| |
| |
| |
Jos Evens
Roxy
‘Ja hoor, het water is best drinkbaar. Je moet het laten doorlopen tot
het goed koud is. In deze vleugel zijn de buizen nog maar pas vernieuwd, zie je.
Neen, aan het kraantje op de gang bij de liften drink je beter niet. Verroeste
boel. Ik zou het aan alle hotelgasten willen zeggen, maar niemand vraagt me
iets. En van de manager moet ik mijn mond houden. Maar, hier is het water goed.
Stoort het als ik hier deze stofzuigerzak schoonmaak?
‘Ginder was het ook prima. Het water. In de Filippijnen. In 1939. Voor
het Amerikaans leger is niets goed genoeg. Ik was officier. Verbonden aan het
plaatselijk militair bureau. Ja, daar kijk je van op, hé. Een ex-officier in dit
hotelletje? We moesten er een luchtmachtbasis bouwen. Dat verrast je? Ha ja, we
waren er toen al. Ik was architect. Jong. Veelbelovend. Ik kreeg grote
opdrachten. Als je in Manhattan mag bouwen, dan heb je het gemaakt, zeggen ze.
Lobbies waren mijn specialisatie. Helmsley-building. Chrysler. Heb je ze al
gezien? Neen? Moet je beslist gaan bekijken. Een bouwparadijs was het hier voor
de oorlog.
‘Geldschieters hadden gezien hoe ik sierlijke trapstructuren kon
combineren met steunpilaren zonder dat de bezoekers esthetische of praktische
hinder ondervonden. Mijn constructies waren gewaagd, maar ze leken
vanzelfsprekend. Ik kreeg dé opdracht van mijn leven: een concerthall, een
theater in één ruimte, voor zesduizend toeschouwers! Vereisten? Het beste,
perfectie, absolute volmaaktheid! New York doet het niet voor minder! Er wordt
hier enkel in superlatieven gedacht.
‘Jaaha, dit hotel niet natuurlijk. Goedkoop. Kleine kotjes - mét
kleurentelevisie natuurlijk - maar niet netjes te houden. De airconditioning
blaast het stof plakvast in elke hoek. Zie je hoe weinig licht er hier is? Een
badzaal met een klein raampje dat uitkijkt op een luchtkoker? Ze lijmen de
gebouwen als stalagmieten tegen elkaar. Ze stelen elkaars licht.
Architecten-verdriet.
| |
| |
‘Ik mocht eerst op prospectie naar Europa. Ik bestudeerde er alle
beroemde theatergebouwen. De Weense Staatsopera, de Scala, de Royal Albert Hall,
het Bolsjoitheater. Noem het, en ik heb ze gezien. Ze bevielen me niet. Je
grinnikt? Ja, het klinkt hooghartig, ik weet het. Maar die zalen waren
baljurken: protserig en onpraktisch, architectonisch voddewerk. Akoestisch
ondermaats. Balkons op zuilen die het zicht van de toeschouwers vreselijk
hinderen. De loge voor de patronerende vorsten werd meestal zó gebouwd dat zij
meer show konden geven dan de artiesten. Je kon ze dan maar beter meteen op het
podium zetten. Hetzelfde probleem zou me later parten spelen.
‘Ach, het was natuurlijk de Europese architecten niet te verwijten. Er
was de tijd waarin ze bouwden, de mode, de technieken die weinig of niet waren
gevorderd of in vraag werden gesteld. Shakespeare bouwde zijn theater op het
stramien van een herberg: de koer met stallingen en slaapruimtes errond.
Primitief? Jazeker, máár efficiënt. Of de Grieken: hoe de rondingscurve in het
publieksgedeelte zò fijn was berekend dat het zicht en het gehoor zelfs op de
slechtste plaats perfect waren. De Romeinen? In het Colosseum verraste het me
hoe ze toen al decors konden laten zakken en omhoog hijsen in en uit de kelders.
Het idee was dus gekend, maar tweeduizend jaar later verliep de toepassing ervan
nog altijd even stroef. Als een mechanische poppenkast op de volkskermis.
