| |
| |
| |
Bea de Koster
De kleur van weegbree in de winter
De auto rijdt de straat in met de puntgevels als smalle, hoge voorhoofden. Elk huis is een gezicht. De huizen met een deur pal in het midden en de ramen iets hoger als ten hemel opgeslagen ogen zijn haar het liefst. Bij de andere corrigeert ze in gedachten de positie van de raamkozijnen.
Met haar twee broers en haar zus zit Charlotte achterin de wagen. Ze spelen hun geliefkoosde spelletje waarbij ze zich als slappe ledenpoppen laten meevallen in de bochten. Het hoogtepunt van de bocht verlengen ze kunstmatig door hun gewicht nog even te laten drukken op wie onder ligt. Haar broers spelen de vermoorde onschuld terwijl ze zich tegen de anderen aan persen, slaken flauwe kreetjes als in zwijm vallende meiden, maar zij klemt haar tanden op elkaar en geeft zich geheel over aan het slingeren van de wagen.
‘Heb je je schooltas bij?’
‘Ja mama.’
Ze klemt haar schooltas tussen haar voeten. Bij grootmoe in de straat woont een schoenmaker, die zal er een nieuwe handgreep voor maken nu ze er een weekje heen gaat. Het is haar eerste logeerpartij helemaal alleen en ze heeft er zich weken op verheugd. Ze zal heel bijzondere, avontuurlijke dingen doen samen met grootva, want grootmoe zit alleen maar, als een vette, geliefde kamerplant.
De jaloezie van de anderen maakt het afscheid makkelijker, triomfantelijk bijna. Grootva klikt achter mama de deur in het slot. Charlotte loopt met vochtige ogen over de dikke loper de gang door naar de woonkamer. Grootmoe glimlacht naar haar vanuit haar luie stoel.
‘Ha, mijne vent!’
Dat zegt ze tegen al haar kleinkinderen. Het maakt dat je niet anders kunt dan teruglachen en wachten op het moment
| |
| |
waarop ze zuchtend opstaat en de koekjestrommel uit de kast haalt. Nu zal ze dat niet doen, beseft Charlotte. Ze heeft al een koekje gehad en ze zal ook vijf dagen blijven, dan kun je niet steeds koekjes eten. Ze gaat zitten op de bank zonder rugleuning en schuift zo ver achteruit tot ze tegen de muur kan leunen. Haar voeten bengelen over de rand. Ze wacht op wat er gaat gebeuren. Grootva maakt de deurtjes van het televisiemeubel open. Jaren later, toen grootmoe's eigengereidheid niet meer weg te redeneren viel, zouden ze het rugpaneel eruit halen om hun nieuwe tv erin te zetten. Hij paste er alleen in de hoogte in, zodat ze het kastje op zijn kant moesten leggen. De deurtjes klapten toen niet meer opzij, maar naar boven en onder.
Charlotte springt van de bank af. Ze heeft een popje gezien op de kast naast de keukendeur. De cellofaanverpakking zit er nog om.
‘Dat krijg je als je braaf bent,’ zegt grootva. Hij neemt het popje uit Charlotte's handen en zet het weer op de kast.
Ik ben toch braaf, denkt ze, maar een braaf begin is blijkbaar niet voldoende. Grootva pakt de Zondagsvriend van de plank onderin het televisiemeubel en zet de televisie aan. Hij schuift zijn stoel tegen de korte kant van de tafel. Grootmoe haalt haar voeten van het bankje waarop je ook schrijlings kunt gaan zitten schommelen, en komt log overeind. Ook haar stoel wordt door grootva tegen de smalle kant van de tafel aangeschoven. Ze zitten allebei met hun rug naar de kachel en hun armen op de tafel als twee kwiskandidaten die zich schrap zetten.
Charlotte neemt zelf haar koffertje en haar schooltas mee naar boven. Aan tanden poetsen wordt bij haar thuis niet gedaan. Grootva komt achter haar aan om haar de knopjes van het licht te wijzen en de po waar ze 's nachts op kan gaan. Het bed is zo hoog dat ze er met een sprongetje in moet klimmen. Grootva geeft haar een kruisje op haar voorhoofd en verdwijnt door de deur naar de overloop. Ze wil hem nog even bij zich houden om te wennen aan het eerste donker maar ze weet niet hoe ze hem terug moet roepen. Ze luistert naar de televisie- | |
| |
stemmen die de zachte, rode traploper op kruipen en onder haar kamerdeur glippen.
