| |
| |
| |
Alan de Vuyst
Bloedbroederschap
‘Hij is 30 en ik 39, onze huidskleur is verschillend maar ons hart en bloed zijn hetzelfde’, sprak Tsimrihu Were'é Xavante zijn dorp toe. We dronken nu elkaars bloed; dit was het begin van een eeuwige verwantschap. Tsimrihu gaf me zijn familienaam Were'é en ik behoorde nu net als hij tot de OWÃ'WE-klan. Het hele dorp kwam me omhelzen en feliciteren, oude vrouwtjes huilden, kinderen kirden: ‘Aha A'uwe!’ (je bent Xavante).
De naam Xavante werd hen door de blanken gegeven maar tot op de dag van vandaag weet geen enkele antropoloog wat die betekent.
Zelf noemen ze zich A'uwe, wat ‘volk, mensen’ betekent.
Ik had net een kunstveiling georganiseerd in Brussel om met de opbrengst een kleine geste te doen bij een Indianenstam in het Amazonegebied. Een maand had ik erover gedaan om in São Paulo via de officiële weg het Xavantereservaat binnen te geraken, zonder veel resultaat. Ten einde raad, het vele en lange wachten moe, liet ik de diverse Indianenorganisaties voor wat ze waren. Ik vernam dat ik veel Xavantes kon ontmoeten in Barra Do Garças, de stad die het dichtst bij hun reservaten ligt. In Cuiabá, hoofdstad van Mato Grosso, liep ik bij wijze van spreken recht in de armen van 2 Xavante-opperhoofden. Zij kwamen net terug van een lange en belangrijke conferentie met ‘Partido International Verde’ die hen in São Paulo had uitgenodigd. Ze zaten tv te kijken en ik was erg onder de indruk van hun aanwezigheid. Ze stelden zich voor als Josué Tsimrihu en als Ribeiro Wapratse. Beiden waren ze opperhoofd van een dorp. Ze wilden weten wie ik was, waar ik vandaan kwam en waarom ik de Indianen wilde leren kennen. Flessen cola smeerden onze conversatie tot diep in de nacht. Zonder ook maar over het geld van de veiling te praten werd ik uitgenodigd voor een verblijf in hun reservaat. Bij de FUNAI werd ik overgelaten aan de rechterhand van Tsimrihu, het vice-opper- | |
| |
hoofd Fernando Tsöm Hö, en aan Alexandre Paraisdo en Gilberto Xavante, nog 2 opperhoofden van het Reservaat Kuluéne, één van de 8 Xavante-reservaten. Samen tellen ze ongeveer 6.000 inwoners. Ieder reservaat telt soms evenveel dorpen en elk dorp heeft zijn eigen opperhoofd. Dit is het resultaat van de verdeel- en heerspolitiek die de Portugezen rond de 16de eeuw aanwendden wat de Xavante-eenheid een flinke knauw gaf en nog steeds nadelig werkt als ze voor hun (grond)rechten moeten opkomen. Tsimrihu en Ribeiro zouden ons in het reservaat verwelkomen. We moesten nog 3 dagen wachten op een andere wagen toen we ineens van de FUNAI te horen kregen dat er geen wagen zou komen en dat we zelf maar voor vervoer moesten zorgen. Met andere woorden ik betaalde voor elk van ons de bus tot aan Nova Xavantina, ongeveer 9 uur rijden. We vertrokken echter niet zonder de nodige diplomatieke geschenken voor de opperhoofden en hun vrouwen gekocht te hebben, Tsimrihu en Gilberto hadden er 2, Alexandre één.