‘Kijk eens hoe het stof in de stofzuigerzak vastkleeft. De
airconditioning maalt het tot een klamme pap. Ik spuw voortdurend in mijn
handen, want ik heb een hekel aan vuil onder mijn nagels. Oh, je hoeft je niet
te laten ophouden door mijn gebabbel. Ga rustig verder met scheren. Ja er is
veel te zien in deze stad. Ben je al lang hier? Je bent Europeaan, hé? Je accent
is te licht.
‘De oorlog brak uit. Pearl Harbor, weet je wel. Mijn legerdienst ginder
werd uitzonderlijk verlengd. Mijn professio-
| |
| |
| |
| |
nele referenties waren onvoldoende om naar huis te kunnen gaan. De legerbasis die
we op de Filippijnen ontwierpen moest de grootste buiten het moederland worden.
De Yankee zou in Oost-Azië zijn en blijven. De gronden in de omgeving werden
onteigend. Een mensenleven was toen niet veel waard. Meisjes, vaak kinderen nog,
werden uit hun huizen gehaald. We stopten de ouders een paar dollar in hun
handen. Een prikje voor ons, een fortuin voor hen. Je kent het verhaal.
‘Stoort het dat ik hier in de badzaal de stofzak uitklop? Ik doe het
voorzichtig, wees gerust. Het stof kruipt alsmaar in mijn neusgaten. Ik was me
driemaal daags. De douches staan er overdag toch maar ongebruikt bij. En het is
goed water. Zag je die man die net uit de douche kwam? Neemt elke dag een bad
van een half uur. Begrijp je dat nu? Soms moet ik mijn schoonmaakronde helemaal
omgooien omdat mijnheer de douchezaal blokkeert. En die blijft maar hier!
‘De meisjes werden het vlug gewoon, dat vermoedde ik tenminste. Kon je
dat aan hun mooie, donkere ogen niet zien? Ja, die ogen. Hun bruine lijfjes. Je
ontsnapte er niet aan. Het was sterker dan jezelf. We bezetten alles: de
vrouwen, de gronden, de steden. Op enkele maanden tijd veranderde de streek van
een broze lychee in een monsterachtige maïskolf. Maar voor een architect was het
een droom! Alles mocht. Alles kon, al kostte het twintig keer méér dan
afgesproken. Op één voorwaarde: functionaliteit, mijnheer, geen luxe. Het leger
bouwde er alsof de oorlog al gewonnen was. Ondertussen liet mijn theater me niet
los. Ik tekende en ontwierp tijdens mijn vrije uren. Als ik mijn werk aan mijn
collega's voorlegde, waren ze steeds razend enthousiast. Ze vonden de ontwerpen
‘fenomenaal’, ‘revolutionair’,
‘geniaal’. Maar ik wierp ze stuk voor stuk in de prullemand.
‘De liften werken hier traag, nietwaar? Ze kunnen het aantal gasten
niet aan. De manager weet het. Ik heb haar gezegd dat de twee liftkokers
gemakkelijk te verbreden zouden zijn. | |
| |
Een krachtiger motor en
alles is OK. Maar ze luistert niet. Ze begrijpt natuurlijk niet dat dit kleine
mannetje, met zijn vieze broek, zijn bleek vel, zijn vettig haar, ooit de
architect Roxy was. Jij gelooft me ook niet, ik weet het. Je denkt dat ik een
van die vele geschifte New Yorkers ben die hier rond lopen, die luid in zichzelf
zitten te praten of urenlang op banken zitten te wiegelen tussen de andere
schooiers of op de hoek van de straat en in de ondergrondse ellenlange speeches
zitten af te steken? Natuurlijk denk je dat: net nog goed genoeg om wat stof te
vegen en gangen te poetsen, denk je. De toiletten hier zijn niet netjes te
houden. De afzuigsystemen worden altijd geforceerd. Vol graffiti ook. Kijk hier:
‘Lekker afzuigen? Vanavond om 10 u. Mannentoilet. Achtste
verdieping.’ Met potlood geschreven. Valt mee: een makkie om schoon te
maken. Nee, ga nog niet weg.
