to another - not when we consider all
there is’ (Sontag)
Ieder van ons heeft bij wijze van spreken recht op een tuintje dat hem of haar
een beetje erkenning, af en toe wat geluksgevoelens, en zo nu en dan een Goede
Gedachte bezorgt. We zijn al heel tevreden als we een zo'n tuintje kunnen
cultiveren, maar werpen ondertussen jaloerse blikken
| |
| |
| |
| |
op de enkelingen die zich uitsloven om het hen toebedeelde lapje grond in een
parkje te veranderen, stijl petit Versailles. Wat ons
gewoonlijk ontgaat, is dat sommigen bijwijlen de moed bezitten om àchter het
eigen tuintje te gaan kijken.
Toen de Waarheid bij de kraag werd gevat, hield de denker een lege jas in handen.
Hij had nochtans het juiste spoor gevolgd.
‘Achter het werk’ gaat niet de Mens of de Auteur schuil maar
een ‘zwart gat’ dat uitsluitend tijdens de act van het
schrijven volloopt met stemmingen, gedachten, beelden, woorden. De lezer komt
altijd te laat voor het spektakel van het schrijven.
Uit het onloochenbare feit dat mijn hand de pen vasthoudt of het klavier
bespeelt, kan niet worden afgeleid dat ik schrijf of dat ik piano speel.
‘Letterkundige is iedereen die ervan houdt met een pen in zijn hand te
denken’ (Leiris).
Vergeleken met de negentiende eeuw zijn wij ‘kleine
modernen’, vroeg-oude kinderen die voor grote mensen willen doorgaan.
De almaar herhaalde verketteringen van ‘het naiëve realisme’
van Balzac of ‘het illusoire naturalisme’ van Zola kunnen
maar moeilijk verhullen dat onze tijd nauwelijks Auteurs met een Oeuvre heeft
voortgebracht.
Van de nood een deugd maken: in het eigen schrijven niet de echo van een Stem
kunnen laten weerklinken en daarom de Schriftuur, de Tekst,... mystifiëren.
Wat goed gemaakt is, wekt de interesse op en nodigt dààrom uit tot verbetering,
tot het aanbrengen van kleine of grote correcties; al het andere stimuleert
slechts de lust tot kritiek (vgl. Valéry: ‘l'excitant’
versus ‘le stimulant’).
Niets is moeilijker en tegelijk aangenamer dan zichzelf te onderhouden op
ogenblikken dat men verwachtte door anderen te worden onderhouden:
‘Wie zich volledig tegen | |
| |
verveling pantsert, pantsert
zich ook tegen zichzelf: de krachtigste, meest verkwikkende dronk uit de eigen
innerlijke bron zal hij dan nooit smaken’ (Nietzsche).
Culturele gulzigheid, ‘alles willen zien, horen, bekijken’,
geen maat kunnen houden in de eigen culturele consumptie, een nimmer gestilde
nieuwsgierigheid naar wat anderen opvoeren of (ver)tonen: het beschaafde pendant
van het vulgaire bio-geneuzel, van het al te menselijke verlangen om zich met
andermans(-vrouws) leven te bemoeien.
De geur van ongevraagd blootgelegde zielen is vaak onverdraaglijk: spontaneïteit
en authenticiteit getuigen van een gebrek aan psychische hygiëne.
Een levensgeschiedenis, een waar verhaal, een biografische bekentenis - maar
alles wat een leven zin en waardigheid verleent, voegt zich niet naar de druk
tot conherentie en - vooral - lineariteit die het verhalen aan de verteller
oplegt. De toevallige ontmoetingen, de plotse gebaren van de geliefde, de
onverwachte woorden van een bekende,... - momenten waarin men ooit zichzelf
heeft verloren en een ogenblik lang een andere werd, laten zich niet
aaneenrijgen tot een samenhangend verhaal, een plausibel klinkende vertelling,
een voor anderen interessante geschiedenis. Geluksmomenten
lijken juist eeuwig omdat ze de gewone loop van de tijd, de verwachte gang van
zaken onderbreken: ‘Denn Ewigkeit ist gerade dies, dass zwischen dem
gegenwärtigen Augenblick und der Vollendung keine Zeit mehr Platz beanspruchen
darf, sondern im Heute schon alle Zukunft erfassbar ist’ (Rosenzweig).
