Chris boog het hoofd schuin tot tegen het stuur, terwijl hij ergens tussen zijn knieën met een sleutel aan het werk was. Hij glimlachte als uit de verte naar Paul, toonde hem een stuurslot dat hij onder de zetel legde en leunde weer achterover. ‘Vrienden van mij zijn hier al twee auto's gestolen.’
‘Dat zou je niet denken, hier zo onder de bomen.’
‘Wil jij iets eten? Ik ken een leuke broodjestent.’
‘Ik had de hele dag nog geen honger. Van de zenuwen, eigenlijk. Maar nu wel, ja.’
‘Ik ook.’
Chris kende de kelner. Hij keek hoe hij Paul aankeek.
‘Ik ben op verplaatsing, dacht Paul. Dit is hun thuiswedstrijd.’
‘En, zijn de kindertjes braaf?’ De kelner grapte tegen Chris en blikte naar Paul.
‘Ja.’ antwoordde Chris kalm. Hij hield zijn blik op de kaart, bestelde zonder opkijken en wachtte tot de kelner was verdwenen. Toen keek hij Paul recht in de ogen.
‘Ik heb je geschreven dat ik in een sportwinkel werkte.’
‘Ja.’
‘Er zijn eigenlijk twee winkels. Ik werk bij het speelgoed. Ik doe de treintjes.’
‘Speelgoedtreintjes? Echte elektrische treintjes!’ Paul jubelde. Er reed al een treintje rond zijn bed.
‘Er zijn tegenwoordig zelfs stoomtreintjes bij. Zo groot.’
‘Zalig! - Toch niet op kolen?’
Ze namen zondagmiddag halverwege de week. Zoals ze door de winkelwandelstraat liepen zagen ze er van ver misschien uit als twee mensen die al jaren samen waren, die elkaar al een beetje moe waren. Bij een restaurant bleven ze staan om de spijskaart te lezen en er iets over te zeggen.
Chris bleef even geniepig achterop lopen, gniffelend, tot Paul zich overdreven geamuseerd omdraaide en Chris zijn eigen grapje weer wegmoffelde door hem een mooie vitrine te wijzen.