‘Na twee jaar oorlog mocht ik naar huis. Ik was ziek. Neen, niet door
de meisjes. Met hen experimenteerde ik kort én intens. Ik vond er niks aan en
gaf het op. Daarna leefde ik als een monnik. Ik had een darminfectie opgelopen,
waarvan ik in de tropen onmogelijk kon afgeraken. Ook de zenuwen speelden mij
parten. De theateropdracht spookte alsmaar door mijn hoofd en ik kwam er maar
niet uit: een draaiende scène, onafhankelijk manipuleerbare podiumelementen voor
de zwaarste decors én vooral grote groepen! Alleen al het probleem om de
geweldige podiumonderdelen in beweging te krijgen zoals ik het wilde! Soms zag
ik vliegtuigsystemen om vrachten in te laden die me perfect toepasbaar schenen
als ze maar voldoende konden worden uitvergroot. Bovendien ontbrak nog altijd
het volledig originele concept dat ook nog uitvoerbaar moest zijn. Een zaal is
een zaal? Nee, ik had genoeg slechte zalen gezien. En de oorlog bleef maar
duren. Oorlogen duren altijd langer dan de oorlogsstokers denken. Ik was
vreselijk bang dat Manhattan me het project uit handen zou nemen als ik nog te
lang weg zou blijven.
‘Op het schip op weg naar huis, werkte ik verder. Iedereen | |
| |
zei dat ik er slecht uitzag, dat de dood in mijn ogen was. Ik voelde me ook
zo. Soms sloot ik me dagenlang op in mijn kajuit. Ik werkte en werkte. Maar
alles vloog de papiermand in. Op een avond was het prachtig weer. De zee was
eindelijk rustig na een storm die me het achterste van mijn ogen had laten zien:
hij had me dagenlang in bed gehouden. Ik kon het niet meer uithouden. Ik liep
bevend de ijzeren trappen naar het dek op. Er was niemand. Schafttijd. Een
geheimzinnige kracht zoog me naar het voordek. Het was alsof het schip de golven
niet raakte, alsof het zweefde en het zilverwitte water verder met rust liet. Ik
keek naar de ontelbare schuimkoppen die plotseling, alsof ze mijn komst hadden
afgewacht, van goud werden. Er waren wolken voor de zon geschoven, maar
duizenden stralen schoten er langs en wierpen een reusachtige stralenkring over
het water. De zee was gevat in een enorme koepel van geel, fijngesneden licht.
Ik zag hoe de ribben van het water werden afgetast door een netwerk van
zonnestralen die net waren verlost uit hun gevangenis van wolkenmassa's. Ik zag
het ovale voordek van het schip dat de zee bereed, de platte koepel die door de
zonnestralen over de oneindige horizon was gegooid. Dìt was het: de perfecte
vorm, een konische koker van rust, waarin aan de horizon het geweld van de
spektakels zou kolken zoals de gigantische boeg in de golven sloeg. De boog van
de voorplecht: de ideale vorm voor de toeschouwersruimte. De ronding van de
stralen: het plafond. Mijn theater zou een ode worden aan de zee, de zon, de
hemel! Ik holde naar mijn kajuit, griste schetspotlood en papier van mijn
werktafel en terug op het voordek begon ik als een bezetene het beeld vast te
leggen. Ik merkte niet eens dat er matrozen gnuivend achter me waren komen
staan. ‘Kijk, ons kunstenaartje!’, ‘Doodziek
konijntje!’, ‘Ben je uit je holletje gekropen om de wolkjes
te tekenen?’ Maar ze konden me gestolen worden. Mijn hele wezen en
mijn pezen verkrampten zich rond mijn tekenpen. Het lukte me. Ik kon het beeld
op papier vatten zoals ik het wilde hebben. In mijn kajuit bracht ik er
zorgvuldig abstracte liniëringen op aan. Zou de natuur zich naar mensenhanden
plooien? Zou Le Corbusier's theorie over | |
| |
het belang van de
verhoudingen van het menselijk lichaam in de architectuur transponeerbaar zijn?
Zouden natuurlijke verhoudingen naar mensenmaat zijn te snijden? De praktijk,
aah, de praktijk! Was het plafond met die buigingscoëfficiënt wel uitvoerbaar?
