De Brakke Hond. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Woorden uit een kattebelletjeBeste kinderen, ik hoop dat jullie het goed stellen in ons vakantiehuisje aan zee... Leuk idee, nietwaar? Terwijl jullie daar van enkele verkwikkende wittebroodsweken genieten, geef ik alvast jullie nieuwe thuis een grondige poetsbeurt. Wat vond je van het huwelijkscadeau, Alan? Je moet weten dat, hoewel ik de rechten op het wrak van de Pyrrha van het Ministerie van Verkeerswezen heb moeten afkopen, het wrak zo'n beetje als een familiestuk beschouwd wordt. Maar straks meer hierover, want binnenkort volgt er ook nog een brief van mij... Ik wil er nog even de spanning inhouden en jullie eerst wat op adem laten komen. In ieder geval hoop ik dat je iets interessants in dat wrak vindt, Alan, en vooral dat je dat vindt wat ik heel speciaal voor mezelf zou willen reserveren... | |
Notities in een duikboekZondag 21 mei. Half elf, eerste duik. Fiona gaat niet mee, vind ik te gevaarlijk. Overigens, ze dient op de noodsonar te letten en zelf heeft ze nog altijd die noodlijn om me terug te roepen. En daarbij: de stroming, de klippen, onvoorziene obstakels, haar weinige duikuren. Hier ligt dus iets, een wrak. De Pyrrha volgens moeders briefje op tafel. Een echte verrassing. Hoe kwam ze erbij? Hoe vond ze dit wrak? De bodem zo'n tien meter diep. Ik had slechts vijf minuten. En alles leek me nog zo weinig om mijn lichaam gegoten: zuurstofflessen, duikgordel, reddingsvest, het mes en zelfs de sonar om mijn pols, het belemmert me meer dan ik er baat bij | |
[pagina 96]
| |
vind. Zelfde dag, Twee uur. Tweede duik. Wat langer op de bodem gebleven, zo'n tien minuten. Modder, gefossiliseerd hout, nieuwsgierige visjes, rotspunten. Het duikersvest zat beter, het weer was zonniger, het water ongelooflijk helder. Jammer voor Fiona, maar hoe kan ik nu zoiets met z'n tweeën wagen zonder een derde daarboven. Ze heeft ook nog maar pas haar elementair duikersbrevet, met veel moeite gehaald. Weinig duikuren, praktisch geen ervaring. Zelfde dag. Vier uur, derde en laatste duik. Twintig minuten gebleven, het maximum. De zee werd ook woeliger. Hoe lokaliseer ik het wrak? En hoe vind ik de belangrijkste onderdelen: het ruim, de kajuiten? Dit wordt wroeten en krabben en vooral veel geduld hebben. Zo is het: om te duiken hoef je niet eens te kunnen zwemmen. Geduld, discipline, koelbloedigheid: die moet je hebben. Dan de ruk aan de lijn, precies toen ik naar boven wou komen: naast ons rubberbootje dobberde een heuse motorboot met een knappe blonde kerel erin. Hij stelde zich voor als de conservator van het plaatselijke maritieme museum. Toen hij mijn uitrusting zag, schudde hij het hoofd: ik moest een ‘nat’ duikerspak dragen vond hij, in zo'n neopreen uitvoering. Het water hier was te koud om zoiets te wagen. Hij heeft ons ook uitgenodigd eens een bezoekje aan het museum te brengen. | |
Flarden van gedachtenWaarom gingen we geen veertien dagen naar de Bahama's? Of zelfs maar een weekje? Waarom moesten we hier in dit kille Engeland blijven? O wat snak ik ernaar enkele mijlen te kunnen zwemmen onder een tropische zon! En dit wachten, wat haat ik zoiets? Twee jaar lang moest ik op mijn huwelijk wachten: eerste die ontvoogdingsprocedure, toen Alan die wou dat ik inderhaast mijn elementair brevet haalde en op het laatst plots een tegenstribbelende schoonmoe- | |
[pagina 97]
| |