Eén keer per maand komt een Saleziaanse priester naar Santa Cruz, het dorp van Tsimrihu, om de mis op te dragen en hem gelijk ook de mantel uit te vegen in verband met zijn 2 vrouwen. De Xavantes hebben daar een goede reden voor. Er zijn namelijk veel meer vrouwen dan mannen en een Xavante-vrouw heeft een bijzonder moeilijk leven als ze zonder echtgenoot blijft of weduwe wordt want niemand zal zich om haar bekommeren. Voor de Saleziaanse missie is dat van weinig belang. Bij iedere mis die ze bij de Xavantes opdragen worden ze gewezen op het polygamieverbod in de Bijbel. In Cuiabá kocht ik 2 leren voetballen, 60 rode voetbalshorts, 4 kisten zeep, en een voedselrantsoen voor mezelf, want ik had vernomen dat er geen overvloed aan eten was bij de Xavantes. De shorts werden behalve voor het voetbal, wat ze af en toe speelden, ook gebruikt om uniform gekleed te zijn bij hun feesten. Waar ze zich vroeger zonder gêne ook rood schilderden was door de shorts overbodig geworden. Bovendien hadden de missionarissen het naaktlopen verboden. Daar bij de missie liepen vele
| |
| |
knappe Xavante-meisjes met afzichtelijk ouderwetse bh's rond. Alexandre zei dat we er in Barra Do Garças uit moesten omdat zijn neef ons misschien met zijn jeep zou afhalen. Maar behalve een druk busstation met Gaúchos, zatlappen, graatmagere herdershonden en ondervoede, slaperige schoenpoetsertjes, konden we geen Xavantes bekennen. We besloten in de ochtendschemering te wachten op de bus die naar Nova Xavantina zou rijden. Geradbraakt stapten we daar uit. Van het landschap had ik weinig gemerkt omdat ik mijn slaap probeerde in te halen. Gilberto die nog maar 2 keer het reservaat verlaten had deed geen mond open tegen me maar Alexandre die de rit volgens eigen zeggen al 8 keer had gedaan schiep er een groot genoegen in om door de blanken aangestaard te worden.
Hij wist wat de Xavantes voor impact hebben op de Brazilianen van Mato Grosso. Van Cuiabá tot Nova Xavantina waarschuwden ze mij. (Wees voorzichtig, jongen, het zijn nog steeds gevaarlijke woestelingen! Mijn fascinatie voor de Indianen ging de meeste Brazilianen hun petje te boven. Van bewondering tot ongeloof in São Paulo, tot hatelijkheid en onverschilligheid in Mato Grosso. 12 uur 's middags gingen we lunchen en al gauw zaten we met een hoop uitgehongerde Xavantes aan tafel. Hele gesprekken tussen hen onderling gingen aan mij voorbij. Voor Tsimrihu's vrouwen kocht ik rode katoenen stof zodat ze voor zichzelf een jurk konden maken. Op straat verkochten ouderen pijlen en bogen. Weer een ander vroeg of hij mijn t-shirt kreeg. Vrouwen liepen te sjouwen met een zware mand aan hun voorhoofd gehaakt waar ze hun baby in droegen. Xavantina was oorspronkelijk Xavante-grondgebied, maar behalve de grootste busmaatschappij van Mato Grosso, een restaurant of bar die zich die Xavantenaam toeeigenden, hadden de blanken maar weinig met hen op. Xavantina is ook de plaats bij uitstek waar de Xavantes in de netten van de blanken verstrikt raken door alcohol. Sommige vrouwen van het dichtstbijgelegen reservaat Areões prostitueren zich hier. De gepensioneerden moeten er hun pensioentje komen halen.
| |
| |
Soms keren ze tot 3 keer per maand, dooreengeschud in een vrachtwagen, met lege handen en een lege maag, moedeloos terug naar hun dorp. Hier kocht ik voor Alexandre een fietsstuur, binnen- en buitenband voor een gammel kreng dat hij in zijn dorp placht te gebruiken als er iets dringend te melden viel.
Zijn dorp Corrego da Mata ligt op ongeveer 80 km van Santa Cruz en daarin ligt Jacú, het dorp van Gilberto. Nou ja, dorp. Gilberto vestigde zich in the middle of nowhere met zijn 2 vrouwen en kinderen na een dispuut met dorpsgenoten uit Santa Cruz. Op die manier komen er vaker nieuwe dorpen bij, waarbij degene die weggaat door familie en aanhangers als opperhoofd erkend wordt. Soms gaan de ruzies wel erg ver, zo ver dat ze zichzelf helemaal van de anderen isoleren door een brug te verwoesten en op die manier helemaal onbereikbaar voor FUNAI geworden zijn die vaak het dorp in kwestie niet wil erkennen. Dit gebeurde reeds tussen Corrego da Mata en Santa Cruz.
