[Guido de Bruyn]
Van een varken dat rechtop kan lopen
Er was eens een varken dat rechtop kon lopen. Het was het lievelinsgsvarken van de boer, die besloten had het pas te slachten op de bruiloft van zijn enige zoon, Bor. Maar Bor was nog jong en nog niet ontwaakt als man. Van een bruiloft was nog lang geen sprake.
Het varken kon ook dansen, maar dat gebeurde alleen op vrijdagavond, als iedereen na de werkweek uitrustte op het erf. Bor floot dan het liedje van de dronken zeemeermin en het varken walste rond de mesthoop. Het eindigde altijd met een pirouette op één poot. Mooi was dat, en zo ontroerend dat de boerin steevast een traan wegpinken moest.
Na afloop werd het werkvolk uitbetaald. Het geroezemoes van de knechten die het erf verlieten vermengde zich met het ranzige geknor van het varken dat zich alweer in de modder wentelde, samen met zijn soortgenoten. Boer en boerin genoten nog wat na, tot de zon onderging. Bor, de zoon, ging vroeg naar bed en lag te staren naar de zoldering.
Op een dag kwam er een nieuwe meid op de boerderij. ‘Billeke Twee’ werd ze genoemd, omdat de vorige meid en de meid daarvóór ook ‘Billeke Twee’ werden genoemd. Deze Billeke Twee onderscheidde zich in niets van de andere, behalve dat ze kon fluiten als een man. Ras floot ze dan ook mee met Bor op vrijdagavond. Tweestemmig klonk nu het liedje van de dronken zeemeermin en het varken dat rechtop kon lopen walste voor twee.
Het werd lente. Pasen was in aantocht. De jonge Bor ontwaakte stilaan als man. Billeke Twee was hem in de nacht van goede vrijdag ter wille, en weldra was zij in verwachting van een kind. Een huwelijk drong zich op. Daar wilde de boer echter niets van weten. Een meid vond hij veel te min voor zijn zoon en hij joeg ze allebei van het erf. Bor en Billeke Twee