‘Weet ik veel. Het zal wel goed zijn.’
‘Wat moet je daar nou over schrijven? Zo'n stom onderwerp. Waar heb jij over geschreven?’
‘Hoe mijn moeder naar Baksa gaat, ik wacht haar op bij de rivier, mijn buik rammelt als die van een hongerige wolf. En dan komt ze eraan. Dat is alles. Ik heb de glimlach van het brood in haar mand beschreven.’
‘Sám, jij fantaseert altijd maar wat. Wat is dat nou weer, een brood dat glimlacht? Wat bedoel je daar nou mee?’
‘Zomaar wat. De geur van het brood misschien. Maar waar heb jij dan over geschreven?’
‘Hoe je brood bakt. Hoe mijn moeder naar de zolder gaat om meel te halen, je weet wel, hoe ze de broden in de oven stopt en ze er later weer uit haalt. Dat hebben wij allemaal geschreven. Alleen jij hebt weer iets bijzonders.’
‘Gal, ik moet zo nodig, maar ik ben te lui om op te staan. Ik lig zo lekker hier in de schaduw, ik heb geen zin om naar het toilet te gaan.’
‘Ik moet ook. Nog even en ik doe het in mijn broek. Maar wat doe jij weer deftig. Het toilet! Dat heet plee of w.c., of: waar ook de keizer te voet gaat.’
‘Straks gaat de bel en dan doen we het in onze broek. Dat zal je zien. Ik tenminste wel.’
‘Draai je om en doe het hier. Achter mij.’
‘Dat was ik al van plan. Maar stel je voor dat er een meisje aankomt. Ik denk niet dat het me hier lukt.’
‘Jij moet je natuurlijk weer aanstellen. Maar dat geeft niks. Hier, geef me je hand, en probeer op te staan. Denk niet dat ik je help omdat ik je enige vriendje hier op school ben, het is dat ik zelf ook zo nodig moet. En als de bel gaat, dan zijn we verkocht.’
‘Sám, je pist als een paard. Ik geloof dat je al een uur bezig bent.’
‘Is de bel al gegaan?’
‘Nog niet, maar dat is vast een vergissing. Misschien is juffrouw Rigó nog met iets belangrijks bezig. Of misschien is hij