De Brakke Hond. Jaargang 9(1992)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Erik Spinoy Fratsen Beklemmingen Als tocht, die om de vingers strijkt. Waar je met handen reikt wijkt het terug. Geen plek, waar ratten knagen of een poolvos zwerft, de grens bevoelt. Waar sodawater slenken vult in het verre Afrika. Des nachts leeft de savanne en al wat sluipt en sist (hyena's, slangen, gras, de apebroodboom, een zwart vleesetend dier zonder gezicht) omgeeft de mens die weerloos overnacht. Wat is de ratio hier? Tegen een oud, roetzwart gewelf staan sterren stil te flikkeren. En in de hemel klimt een bleke gil, de schil geheten angst. [pagina 25] [p. 25] Kommiesbrood De zin gezegd: Een mens heeft recht op meer. Ontstaat het vrije, ongemerkte niets tot wat gebeuren moest gebeurt: De ziekte tast mij aan Of Ik wil naakt zijn en beginnen. Of Sla dit zondig vlees. Daarna valt weer een opening. [pagina 26] [p. 26] Mysterieus Eleusis Onzichtbaar gaapt de aardkorstdiepe put waar Hades in de grond verdween, de bruine arm om Proserpina's blanke leest. De ruïne, laaiend in de zon. Snap jij hier nou iets van? Zij vindt geen taal voor het zwijgend heiligdom. Door licht vermorzeld is de zaal die vensterloos de eeuwigheid omsloot. Daarop verschijnt uit niets een hond (gevlekt en harig beest) en drukt zijn neus op het geliefde, zonverbrande rechterbeen. [pagina 27] [p. 27] Zwart spiegelbeeld Hoog aan een muur de lijst diep in de grond het gat waarin jijzelf, verdonkeremaand. Jouw arm beweegt, zo ook zijn zwart gemaakte arm. Soms wordt er simultaan gegeeuwd. Of spreekt hij mompelend homonieme woorden uit. De groene bolster vindt jouw bloed als hij een kleurloze kastanje eet. Zijn mond beroert, terwijl jij zoent, een zwarte kersemond. En met hem naar de boomgaard gaan, waar peer en kruisbes staan de pruim in bloei, de dode noteboom. [pagina 28] [p. 28] Elegische onzin Geen kennis geeft het gras. De zavel zingt. Hier is geen plek waar het bewogen heeft. Men vindt een steen met gaten, zwarter dan een damschijf. Haar dat onstuitbaar lijkt in wit, electrisch licht. Waar het ontglipt, gaapt vaag de opening, maar is als men het ziet alweer gedicht. [pagina 29] [p. 29] Hoe ik filosoof werd De dag hangt ingevroren aan het kalenderblad terwijl de boomgaard klauwt, zwartvingerig in de lucht. De lamp bewaart de schemering. Het bed staat klaar, het vuur gedoofd, de tijd kolkt doodstil weg en weer staart u, roetzwart, het gat in woorden aan. De lach vergaat. Een grap, door niemand ooit bedacht. Vorige Volgende