Wat het eigen leven boven het voorspelbare geheel van individuele routines,
sociale verplichtingen of ooit verworven smaken uittilt, onttrekt zich aan de
lineaire logica van het (levens)-verhaal; wat het persoonlijk leven
daadwerkelijk levenswaardig maakt, is uiteindelijk een discontinue verzameling van voorvallen, een heterogene serie van
gebeurtenissen | |
| |
die ‘mij’ is overkomen.
‘De zin van mijn leven’: een onverhaalbare veelheid van
onsamenhangende anecdotes (en als zodanig moet het leven wel betekenisloos
blijven: ‘Meaning is discovered in what connects...Without a story,
without an unfolding, there is no meaning’ (Berger).
Dingen noch mensen belangrijk vinden: uitsluitend die gebeurtenissen en situaties
waarderen waarin het eigen ‘ik’ oplost, tot ether verdampt.
Elk ogenblik is dubbel geleed: het vormt een denkbeeldige spanningsboog die
‘wat is’ met ‘wat kan’, het Zijn met het
Mogelijke verbindt. In eeuwige momenten wordt de boog zodanig gespannen dat ze
breekt: het mogelijke wordt werkelijkheid (‘dat had ik nooit kunnen
denken...’).
‘En het was zo bijzonder, van zo'n eigen bekoorlijkheid, onvervangbaar,
dat het Swann te moede was, alsof hij bij vrienden een vrouw ontmoette die hem
eens op straat in verrukking had gebracht maar die hij vreesde nooit meer te
zullen terugvinden. Tenslotte ging zij, betekenisvol en lichtmoedig, in de
vlagen van haar geur teloor, op het gelaat van Swann een weerspiegeling van haar
glimlach achterlatend’ (M. Proust).
Geluk komt altijd plotseling en onverwacht, en is daarom enkel denkbaar als een
Godsgeschenk - als een ons door Iemand gratuit toebedeeld heil. Elke andere
voorstelling van het persoonlijk geluk moet uitwijken naar een of ander begrip
van het onvoorstelbare.
‘Den Juden...war jede Sekunde die kleine Pforte, durch die der Messias
treten konnte’ (Benjamin).
Beelden van de val van de Berlijnse Muur; flitsen van de Golfoorlog; het
stemmenpercentage van het Vlaams Blok; berichten over Joegoslavië,...:
‘het historisch gebeuren is zelf tot een massa-artikel
geworden’ (W. Benjamin). In deze transformatie wordt het getoonde,
gefotografeerde, berichte,... noodzakelijk
‘onthistoriseerd’. Dàt het ligt in- | |
| |
gebed in een
netwerk van sociale verhoudingen met een eigenstandige geschiedenis; dat wat ik
nu in de krant of langs de radio verneem de voorlopige uitkomst is van een
opgehoopt geheel van beslissingen, gevoeligheden, enz. - dat het getoonde (het
tv-journaal) of gelezene (een krant, een weekblad) een historisch karakter bezit, wordt geloochend door de voorstelling ervan als
een Evenement, als een Actueel Feit. We worden niet
‘gedesïnformeerd’: het begrip
‘informatie’ is als zodanig ideologisch omdat het wat thans
(elders) gebeurt voor Belangrijk doet doorgaan, los van elke context. Het
mangelt ons niet aan Informatie of Feiten maar gewoonweg aan inzicht.
Soms kan men maar moeilijk aan de indruk ontkomen dat deze tijd samenzweert tegen
de gedachte dat denken belangrijk is: ‘op de hoogte zijn’
als Ersatz voor ‘verstandig zijn’
Wie elke dag meer dan één krant leest, moet wel verdommen: Verlichting begint
waar de Actualiteit ophoudt.
Er bestaan geen ‘harde sociale feiten’, maar uitsluitend
interpretaties die het sociale als dwingend en onuitwijkbaar voorstellen.
Alles wat bestaat en gebeurt, verschijnt in mijn verbeelding als één mogelijke
bestaanswijze, één denkbare gebeurtenis. ‘Wat is’ had ook
anders kunnen zijn: Feiten zijn de festisjen van de moderne geest.