Ondanks de vitrage en het rolgordijn is het niet echt donker in de kamer. In die korte tijd voor grootva het licht uitknipte, heeft ze de heiligenbeelden op de schoorsteenmantel gezien. Een Heilig Hart en een Mariabeeld. Ze kan het rode hart als een donkere vlek tussen de vage omtrekken onderscheiden. Ze schuift onder de zware dekens tegen de wand aan, om zich gedekt te voelen in de rug. De dekens ruiken muf. Na de dood van grootva, toen het huis verkocht zou worden, zou ze alles nog precies zo terugvinden. Het hoge bed tegen de muur, het witte, gehaakte kleedje over de schoorsteenmantel en dat gekwelde Heilig Hart met de bloedende littekens waar de spijkers door zijn handen waren gedreven.
Ze blijft roerloos liggen en luistert naar de stilte en de geluiden die de stilte verbreken. Een schuiven en schrapen en zacht tikken wat ze niet thuis kan brengen, en waarvan ze zich verbeeldt dat het afkomstig is van muizen of insecten met harige poten. Ze trekt haar voeten dichter naar haar billen toe en rolt zich in foetushouding.
De slang glijdt aan het voeteneind tussen de lakens. Ze zoekt de warmte van het jonge meisjeslijf. In één snelle beweging schiet haar tong uit en weer in haar muil. Ze legt haar kop tegen de voeten van het meisje en wacht. Het kind blijft roerloos liggen. De slang aan haar voeten is niet koud en niet glibberig. Met haar kleine rubberen kop dwingt ze de benen van het meisje uit elkaar. De witte meisjesdijen trillen en spreiden zich voor de zachte dwang van de slang die als een handschoen in haar binnenglijdt.
‘Charlotte, wat is er?’
Het licht priemt in haar ogen. Ze schermt het af met haar linkerhand.
‘Waarom heb je gehuild?’
Ze veegt verbaasd de tranen van haar wangen. Grootmoe geeft haar met haar duim het bezwerende kruisje op haar
| |
| |
voorhoofd.
‘Je moet me niet voor niks wakker maken!’
Ze verdwijnt door een andere deur. Dat brengt Charlotte in verwarring omdat ze niet weet dat de aangrenzende kamer toegang geeft tot de zoldertrap en langs een tweede deur weer tot de voorkamer waar grootmoe en grootva slapen. Het beeld van grootmoe's rug in de deuropening, met die dunne, zilvergrijze vlecht tot op haar brede achterwerk blijft minuten op haar netvlies hangen. Ze weet niets van de slang, maar vanaf nu zal ze schrikken bij elke afbeelding. Het zien van een slang op de televisie doet haar braken van ontreddering. Bij de kinderencyclopedie zal ze de pagina's met de reptielen dubbel nemen en overslaan.
Het duurt lang voor ze weer inslaapt. Ze mist het zachte snurken van haar zus in het bed naast het hare.
Het keukentje is naar Vlaamse gewoonte achter het huis aangebouwd. Wat vroeger een geplaveid koertje was, is nu met glas en ijzerwerk overkapt tot een serre. Omdat er geen andere ventilatieopening is, staat de deur tussen de keuken en de serre meestal open. Door het glazen dak hoort ze de waterketel tot in de achterkamer waar ze slaapt. Het stelt haar gerust. Het verzoent haar met de vreemde omgeving. Buiten is het volop licht. Achter de keuken heb je nog een schuurtje met daarnaast een piepklein binnenplaatsje. Door een poortje kom je pas in de eigenlijke tuin.
Ze kijkt in de andere kamer, waarin grootmoe die nacht verdwenen is. Het bed staat net als in haar kamer tegen de tussenwand. Het is ongeveer net zo hoog en breed, alleen heeft de sprei een hardgroene kleur. De kleur van weegbree in de winter. Op de plaats waar bij Charlotte de schoorsteenmantel is, staat een massieve kleerkast. Ze vindt de deur naar de zoldertrap. Achter de tegenoverliggende deur naar de voorkamer hoort ze zachte geluiden. Door een kier ziet ze twee witte voeten die omzichtig op het zeil worden gezet. Grootmoe komt steunend overeind. Ze gaat zitten op een gesloten, roodfluwelen
| |
| |
stoel naast de deur. Ze trekt haar nachtpon onder zich vandaan. Charlotte hoort het stroelen van haar plas en daarna een voldaan gegrom. Geschrokken loopt ze de trap op. Er is niet zoals thuis een luik dat de zolder afsluit. Rechts staat de niet meteen identificeerbare zolderrommel. Links is met houten schotten een kamer gemaakt. Het is er kaal en het brede bed zakt in het midden bijna tot op de vloer.