Heel laat op de middag verscheen een truck die letterlijk veel stof deed opwaaien. Alexandre en Gilberto zouden met een andere vrachtwagen vertrekken en ik moest dan maar met deze gaan. De geschenken voor Santa Cruz en Adeona (= groot dorp) van Ribeiro Wapratse werden samen met balen en mijn rugzak op één hoop gegooid in de laadruimte. Gezeten tussen en op balen reden we vol gas richting ‘Reserve P. Kuluéne’. Hier en daar pikten we nog een paar anderen op. We hotsten en botsten zeker aan 80 km per uur over een rode aarden weg die ons naar het laatste kolonistengat bracht: Campinópolis, amper 3.000 inwoners rijk, me het gevoel gevend aan het eind van de wereld te zijn beland. Een Braziliaanse versie van ‘Gunsmoke’. De vrachtwagen was zó leeg want de passagiers wilden het een en ander inslaan bij een kleine supermarkt. We werden door de plaatselijke bevolking niet erg sympathiek bejegend; de reden waarom zou ik later vernemen. Weg waren we weer, een bord aan de rand van de weg stond er verlaten en onheilspellend bij met de woorden ‘Area Indigina - Entrada proibida pela
| |
| |
FUNAI’. Het landschap vloeide ineen van massieve plateaus naar uitgestrekte prairies naar een ondoordringbaar ‘cerrado’. Het transitwoud tussen steppen en regenwoud. Palmbladeren en bamboetakken met gevaarlijke doornen zwiepten over de auto en af en toe tegen onze gezichten aan. We raasden onvermoeibaar over 10-metershoge gevaarlijke bruggen. Pas toen de duisternis intrad deden we het iets kalmer aan. Bruggen die balken misten waren niet zeldzaam en één enkele keer moesten we er te voet over wilden we niet verongelukken. De vrachtwagen baande zich een weg door het bos, stak dan over bij een lage rivierbedding, en stevende met waanzinnig motorgeluid weer aan de andere oever naar boven. We zaten nog maar pas toen ineens een wolvejong voor de truck een tijdlang als een bange haas in het felle koplampenlicht bleef hollen om dan ineens met een ruk naar links weer in het dichte woud te verdwijnen. 1 km verderop stopte de wagen bruusk en 2 jongemannen sprongen er met een verouderd geweer uit, achter een wild zwijn aan. Ze kwamen verbitterd met lege handen terug. We werden stil, ik trok mijn trainingspak aan want het was al koeler geworden. We bevonden ons inmiddels 800 meter boven de zeespiegel.
Het monotone motorgeronk wiegde ons allen in slaap, maar echt slapen kon ik niet, het was me allemaal veel te mooi om waar te zijn. In de verte blaften honden, we naderden een Indianendorp, stopten op een open plek. De hemel was helder genoeg om hier en daar silhouetten van hutten te ontwaren, waaruit druppelsgewijs mensen naar ons toeliepen. Kinderen slaakten gilletjes en blijde vrouwenstemmen hingen hele verhalen op tegen de uitstappende mannen, waarvan ik geen letter begreep. Ik voelde me een indringer; de neiging om me heel klein te maken was heel groot, maar het baatte niet. Schaduwen gleden de truck voorbij. Het figuur van een oude vrouw kwam dichterbij en sprak me aan. Met ingetogen blijdschap hoorde ik ze aan terwijl de vrachtwagen zich weer in beweging zette. Niemand zwaaide. Na nog enkele andere dorpen kwamen we uiteindelijk in Santa Cruz aan.