Hoe moest het met de belichtingsinstallatie? Hoe verhield zich het plafond met
de wanden? Hoe ver kon ik de noodzakelijke balkons in die koker ophangen zonder
de esthetische (en - my god! - hoe esthetisch zou dit wel worden!) én
akoestische kwaliteiten grondig te verstoren. Kon mijn fata morgana deze
problemen opvangen?
‘Blijf je nog lang? Of breng je het klassieke bezoekje van een week? Ik
begrijp het. Tenslotte kan het niet anders dan dat je de stad beu geraakt, zelfs
als je er niet woont. Oh, ik hoor het al. Je zegt dat je gefascineerd bent door
de stad. Door mij? Groot en klein liggen hier dicht bij elkaar. Zoals hoog en
laag, blank en zwart, rijk en arm. Je knikt. De zon gaat voor iedereen op, maar
niet iedereen profiteert ervan. Sommige gebouwen zijn te hoog, of nekken te dik,
of geldbeugels te vol. Hier om de hoek, in de schaduw van het hoofdkwartier van
de Verenigde Naties slapen mensen. Op straat. Ze hebben geen dekens. Ik verzamel
kartonnen dozen voor hen, van het hotel. Ik heb véél havelozen gezien, hier én
ginder. De arme stumperds die werden verjaagd en dan door onze gigantische
legerbasis als huisstof werden aangezogen. Ze plakten errond in hutten en holen,
desnoods in ongebruikte rioolbuizen. Ik was blij dat ik weg was. Je kijkt
verrast? Jij ziet hen toch ook liggen. Leg jij er soms contact mee? Je wil
eigenlijk ook niet weten waarom ze daar liggen. Ginder hielp ik hen niet. Ik
verzette me ook niet. Het zou mijn tijd wel duren. Ik had andere dingen aan mijn
hoofd.
‘Toen het schip in de New Yorkse haven aanmeerde, was mijn ontwerp
klaar. Ik was mager en zenuwachtig. Van ongeduld sloeg ik bijna mijn
verlofbewijs uit de handen van een kolonel, die snel en hard met zijn stokje op
mijn vingers tikte. Hij nam mijn uitgebreide verontschuldigingen hooghartig in
ontvangst. Een sergeant noteerde het incident in mijn militie- | |
| |
boekje. Dat brak me later zuur op. Ik haastte me naar de bouwheren. Ze zaten
met de handen in het haar: hun opdrachtgevers wilden het theater ten laatste
binnen het jaar klaar hebben. Maar toen ze mijn blauwdrukken zagen was hun
paniek vlug voorbij. Mijn ontwerp sloeg alles wat tot nu toe op dit gebied was
gebouwd. Ja, natuurlijk waren er problemen: wat voor funderingen zouden er wel
nodig zijn om de twee zware balkons aan de achtermuur op te hangen? En wist ik
wel dat de hydraulische systemen voor de manipulatie van de podiumelementen nog
niet eens waren uitgevonden? Ja! Ja! En zou ik het wel goedkeuren dat ze de
symmetrie en de volmaakte boogvorm van het plafond zouden moeten verminken door
het spotlicht dat een koninklijke gast in het publiek moest belichten? God weet
hoe ik me daartegen heb verzet. Maar het was erop of eronder. Ik legde mij erbij
neer, maar niet voordat ik de garantie had gekregen dat de beste
art-decospecialisten lobby en lounges zouden mogen inrichten. Dat ik ze zelf zou
mogen kiezen. Dat ik ze mijn obsessie zou mogen opleggen. Er waren hevige ruzies
over de lounge in de kelderverdieping waar ik een speciale plaatsing van de
steunzuilen wilde. Toeschouwers hebben de neiging tijdens de pauze overdreven
lawaai te maken zodat ze met hun commentaren andere mensen, die het gebeuren
eerder rustig willen savoureren, storen. Mijn bijzondere opstelling van de
steunzuilen zou het publiek in groepjes uitsplitsen. De toeschouwers zouden door
een perfecte akoestiek in een aangename omgeving hun verfrissingen kunnen
nuttigen. Maar dat vereist architectonisch stuntwerk en kostte hopen geld. Zo
moest ik elke steen en elke vierkante centimeter van het gebouw al ruziënd op
praktische bezwaren heroveren. Op het plafondlicht na heb ik niets toegegeven.