Weinig stemmingen zijn zo onverdraaglijk als het plotse gevoelen dat men een
verkeerd leven leidt - dat alles wat men doet of denkt, verschilt van wat men
zou moeten doen of denken. In zulke ogenblikken breekt het besef door dat men
een opdracht heeft meegekregen die niet samenvalt met wat men als een mogelijk
taak heeft zag. De opdracht heeft niets te maken met Grote Idealen: ze betreft
de meest alledaagse handelingen. En men denkt: ‘degene die ik ben, is
niet degene die ik zou moeten (had willen?) zijn’ - en | |
| |
vervolgens verdwijnt het eigen ‘ik’ in een waas van
onbestemde gedachten, in een nevel van snel voorbijflitsende mogelijkheden, tot
tenslotte een stem tot het lichaam doordringt die het ‘ik’
tot een antwoord dwingt, en het zo opnieuw verplicht te zijn wat het is: een
fout Iemand.
Waarom is het zoveel makkelijker om een lichaam te beminnen dan een ziel lief te
hebben?
‘Liefde is louter illusie, maar reëel daarbij zijn de gevoelens die ze
in ons opwekt’ (Rousseau). Een kantelend glas, een lekkende kraan, een
imploderend pc-scherm: de dingen nemen regelmatig wraak op de menselijke
heerszucht.
De Tijd verandert ieder van ons: hij verrimpelt en veroudert, hij plaatst
gebeurtenissen in een nieuw perspectief en brengt ons zo tot andere gedachten,
hij...is wreed.
De beeldende kunstenaar: denken met handen en ogen, al handelend de equivalenten
van woorden vinden en zo tenslotte een materieel produkt - een werk - maken dat
het aan woorden gebonden denken nimmer geheel kan vatten.
Een wit blad papier, een met zwarte inkt gevulde pen: hoe stom, ja volslagen
absurd is niet het menselijke voornemen om het papier met de pen te beschrijven!
Herr Tod, Herr Tod...: drank, vrouwen, muziek - maar ik zag
alleen de besmeurde tafeltjes, de lege glazen, de onbezette stoelen, de asgrauwe
gezichten. Sindsdien blijf ik thuis.
Alleen haar glimlach...
Haar foto is treffend omdat hij het verlangen naar
‘aanraakbaarheid’ oproept.
De glimlach van de geliefde bezit altijd een meerwaarde aan tederheid - omdat men
haar of hem meent ‘te kennen’.
Liefhebben: ‘de hele schepping in één lichaam herkennen’ (K.
Mann)
Er zijn momenten dat men alles vergeten lijkt te hebben wat in het dagelijkse
bestaan de eigen handelingen, gedachten, gevoelens, enz. bij elkaar houdt: wie
men is, de | |
| |
naam die men draagt, het beroep dat men uitoefent,...
Men heeft in zulke ogenblikken ouders noch vrienden noch een geliefde. Het
gehele bestaan wordt herleid tot ‘momentaniteit’, tot een
opeenvolging van zintuiglijke indrukken. Het eigen ik verdwijnt in waarnemingen
en aanrakingen, het gehele leven balt zich samen tot die werkelijkheden die
verschijnen wanneer men langzaam het hoofd naar rechts draait of de linkerhand
naar voren brengt. Als men in zulke momenten een glas rode wijn omstoot, heeft
men niet langer de aandrang om het tafel- of vloerkleed te redden. Er is enkel
de nieuwsgierigheid naar het volgende moment: hoe zal de wijn zich over het
tapijt vespreiden, welke vormen zullen zich aftekenen?
‘De ogen die aandachtig rusten op een nabij object lijken een beetje
wezenloos als ze soms opkijken’ (Ponge).
Ik ben degene geworden die ik nimmer had willen worden - geleidelijk, onmerkbaar
haast. De verandering wordt beloond met geld, loftuitingen, erkenning... - maar
dat geeft ze enkel de nare bijsmaak van prostitutie. De enig mogelijke uitweg
uit deze patstelling is de plichtsidee: ik doe wat moet gedaan worden
(‘iemand moet het toch doen...’).
‘La chair est triste, hélas! et j'ai lu tous les livres. Fuir! Là-bas,
fuir...’ (Mallarmé).
Alleen de liefde weet de woorden met lichamelijke gebaren te vullen.
(vrij naar Müller) Ieder van ons heeft een opdracht die we gedurig verraden. We
weten zéér wel wat we ‘eigenlijk zouden moeten doen’, maar
handelen tegen beter weten in - uit smal eigenbelang, uit narcisme, uit
geldnood, enz. Het mangelt ons helemaal niet aan kennis of vorming, maar
uitsluitend aan daadkracht en - vooral - moed.