Beneden loopt grootmoe met een kom water voor zich uit naar de tafel. Grootva schenkt warm water bij uit de ketel. Charlotte wast haar gezicht en handen bij het kraantje. Ze wil de tafel dekken, maar dat kan niet tot grootmoe klaar is. Ze heeft haar nachtpon uitgetrokken en over een stoel gehangen. Ze draagt een merkwaardig grote onderbroek met pijpen tot de knieën in roze interlock. Haar achterwerk is zo breed als het eruitziet onder haar jurk. Het meest verbaast Charlotte zich over haar slappe borsten die ze zorgvuldig wast. Ze tilt de flappen op, wast eronder, spoelt en droogt ze af. Het kind is erbij gaan zitten. Grootmoe laat haar kijken zonder enige gène. Ze wast haar gezicht nooit met zeep, zegt ze, daarom heeft ze nog niet één rimpeltje. Dat is waar. Grootmoe heeft een zeer bleek, blauw dooraderd perzikhuidje. Grootmoe komt al jaren niet meer in de zon. Heel af en toe de tuin in voor een praatje met de buurvrouw links of rechts, en één keer in de week twee straten ver naar de dorpskerk. Het popje staat nog altijd op de kast.
Als je door de serre, langs het binnenplaatsje met de vuilnisbak en onder het poortje door gelopen bent, geeft dat het gevoel alsof je heel behoedzaam buiten komt. In voorzichtige trapjes, alsof de bruuske overgang van binnen naar buiten alleen voor de straat is gereserveerd vanwaar de wereld ineens in je nek valt. De wereld die bestaat uit melkboer en bakkersknecht. Dat uitstellen van de volle, blote buitenlucht maakt de tuin mooier dan hij is. Een gewone langgerekte tuin tussen alle andere langgerekte tuinen in. Eerst een geplaveid stukje, beschut door de achterkeuken van de rechterburen. Danise met haar man, die maar één dochter hebben, die op haar beurt drie kinderen heeft,
| |
| |
onder wie een meisje van Charlotte's leeftijd. Ze worden bij elk bezoek vergeleken. Charlotte vindt de linkerbuurvrouw aardiger. Ze heeft vuurrode koontjes en ze lacht veel.
Ze loopt op de opstaande randjes van het geplaveide middenpad tussen de groentebedden door. Sommige plantjes herkent ze, andere niet, haar vader tuiniert niet. Grootva staat voorovergebogen tussen de bonestaken die de tuin domineren als een smalle, groene tent. De licht- en schaduwvlekken vallen op zijn witte haar. Eigenlijk is het wel mooi weer. Achteraan wordt de tuin rommeliger. Links van het pad dat afgesloten wordt met een houten hekje, bruingeverfd, ligt de composthoop met twee bessenstruiken tegen de afsluiting in ijzerdraad. Aalbessen en zwarte cassis. Ze plukt een handvol. Ze kijkt om naar grootva. Hij staat gebukt onkruid te wieden. Ze heeft geen zin om te vragen of het mag. De cassis valt tegen, ze vindt de smaak te scherp. Ze loopt naar het grasveldje, rechts van het pad. Het is zo klein dat de kruin van de kerseboom het geheel overspant. Ze kijkt nog eens om naar grootva. Bomen hebben een onweerstaanbare aantrekkingskracht op haar. Ze geniet van het klimmen. Ze kunnen niet hoog en niet weerbarstig genoeg zijn. Deze is een makkie. In een wip zit ze boven op een gevorkte tak. Ze eet de zure kersen die grootva heeft laten hangen. De zomervakantie ligt als een wijde plas voor en achter haar.
Van waar ze zit kan ze het tuinhek zien. Haar moeder heeft haar verteld over de keren dat ze er met zijn zessen door naar buiten zijn geglipt. Ze kijkt naar het punt waar de tegels lichtjes uit de grond stulpen. Daar kwam het hek klem te zitten. Moeders oudste zus moest passen, omdat zij de dikste was. Als zij er niet door kon, wrikten ze het hek een eindje verder open.
Een jongen slentert over het paadje achter de tuinen. Met één tijgersprong kan hij vast de greppel oversteken naar het korenveld erachter. Voor ze beslist heeft dat ze misschien toch met de jongen spelen wil, is hij te ver weg.