| |
| |
Men ontving ons in een grote hut met verschillende vertrekken. Daar waar wij zaten, hing een groen schoolbord en stonden twee of drie banken tegen de lemen met bamboe versterkte muren. Ribeiro, Tsimrihu en nog een paar ouderen begroetten me. Het werd nog een lange nacht waarin meer dan een uur in Xavante gepraat werd met hier en daar een klein zinnetje in 't Portugees voor mij. Sinds Nova Xavantina had ik niets meer gegeten en ik viel om van de slaap. Vanaf Campinopólis hadden we zeker 5 uur aan een stuk doorgereden. Een jonge Braziliaanse zendeling werd aan mij voorgesteld. Hij had hier samen met zijn vrouw en hun 7 maanden jonge baby zijn intrek genomen in het dorp. Ik zou nu ook hun hut delen. Om ongeveer 12 uur liet Tsimrihu me weten dat ik kon gaan slapen en dat we morgen verder zouden vergaderen. De zendelingsvrouw bood me een schotel rijst met bonen en mierenetervlees aan. Bij kaarslicht liet ik me in één van hun hangmatten vallen, ik had de fut niet meer om de mijne op te hangen. Zo gauw het licht uitdoofde was de hut vergeven van ratten, enge geluiden
| |
| |
makend, trippelend over balken en grond; ik hoopte dat ze ver genoeg van mijn zouden blijven. Om 10 uur 's ochtends werd ik aan alle kinderen van het dorp voorgesteld. Met mijn blauwe ogen en blond haar was ik een echte bezienswaardigheid. Bange, maar ook ondeugende gezichten en een heleboel die zich verstopten achter de rug van de anderen. Tsimrihu vertaalde alles wat ik zei en hij droeg ze meteen op om voor mij te dansen, wat ze gewoon vertikten. Dan zongen ze als enige toegift een welkomstliedje ‘Agradecemos sua visita senhor’, hun door de missie geleerd. Op het schoolbord dat door de missie was geschonken, tekende ik een wereldbol en toonde aan waar zij en ik woonden, het bleef even abstract voor ze maar het ijs was gebroken. De eerste week was de communicatie erg moeilijk; ik kon zelfs geen ja of nee zeggen en begreep niets van wat ze me wijs maakten.
Van zingen hielden ze erg veel, niet alleen kennen de Xavantes zo'n 600 traditionele liedjes maar er worden er ook nog vaak nieuwe gedroomd die ze dan weer doorgeven. De missie deed ook zijn duit in het zakje. Zo hoorde ik in de loop van mijn verblijf de Xavanteversies van ‘Stille Nacht, Heilige Nacht’ en ‘Oh, Denneboom’. Van mij wilden ze ook liederen horen en van alle Vlaamse klassiekers waren ze het dolst op ‘Klein, Klein Kleutertje’. Ik moest het steeds weer zingen voor groot en klein. Diezelfde week werd mijn haar in Xavante-model geknipt en werden mijn benen tot aan de knieën in 't zwart geschilderd en kreeg mijn buik een urucuroood rechthoekig vlak, zodat ik klaar was om met hen een vriendschapsdans uit te voeren die de hele dag zou duren. We dansten in een cirkel hand in hand voor iedere hut. Voor het slapengaan, rond 7 of 8 uur, werd er bij een vuur gedanst of vergaderden de ouderen nog over de problemen van de voorbije dag. Pas rond 9 uur was het weer stil.
's Morgens weer om 6 uur op, paraat om te gaan werken. De mannen namen me mee naar de akker waar ze maniokbananen, bonen, maïs en sinds 15 jaar ook rijst verbouwen; maar ook de vrouwen gaan behalve koken, zorgen voor de kinderen, manden
| |
| |
vlechten ook zwaar labeuren op de akkers. Het was niet zeldzaam een vrouw met drie manden te zien zeulen, één gedragen aan het voorhoofd en aan iedere schouder nog één met voedsel. Overdag gingen de mannen jagen of pijlen en bogen maken. De kleine jongens gaan er vaak alleen op uit om in de savanne op vogels te jagen, of om op visjes te schieten in vieze kreekjes met eigengemaakte boogjes. Ik oefende met pijl en boog, ging mee op vis en wild schieten en nam deel aan hun ceremonieën. Op een avond, terwijl ik aan het eten was, vertelde Tsimrihu mij onomwonden dat we bloedbroeders zouden worden. Alle dorpsgenoten zaten rond het vuur en ik geloofde mijn oren niet en nog minder mijn ogen toen alles in gereedheid werd gebracht. Geen haar op mijn hoofd dat er aan dacht om te weigeren, ik voelde me té vereerd.
