De Brakke Hond. Jaargang 7(1990)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 126] [p. 126] Joris Denoo Zandman Nu houd ik op met slapen. In de straten lopen spoken die in de ochtend kwijnen. In de bars zitten schimmen die bij dageraad vervagen. Nu wil ik ook verdwijnen. Ik wil even één van hen zijn, met ze praten bij een sigaret en af en toe wat bitters drinken. Ik zal samen met ze waken: tussen gatenplant, spoelwater en greepjes licht verzinken en aan al de rest verzaken. Nooit wordt het nog later, vertellen mij de spreuken, en ook dat god mij ziet. Dat wil ik best geloven, maar morsen doe ik niet. En dat de tijd hier halt houdt, is de reden van mijn komst. Het is mijn bed dat gaapt. Het is mijn hoofd dat gonst. Ik wil alle uren opgebruiken van de zandloper in mij. Mijn das staat op halfzes. In mijn kop valt een flesje om. Een vlinder zoekt het melkglas en zit doodstil in het holst van rook en grap en alcohol. We moeten er eens uit zijn, zegt een man van honderd kilogram. [pagina 127] [p. 127] Een meisje van een slanker lijn lipt in mousserend frans dat de boog niet altijd zo gespannen hoeft te zijn. Groot gelijk heeft zij, het kind. Ik ga en vlag mijn nacht af met een grote zak patat. Waar brandt nog wat licht? Waar schijnt nu de lamp? Is dit reeds een dag of mag ik nog een glas? Het trottoir schuift als een roltrap naar mijn huis bergop-bergaf. Die wou waken, kwam terug. Die ging dolen, is weer thuis. De uren spitsen al hun oren; ik begin weer van tevoren. Vorige Volgende