's Nachts schuift ze weer tegen de muur aan en wanneer ze na wat haar uren lijken nog niet kan slapen, komt ze haar bed
| |
| |
uit. Met snelle, paniekerige bewegingen. Pas wanneer ze het licht aan heeft, wordt ze weer rustig, alsof ze een monster te vlug af is geweest. Ze stapt weer in bed en kijkt de kamer rond. De vlekken op het behang, het smartelijke Heilig Hart en de Heilige Maagd, ieder op zijn hoek van de schoorsteenmantel op het witte gehaakte kleedje. Met het licht aan valt ze in slaap.
Voor ze naar beneden gaat, doopt ze haar vingertoppen in het wijwatervat op de overloop. Het sponsje voelt klef aan. Ze ruikt geen heilig water op haar vingers, alleen schimmel. Ze hoort een harde radiostem: ‘En één, en twee, en hoog die benen, één en twee en stop.’ De kamerdeur staat open, ze ziet grootva's bewegende schaduw op de muur. Ze weet niet of ze naar binnen moet gaan. Grootmoe zet op dat ogenblik haar witte voeten op het zeil. Het zal nog wel even duren voor ze komt Charlotte blijft zitten op de trap tot de muziek begint zonder de militaire dreun.
‘Is dat één van uw kleinkinderen?’ vraagt de slager wanneer ze met grootva in de winkel staat.
Grootva kijkt trots op haar neer, strijkt haar over haar bruine, springerige haar. ‘'t Is er één van ons Elza.’
‘Welwel,’ zegt de slager. Ze vraagt zich af of hij haar moeder als klein meisje heeft gekend. ‘'t Is maar goed dat u niet de hele tijd alleen zit.’
‘Jaja,’ zegt grootva traag.
‘Hoe lang is uw vrouw nu al dood?’
Grootva lacht ongemakkelijk. ‘Mijn vrouw is niet dood.’
‘O?’ Nu is het de slager die ongemakkelijk lacht. ‘Ik, ik dacht dat... Ik dacht dat ik zoiets gehoord had.’ Hij weegt het gehakt dat hij met een brede spatel uit een kom op de toonbank heeft geschept. Kijkt op. ‘Dan komt ze toch niet veel buiten?’
‘Nee, nee.’
Dat gebeurt er met je als je je opsluit in je eigen huis, denkt Charlotte, voor de anderen ben je dood. Ze stapt naast grootva in de stille straat met de allemaal eendere huizen. Bij elke stap
| |
| |
| |
| |
slaat de tas met vleeswaren tegen haar benen. Ze heeft grootva altijd mooi gevonden, met zijn spierwitte haar dat hij aan één kant laat groeien en over zijn kale schedel kamt. Als het waait kun je dat goed zien. Een fiere man is hij, met een koppige blik en een kaarsrechte rug. Een volle, witte snor ook. Vroeger was die gitzwart. En hij had zwart kroeshaar net als Charlotte's moeder. Op foto's leunt hij lachend met een stoker naast zich uit een stoomlocomotief. De machinist, heer en meester over de trein. En toch zou grootmoe hem eronder krijgen. Met haar ziekte die grootva als een persoonlijke belediging opvatte. Het begon met het vergeten van wat ze al gezegd had, dat ze al gegeten had, dat ze een half uur geleden een pannetje met water opgezet had. Grootmoe bleef de glimlachende boeddha die ze in Charlotte's ogen altijd was geweest. Maar hij verloor zijn kalmte, zijn waardigheid. Op Charlotte's trouwdag, een paar dagen voor zijn dood, ging ze hem bezoeken. Een oom en een tante zaten aan zijn bed, en zij met haar kersverse echtgenoot. Grootva lag op een zaal, met een kamerscherm tussen hem en de anderen. Broodmager, voor zich uit starend, kwijlend. Pas na een hele tijd besefte ze dat de stank en de gedempte geluiden die ze hoorde van onder de deken kwamen. Grootva zat op de steek.