Een week later gingen we jagen op groot wild. Traditiegetrouw staken de oudsten de steppe vakkundig in brand. De Xavantes genoten van het vuur en het was de gelegenheid voor jong en oud om hun krijgerschap te bewijzen. Alles lag gauw in de as. Mijn oom had in zijn eentje een hert neergelegd; ik raakte een wilde gans die gewond kon ontkomen door over metershoge vlammen te vliegen.
Water bij de Xavantes is een ander paar mouwen. De eerste dag dat ik me wilde gaan wassen, kreeg ik een gids mee die me naar een kreek bracht, vooroplopend om te zien of er geen vrouwen aanwezig waren. Als die er waren moest ik wachten tot ze weggingen of gingen we een ander plekje zoeken. Ik vermoedde dat die voorzorgen te maken hadden met de evangelisatie van de Xavantes. Het water was erg vies en 's avonds stikte het er van de padden. Ik had nog maar weinig zin om daar in te baden.
Gelukkig, op nog geen kilometer daarvandaan stroomde een kristalhelder riviertje waar ik me voortaan in ging wassen. Maar er waren van die snikhete dagen dat niemand de energie had om er 's morgensvroeg of 's avonds naar toe te lopen. 's Morgens loopt iedereen er dan ook ongewassen bij. Ik herinner me dat we
| |
| |
op zulke warme dagen gingen zwemmen in diezelfde kreek waarin het okerbruine water hoog stond door de hevige regenval tijdens het regenseizoen. Ik sprong erin alsof het een zwembad was met het puurste water. Toen ik op mijn rug ging zwemmen, lagen de kinderen dubbel van het lachen, want dat hadden ze nog nooit eerder gezien en ze imiteerden mij als gekken.
De Xavantes leken zich met het water verzoend te hebben. Tsimrihu liet me meermaals verstaan hoe hij het op prijs zou stellen als ik voor de aanleg van een waterkanaal met puur water zou kunnen zorgen. Traditioneel slapen ze nog op zelfgevlochten matten of op dekens waarop ze 's nachts gebeten kunnen worden door de ratten, ook de baby's zijn een lekkere prooi voor deze knaagdieren. Tuberculose, longontsteking, bronchitis en griep tieren welig en maken nog veel slachtoffers. De enige die wat aan verzorging doet met beperkte middelen is die jonge zendeling, daarbij meteen gretig gebruik makend van zijn aanwezigheid om ook nog gauw een gedeeltelijk vertaalde Bijbel voor te lezen. Van Tsimrihu en zijn vrouw hoorde ik dat ze eigenlijk liever die zendelingen wouden wegsturen omdat ze niets anders doen dan preken. Maar als ze een koe krijgen van de protestantse missie zwijgen ze in alle talen. Het ‘Wai’ A'-feest brak aan, een heilig feest voor de Xavantes. Vanwege mijn leeftijd hoorde ik bij de krijgers en moest ik plaatsnemen in een cirkel tussen verschillende opperhoofden. De samenkomst en voorbereiding begon om 14 uur 's middags in een open ruimte in het bos dichtbij het dorp Aldeona van Ribeiro. Zo'n 20 opperhoofden waren aanwezig, gezeten in een kring, elk zwaaiend met een geïmproviseerde van kalebas gemaakte sambabal, waarin rijst voor het geluid zorgde. We zongen en dansten voor iedere hut tot 7 uur 's morgens. Vrouwen en kleine kinderen mogen niet aanwezig zijn. Durft een vrouw op die dag met een man van het dorp te praten dan wordt ze voor straf door de hele mannelijke gemeenschap genomen en te schande gezet. Het liet een geweldige indruk op me na. Hier toonden de
| |
| |
Xavantes met trots hun disciplinair, strijdlustig karakter dat me deed denken aan de prairie-Indianen van de States. ‘Alleen de paarden ontbraken nog’, dacht ik. Maar de Xavantes willen geen, paarden ze willen traktors en vrachtwagens. Volgens Ailton Krenak, leider van de Indianenbeweging ‘UNI’ in Brazilië, zijn de Xavantes bezig met het ontdekken van de blanke cultuur, ‘een periode’, zei hij ‘waarin ze zoveel mogelijk uitproberen’. Volgens hem zullen ze later tot hun ‘roots’ terugkeren, beseffend dat ze alleen de waardevolle dingen van de blanken moeten gebruiken.