‘De rechthoekigheid hier in dit hotel is een vloek. Ook elders
trouwens. Heb je gezien hoe ze de strakheid in de lobby van de Panambuilding
hebben willen verzachten door er platen op te hangen met curven die aan de
boogvorm van mijn plafond doen denken? Alsof het ene met het andere verzoenbaar
zou | |
| |
zijn! Bij elke stofkat die ik hier uit de hoeken zuig, denk ik
aan mijn theater. Alle muren zijn er gebogen, alsof de wanden werden gepolijst
door water dat er al eeuwen is langs gestroomd.
‘De obsessie voor mijn werk had een koude steen van mij gemaakt. Ik
ontmoette Walter in Lindy's restaurant, in de buurt van mijn theater. Hij beviel
me. Hij was ouder. Blond. Een Zwitser. Hij zat een tafeltje of twee verder. Ik
merkte dat hij de uitleg over de samenstelling van de sandwiches niet begreep.
Zijn Engels met een zwaar Duits accent waarvan de droge ‘r’
mij beviel, was ontoereikend en ik hielp hem. Walter bleef aanvankelijk
afstandelijk, wat hem enkel maar aantrekkelijker voor mij maakte. Van dan af
zagen we elkaar bijna elke dag tijdens de lunch. Ik begreep niet wat hij in mij
zag, maar we keken steeds intenser uit naar elkaars gezelschap. Het gebeurde
steeds vaker dat we 's avonds lange wandelingen maakten. Bij voorkeur naar de
West Side, aan de promenade aan het Boat Basin, toendertijd één van de weinige
buurten in Manhattan waar je in mannengezelschap kon vertoeven zonder dat je
werd nagefloten of een aframmeling riskeerde. Vanop een bankje sloegen we er
urenlang het spel van de zon in de Hudson gade. Ach, als ik denk aan Walters
schitterende ogen toen ik hem vertelde hoe het zilveren en gouden spel van de
zon en het water de inspiratie voor mijn theatertempel waren geweest.
Hij had het heel moeilijk om werk te krijgen. Ik was rijk. De rest laat zich
raden. Hij kwam bij me wonen op de flat in Madison Avenue, op een boogscheut van
mijn theater.
Hij had een technische opleiding genoten. De dood van zijn vader had het einde
van zijn studies en carrière betekend. Hij moest de boerderij van zijn ouders
overnemen. Het werk was hem te hard, en het gemier van de dorpsbewoners werkte
hem op de zenuwen. Toen zijn moeder stierf verkocht hij het bedrijf. Zijn zussen
waren in de stad gaan wonen. Kun je geloven dat ik alleen maar dacht: ik heb
eindelijk een vriend, hij steunt me, hij begrijpt me, hij voedt mijn passies?
| |
| |
Intussen brachten de artistieke verfijning en het technisch vernuft van mijn
project de bouwheren steeds meer in een roes. Al te vaak hadden ze plannen van
zweverige architecten door praktische bezwaren in elkaar zien klappen. Maar dit,
dit werkte! De gigantische oorlogsindustrie bleek voor de meeste problemen
gouden oplossingen te bieden. Toepassingen zoals de hydraulische liftsystemen
onder het podium waren staatsgeheim. Ze werden in een militaire fabriek
ontworpen en waren zó geavanceerd dat ze niet eens een militaire toepassing
hadden gevonden. De werf werd hermetisch afgesloten. De arbeiders logeerden er
in een kampement. Wie nog buiten mocht, moest een eed van geheimhouding
afleggen. Onbevoegden mochten er niet in. Walter vond werk: ober in een
coffeeshop. We waren gelukkig samen. Hij vertelde over de rare klanten die over
de vloer kwamen. Ik bespeelde zijn technische interesse door over de prachtige
machinerie op te scheppen. Ik moest vaak op mijn tong bijten. Walter was zó goed
voor mij. De vaardigheden die hij opdeed in de keuken van de coffeeshop, kwamen
goed uit, want ik was vaak zo bezeten door mijn werk dat ik veel overuren
maakte. Onze lange, nachtelijke gesprekken cirkelden over alle mogelijke
onderwerpen heen. Hij stelde veel vragen over het theatergebouw, veel meer dan
ik mocht beantwoorden. Ik heb hem dat ook eens gezegd. Hij glimlachte slechts
stil voor zich uit en leek helemaal niet ontgoocheld. Hij sprak er niet meer
over, maar ik voelde dat mijn weigering iets in onze verhouding had verstoord.