Het popje op de kast draagt een rood jasje. Haar voor zich uit gestrekte handjes duwen het cellofaan weg. Charlotte tikt het met haar vinger achterover zodat het stijf tegen de kastdeuren aanleunt. Een vlieg zoemt landerig om grootmoe's hoofd. Grootmoe slaapt in haar luie stoel. Met haar mond half open, het is geen mooi gezicht. Charlotte ziet een stukje van haar roze tong. De vlieg cirkelt om haar heen en landt af en toe op haar neus of haar wangen of boven haar wenkbrauw. Charlotte maakt een verrekijker met haar handen en kijkt naar grootmoe en de vlieg. Ze moet snel zwenken met de verrekijker om de vlieg bij te houden. Als haar zus hier was, zouden ze er samen om giechelen.
| |
| |
Ze hangt bij het tuinhek rond, maar de jongen die ze eerder heeft gezien komt niet terug. Zo ver ze kan zien is er niemand in de tuinen. Dit is een straat van oude mensen en zij is het enige kleinkind op bezoek. Haar broers en haar zus spelen nu krijgertje en gooien een stoel om op hun weg naar de tuin met de fruitbomen en de schommels en het eindeloze gras. Als zij een jongen was, denkt ze, zou ze vast in de buurt gaan zwerven, het hek door, de greppel over met één tijgersprong en wild door het korenveld waden tot bij dat groepje bomen in de verte.
Van pure balorigheid stroopt ze haar slipje af, gooit het met een zwaai van haar voet in de kerseboom en plast staande met lichtjes doorgebogen knieën. Ze kijkt niet eens om zich heen om er zeker van te zijn dat niemand kijkt.
Grootmoe stuurt haar naar de schoenmaker voor de schooltas. Alleen zegt ze niet schooltas, maar ‘canassière’. Charlotte doet of ze het niet begrijpt. Voor het eerst in haar leven vindt ze een volwassene stom. Het is stom van grootmoe dat ze er geen ander woord voor kent. Ze laat grootmoe zelf de schooltas halen. Met onbeheerste woedepassen loopt ze naar het andere eind van de straat, waar de schoenmaker woont, daarmee haar eigen plezier vergallend. Bij haar terugkeer lacht grootmoe. ‘Ha, mijne vent!’ zegt ze. Ze heeft het incident uit haar geheugen gewist. Grootmoe is stom, stom, stom.
Ze heeft al zo vaak aan het cellofaan gepulkt dat de vingertjes van de pop er doorheen priemen. Het roze plastic voelt zacht en vol aan.
‘Klaar!’ roept grootva uit de keuken. Hij brengt een dampende kookpan naar de woonkamer. Charlotte gaat snel aan tafel. Grootmoe kreunt en schuift haar dikke kont naar voren in de stoel, dan drukt ze zich op aan de armleuningen. Ze glimlacht Charlotte guitig toe en komt naast haar zitten.
Zwijgend slaan ze een kruis, zwijgend eten ze. Grootmoe slurpt van de soep en grootva snijdt haar vlees in priegelige brokjes. Charlotte kauwt de taaie vezels tot een prop die ze
| |
| |
tegen haar wang aandrukt. Als haar bord leeg is, loopt ze naar achteren in de tuin waar ze de bal uitspuugt.
Er hangen nog een pak aalbessen aan de struik. Ze mag grootva helpen plukken. Ze hebben elk een gelakte kom, waarin de bessen zinderend neervallen. Tot de bodem bedekt is, dan gaat het geluidloos verder. Grootmoe komt in het poortje staan en begint een praatje met de buurvrouw links. Ze hebben het over haar, dat ze zo flink helpt. Grootva kijkt naar grootmoe, en zijn ogen glimmen van aanhankelijkheid. Charlotte onderschept zijn blik en hij de hare. Nooit heeft ze haar moeder meer geschokt gezien dan toen grootva haar vertelde dat hij van grootmoe wilde scheiden. Hij was diep in de zeventig. Hij kon het niet meer aan. Ze trok haar jurk uit om naar bed te gaan terwijl het pas middag was. Ze stak haar tanden verkeerd-om in haar mond. Ze schold hem uit. Hij geneerde zich voor haar. De laatste jaren van zijn leven waren moeilijk. Hij had zichzelf altijd een hoop dingen opgelegd en ook dit wilde hij tot een goed einde brengen. Langzaamaan werd hij nerveuzer, brozer. Hij kreeg evenwichtsstoornissen, viel en moest steeds meer het bed houden. Toen was het nog maar een kwestie van weken. Grootmoe besefte nauwelijks dat hij weg was. Charlotte's moeder ondersteunde haar toen ze door het gangpad van de kerk achter de lijkbaar liep. Ze deelde minzaam glimlachjes uit.
's Avonds staan er tien potten aalbessengelei op de tafel tussen de televisie en grootva's over elkaar gevouwen armen. In het blikkerende schijnsel ziet hij eruit als een strenge generaal die zijn troepen overschouwt.
