De Brakke Hond. Jaargang 7(1990)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Benno Barnard Piëdestal Een kus in Brussel Hier staan we te verstijven in een park. Een kus voorkomt dat men mijn adem ziet, mijn hand blijft steken in een teer gebaar. Ik wil haar loslaten, maar kan het niet. Mijn vingers zijn de feiten in haar haar. Wij zijn in het Ter Kameren van een seconde koude geliefden, die met maartse monden elkaar een kus geven als een citaat. Sprekende steen Waarom verhuis je? Ben ik niet goed genoeg? Buiten je tegenwoordigheid ben ik alleen. Denk toch niet van me wat je denkt van steen: je weet niet dat ik van ontroering stilsta. Blijf ik onaangedaan wanneer ik van je houd? Maak me niet eenzaam, beweeg in mij. Vroeg of laat ga je de weg van alle vlees; daarna word ik onder de hoge, jagende wolken oud. [pagina 18] [p. 18] Gedroomd gedicht Ik stond in een romantisch landschap. Water, waarin mijn naam was opgeschreven, rimpelde in de lentewind. Schapen hadden hun lammeren lief in een wei, moeders achter kinderwagens hun kind. En in de stroom haalde mijn vinger een oude regel aan. Hier begint, hier begint... Vreemd dat ik mij daarna aan de overzij bevond, door de schemering van de andere kant misleid. Er lag sneeuw op de grond, mogelijk sinds jaren. Ik had geen notie van de tijd. Ik las raadsels in het water: ik zag mijn letters op hun kop, het corps herkennend waarin ze bevroren waren. Toen werd het ochtend en het regende. Een duif zat op een tak achter een grijs raam, roerloos bereid weg te zeilen, als het hem in zijn boom aan iets ontbrak. Een droom was een beweegreden. En hij verhief zich, een lichaam dat laveerde door het heden. En hij verdween uit het gezicht. [pagina 19] [p. 19] Portret van een postbode Hoeveel zomers zijn er zonder mij verstreken? Mijn naam is Roulin Joseph, en wie dit leest moet weten dat ik in leven brievenbesteller, godloochenaar en absintdrinker ben geweest - een schilderachtig man. We schrijven '88 (het is stof, bedenk ik, tot filosoferen dat we dit doen met een weglatingsteken). Het volgende is mij als sterveling gebeurd. We zijn in Arles. Voor mij volstaat één woord en onder de platanen kuieren weer dat soort tot daguerrotypes gedoemde dames en heren, voor wie Verdun ver weg is, en evengoed Vichy (die argeloosheid van de mensen in mijn tijd is maar een anachronisme van de verteller, en dat bent u. U bent uw eigen onschuld kwijt). Welnu, in dit Arles zien we een open deur en daarin verschijnt, gedicht of geen gedicht. een meisje, voorafgegaan door een knoflookgeur, dat, staande van aangezicht tot aangezicht met een beambte die is ontslapen in 1903, haar hand uitstrekt naar de tastbare poëzie van een liefdesbrief in zijn warme envelop... Het is of ik weer op een woord te wachten sta (u gebruikt trouwens die tegenwoordige tijd niet voor de vorm maar voor de metafysica). Hierna komt het toverwoord trein uit uw mond. Een locomotief hoest in de verte wolken op en de hele negentiende eeuw is achtergrond, van een stoomtrein tot de onsterfelijkheid. De zon schijnt, moet ik nog meer vertellen? Mijn tong is een droog feit. De deur valt dicht. Ik kan de dode inhoud van mijn tas bestellen. [pagina 20] [p. 20] [advertentie] Vorige Volgende