Na de eerste maand verliet ik het dorp om met de veiling-opbrengst medicijnen, dekens voor de ouderen, een fiets, zeep, kledij en nog meer shorts te kopen. Het geld was een druppel op een gloeiende plaat, besefte ik. De fiets zou het nog geen maand uithouden - op nog geen 2 weken tijd waren de remmen al stuk, verloor hij door de rotsige ongelijke wegen allerlei schroefjes, die het ding bij elkaar moesten houden. De medicijnen zouden het 3 maanden uithouden. Tsimrihu had liever dat ik geweerkogels zou hebben gekocht zodat hij op wild kon gaan jagen. Maar als buitenlander was het mij verboden die dingen te kopen, bovendien vreesden de blanken dat ze ook voor menselijke doelwitten gebruikt zouden worden. De maand voor mijn aankomst waren 4 blanken hun gebied binnengedrongen om vis op grote schaal in Rio Kuluène te stelen. De hele rivier hadden ze langs 2 kanten afgezet met netten en de Xavantes vingen niets meer. Ze troffen de blanken aan die onmiddellijk het vuur op hen openden. Jonge Xavantes schoten terug met pijl en boog en doodden 2 blanken. De Xavantes, allen adolescenten, telden meer slachtoffers. De blanken kozen het hazepad en de twee doden werden met knuppels aan gruizelementen geslagen en de rivier ingegooid. Sindsdien leeft Campinópolis, waar ze vandaan kwamen, op voet van oorlog met de Xavantes en zint nog steeds op wraak. De Xavantes zwoeren op hun beurt dat als ze maar een vinger naar hen durfden uitsteken ze met de hele Xavantenatie het stadje van de kaart zullen vegen. Ze vielen ooit het
| |
| |
politiekantoor binnen met ongeveer 8 man, sloegen de hele inboedel kort en klein omdat een racistisch politieman in Barra Do Garças tot bloedend toe een jonge Xavante voor zijn plezier had afgetuigd. ‘Wij zijn voor niemand bang’, zei Tsimrihu, ‘behalve voor God.’
Bij mijn eerste veiling zwoer ik dat ik nooit meer zoiets zou organiseren, omdat het veel organisatie en stress inhield voor zo weinig geld. Ik miste de ervaring, tijd en hulp. En kijk hier stond ik weer met mijn rug tegen de muur want mijn familie smeekte me of ik hen zou willen helpen vanuit Europa om een campagne te organiseren om voor hen een vrachtwagen te kopen en om dat waterkanaal aan te leggen. Ik beloofde hen niets, ik zei alleen dat ik het zou proberen. Nog een maand ging voorbij, ik werd ziek door een zonneslag, kreeg weer last van diarree en wormen door het vieze water. De gehele gemeenschap was me eten komen brengen en mijn oom gaf me een hoofdmassage; ze waren een en al bezorgdheid. Ik had dringend een dokter nodig maar het was wachten geblazen op vervoer, uiteindelijk kon ik meerijden met een protestantse overste, naar Nova Xavantina. Ik kreeg een boog mee voor mijn vader, manden en halskettingen voor mijn moeder, zussen en mijn vriendin. Mijn neefje had het moeilijk bij het afscheid, ik was een goeie oom voor hem geweest. Ik liet mijn tranen de vrije loop. De truck zette zich in beweging: ‘Rowe na aimori!’ riepen sommigen - Ga in vrede!
|
|