Op een dag hoorde ik dat er in de Zwarte Lounge, die zo goed als klaar was, voor
iedereen die aan de bouw meewerkte een feestje zou zijn. We mochten iemand
uitnodigen op voorwaarde dat we ons aan de opgelegde route hielden. Het werd erg
leuk. En zoals ik had voorspeld: de akoestiek was perfect. Er waren geanimeerde
gesprekken. Dronken genodigden schreeuwden en zongen. Niemand die een ander
stoorde. Walter merkte op dat zelfs de veiligheidsagenten wat tipsy leken en dat
hij nu wel 's het theater zelf wilde zien. Vanuit de kelderverdieping was de
zaal, die nog volop in de stellingen stond, niet ver. Ik
| |
| |
| |
| |
aarzelde. Ik bestudeerde zijn blik. Kon hij mijn argwaan merken? Maar de wrevel
had me al te lang geduurd. Toen iedereen zich leek te concentreren op de
nationale hymne nam ik hem mee. Hij keek en luisterde gefascineerd en knikte
telkens als ik hem het verband tussen mijn droombeelden en de concrete
uitwerking ervan aantoonde. Ik praatte mezelf in een roes. Nooit was ik zo
verliefd als op die avond, op dát moment. De drank? De trots? Walter bleef nog
wat kijken terwijl ik terug wankelde naar de lounge. Niemand had onze
afwezigheid opgemerkt. Nauwelijks had ik een gesprek aangeknoopt met een dame
die over haar plannen vertelde om een vast dansgezelschap aan het theater te
verbinden - een soort Moulin Rouge-dansgroep die ze naar mij, het brein, wilde
noemen - of Walter stond alweer naast me. Hij lachte beminnelijk en volgde de
gesprekken met belangstelling. Achteraf wandelden we arm in arm naar huis. Ik
wierp overvloedig dollars in de bekertjes van zwarte bedelaars in 42nd Street.
Ik kon niet slapen, die nacht. Walter draaide zich voortdurend om en om. Ik
maakte hem wakker. Ik vroeg of hem iets scheelde. Hij zei dat hij weg wou, dat
hij enkele weken naar Europa ging. De berichten over de geallieerde
bombardementen waren alarmerend. Hij had nu geld. Zijn zussen konden zijn hulp
gebruiken, dacht hij. De vastberadenheid en de snelheid waarmee hij zijn besluit
de volgende dagen uitvoerde lieten mij sprakeloos achter. Toen hij inscheepte,
wilde hij niet eens dat ik aan de kaai afscheid van hem nam.
Twee maanden na zijn vertrek werd mijn concertzaal feestelijk boven de doopvont
gehouden: de Radio City Music Hall was een feit. Hoe graag had ik samen met hem
het openingsgala meegemaakt! Méér dan twintig minuten liet ik het majestatische
toneeldoek op en neer dansen voordat het New York City Ballet iedereen in een
meeslepend bad van kunst, perfecte akoestiek en technische hoogstandjes
meesleurde.
‘Enkele maanden later vielen de eerste V-2's op Londen. De Amerikaanse
bevelhebbers vroegen zich af hoe de Duitsers die | |
| |
grote tuigen
vertikaal konden lanceren. Ze stuurden spionnen. De vijand gebruikte
uitzonderlijk zware hydraulische pompen. Amerikaans ontwerp. Tot dan toe enkel
bij wijze van experiment gebruikt in de Radio City Music Hall. Mijn militiekaart
was bijkomend bezwarend materiaal.
‘Ga je nu maar gauw wassen, straks is weer iemand je vòòr. Ik heb nog
de hele zevende verdieping te doen en ik ben al veel te laat.’
|
|