Charlotte kijkt met bewondering naar zijn vergroeide duimnagel. Bij familiefeestjes vertelt hij de kleinkinderen hoe dat gebeurd is. Een werkongeval. Hij had met een voorhamer op zijn duim geklopt. De nagel hing er half uit. De dokter had niks gezegd, hij had de nagel er met één haal uitgerukt. Dat deed geen deugd, zei grootva.
| |
| |
Van het donker in de kamer is ze niet bang meer. Het Heilig Hart en het Mariabeeld kent ze. Ze praat 's nachts tegen ze tot ze grof zand onder haar oogleden voelt. Als ze midden in de nacht wakker wordt, stopt ze het laken in haar mond om het snikken te onderdrukken. Ze wordt alsmaar leger en voller tegelijk. Voller van het verlangen naar thuis, waar gescholden en geschreeuwd wordt en waar alle dingen vanzelfsprekend zijn. De avond dat grootva zegt dat ze morgen naar huis gaat, sluipt ze na bedtijd naar beneden. Ze aarzelt bij de deur, ze voelt haar huid prettig spannen na het warme bad in de tobbe op de keukenvloer. De televisie schettert bij het begin van een nieuw programma. De stoelen staan klaar voor de kachel, maar grootmoe en grootva zijn er niet. Ze hoort gestommel in de keuken en ze loopt om de tafel heen. Ze denkt, ik kan altijd zeggen dat ik nog even iets wou drinken, en ze doet de deur open. Grootmoe vult de waterketel bij de kraan. Grootva staat groot en wit in de tobbe, met zijn rug naar haar toe. Ze gooit de deur weer dicht, rent naar boven en huilt zichzelf in slaap. Er komt niemand naar haar toe om haar te zeggen dat het niet zo erg is.
Ze heeft tante Emma nooit gezien. Ze is niet echt haar tante, ze is een nicht van mama. Ze is groot en breed, ze vult de hele deuropening, en ze heeft haar zoontje mee. Charlotte's koffertje staat in de gang, met de schooltas ernaast. Ze zit op de bank tot ze een koekje krijgt. Grootva zet de kopjes voor koffie op de tafel. Na een poosje begint het kind op tante Emma's schoot te dreinen. Het wil naar buiten en zij mag erop passen.
Achteraan in de tuin gaan ze in het gras zitten. Het kind is plomp net als zijn moeder. Het tatert met rappe, onverstaanbare woordjes en wijst naar een vogel in de kerseboom. Het kijkt haar aan met grote, trouwe hondeogen. Ze zet het kind op de laagste tak van de kerseboom. Eerst lacht het, tot ze hem loslaat. Het steekt zijn armpjes naar haar uit, maar zij gaat juist verder weg. Nog een stap achteruit. Het kind trekt een pruillip, zijn kin begint te trillen. Dan huilt het.
| |
| |
Van binnen kunnen ze haar niet zien omwille van dat stomme poortje, en het kind kent niet de woorden om zich bij tante Emma te beklagen over haar. Als het huilt, geeft zij daar een reden voor: gevallen, of gebeten door een mier - ze kan hem knijpen zodat er een rode plek ontstaat - of het wou gewoon zijn moeder hebben.
Ze kijkt naar het huilende kind met de uitgestrekte armpjes. Ze zou niet thuis komen als een geslagen hond, ze zou zeggen dat het best leuk was geweest. Wel een beetje saai, met die twee oude mensen, maar ze heeft lekker haar zin kunnen doen. En ze is met grootva naar een vreselijk groot warenhuis geweest, veel groter dan dat waar ze met mama en papa gaan. En ze is helemaal alleen naar de schoenmaker geweest, hoewel dat een gebochelde dwerg is die kinderen betovert. Ze is stiekem snoep gaan kopen met het wisselgeld. Grootva en grootmoe merkten toch niks.
Ze trekt het huilende kind van de tak af en geeft het kleine, nijdige tikjes op zijn billen. Wat denkt hij wel, stoute jongen, zo in de bomen klimmen. Hij had er wel kunnen uitvallen en zijn been breken. Het kind huilt nog harder en klemt zich om haar hals. Ze laat zich langzaam vermurwen en houdt op met slaan.
‘Luister, een vogel,’ doet ze, met een gestrekte vinger naast zijn oor. Het kind wordt stil en luistert. Wanneer het snikken ophoudt, droogt ze zijn ogen en neus met haar zakdoek en voelt zich nobel. Ze klemt haar tanden op elkaar en loopt naar binnen. Van grootmoe krijgt ze de pop met het rode jasje als beloning.
|
|