Gedachten sijpelen of druppelen binnen, vallen uit de lucht, of duiken uit het
niets op. Elke gedachte roept daarom de gedachte aan haar oorsprong op, en
verandert aldus in een raadsel. Zo kan tenslotte iedere gedachte interessant
worden.
| |
| |
In de roes is elke betekenis voorlopig.
Vele gedachten ontspringen aan een of andere vorm van beroezing - aan de roes van
het mondain succes, aan de roes van het echtelijk geluk, aan de roes van de
alkohol, aan de roes van de zelfgenoegzaamheid,...
Een gedachte, een inval, een idee - en vervolgens de vervelende arbeid van het
zoeken naar pen-en-papier. Talloze interessante gedachten zijn ons ongetwijfeld
onthouden uit luiheid.
De Verbeelding stelt zich mogelijke werelden voor omdat de tastbare werkelijkheid
als onleefbaar wordt aangevoeld.
De wijze waarop hij het glas wijn naar z'n mond bracht, vatte alles samen wat hij
zonet had gezegd: in dat ene gebaar openbaarde zich z'n hele leven - het zei
àlles over z'n ongelukkige jeugdjaren, over z'n mislukte huwelijk, over z'n
gelukkige vrijgezellenbestaan.
‘Dat kan niet!’: soms vermag de individuele verbeelding zich
geen voorstelling te vormen van een mogelijke Werkelijkheid (Shelley:
‘Reason respects the differences and imagination the similitudes of
things’) Zichzelf in een tekst citeren gaat voor ongepast door.
Nochtans citeren we onophoudelijk onszelf in onze ‘typische
gebaren’.
Lezen is synoniem met zelfverlies; schrijven is een zoektocht naar woorden en
zinnen waarin men een mogelijk zelf kan (terug) vinden.
De vraag naar de oorsprong van een gedachte veronderstelt dat het denken zich
überhaupt in de tijd afspeelt - wat helemaal niet vanzelf spreekt.
Personal computers: schrijftelevisies.
Rondom mij stapelen zich ongebruikte gedachten op. Ze kijken mij aan - peinzend,
sceptisch, uitgeblust, vergaan vooraleer ze konden verwelken.
De beste gedachten komen in extremis - alsof ze in het zicht van de eindstreep
alsnog tot sprinten bereid zijn (voordien lieten ze zich met het peleton
meedrijven).
| |
| |
Eindigheid maakt betekenis of ‘begrijpen’ mogelijk. Zolang
iemand doorgaat met praten, zolang de tekst nog niet is
‘uitgelezen’, zolang de voorstelling blijft duren - zolang
kunnen betekenissen verschuiven of verdwijnen, door andere worden afgelost. Pas
door letterlijk of figuurlijk een streep te trekken, wordt iets betekenisvol.
Stilte is kortom de ultieme mogelijkheidsvoorwaarde van elk spreken, schrijven,
handelen,...
Eindigheid maakt geschiedenis of ‘historiciteit’ mogelijk.
Elke afsluiting is voorlopig: geen enkel gesprek put het ‘vouloir dire’ uit, geen enkele voorstelling
verwerkelijkt de idee ‘Theater’, geen enkel boek beantwoordt
aan de intenties van de schrijver. Er blijft altijd een rest die constitutief is
voor de veelheid aan interpretaties van het zonet afgesloten gesprek, de zoëven
geziene voorstelling, het zojuist gelezen boek: de ‘rest’
maakt meerdere duidingen mogelijk. Tegelijk is het onvoltooide karakter van wat
werd beëindigd de fundamentele mogelijkheidsvoorwaarde voor wat volgt. Zo maakt
de mens Geschiedenis - uit onvermogen tot definitieve scheppingen.
Eindigheid maakt verantwoordelijkheid mogelijk: men kan zich uitsluitend
verantwoordelijk voelen voor wat voltooid-onvoltooid is - voor ‘het
onaffe’ (‘dit heb ik inderdaad gezegd, ook al valt het niet
samen met wat ik wilde zeggen’). Perfectie ontslaat van
verantwoordelijkheid - maar perfectie is gelukkig (?) niet van deze wereld.
|
|