der die haar zoon niet graag het weduwenest zag verlaten. En nu een nieuw soort wachten: op het dolboord van die doelloos dobberende rubberboot, angstig wachten op het eventuele signaal van die onderwatersonar, wachten tot hij weer boven water komt, tot die eindeloos lijkende minuten voorbij zijn. En dan mag ik tussendoor nog niet eens een eindje gaan zwemmen: neen, hij wil eerst alles inspecteren, dan eten, rusten, zijn duikboek invullen, opnieuw inspecteren, weer het water in. En als het weer effen meevalt, zo'n zeven maal per dag... En 's avonds: geen tijd meer, te moe... (O zondige aandrang om de motor te starten) Ik haat vakantiehuisjes die je niet zelf kunt kiezen, en wrakken die als huwelijkscadeau gepresenteerd worden. Ik haat schroot en schatten en onderwaterstrandjutterij. Ik haat kattebelletjes van schoonmoeders op tafel... | |
Woorden uit een briefBeste Alan en Fiona, ik ben echt benieuwd of jullie het wrak reeds vonden, want ik wou o zo graag dat ons familiestuk teruggevonden werd... De Pyrrha was een van die galjoenen van de Spaanse Armada die zo'n vierhonderd jaar terug naar Engeland stevende maar hier zo'n enorme nederlaag moest incasseren. Aan boord van de Pyrrha bevond zich, min of meer als verstekeling, de dochter van de bevelhebber, kapitein Todos y Donez. Men zegt ook wel dat die kapitein daarvan op de hoogte was en haar als matroos aan boord geloodst had. In ieder geval, de Pyrrha werd geënterd en de bemanning gevangen gezet. En toen bleek het ware geslacht van die schuchtere, Engelse matroos. De admiraal van het Engelse smaldeel die de Pyrrha veroverd had, liet haar, net zoals dat met de officieren gebeurde, afzonderlijk opsluiten. Toen de bemanning na de oorlog werd vrijgelaten wou mejuffer Todos y Donez niet haar huis: ze was verliefd gewor- | |
[pagina 98]
| |
den! Juist, op de Engelse admiraal, sir Afterthought... En zo werd ze mijn betovergrootmoeder in de zoveelste graad, ik weet het niet eens meer juist, maar haar gedachtenis bleef in onze familie. Aan haar dochter gaf ze bij haar overlijden haar diepste, heimelijkste wens door: dat een koffer die in het inmiddels tot zinken gebrachte schip achtergebleven was, terug zou boven gehaald worden. Een koffer met ergens in het koperen beslag het woord ‘esperanza’ gegrift, ‘hoop’. Een koffer die blijkbaar iets dierbaars bevatte... maar we weten niet wat! Maar dat geheim, die wens, werd van moeder op dochter overgeleverd, telkens aan het sterfbed. De mannen, hún mannen die probeerden de koffer boven te halen, slaagden daar nooit in: ze kregen er de tijd niet toe, werden plots ziek, kregen na de eerste duik een geweldige, onverklaarbare waterangst, verdwenen voor altijd, en meer van die nare toestanden. Jouw vader, Alan, die duiker bij de marine was tijdens de oorlog, verdronk in zijn bad. En nu ik de laatste in de rij ben (en zelf geen dochter heb) had ik zo graag dat met mij eindelijk die wens in vervulling kon gaan. Ik smeek je, Alan, vind die koffer! | |
Notities in een duikboekDinsdag 23 mei. Half twee, derde duik. Ging niet zo goed: bewolking, Fiona wie het allemaal niet zo meevalt, dat kattebelletje van moeder dat me nieuwsgierig gemaakt heeft, maar ook een beetje hulpeloos, verloren. Alles steekt zo erg onder het zand dat ik wellicht meer dan onze drie weken zal nodig hebben om er iets te kunnen uithalen. Vrijdag 26 mei. Half vijf, zesde duik. Een neopreen pak! Fiona kon me er eindelijk toe overhalen zo'n nat pak in het plaatselijke duiksportwinkeltje te gaan kopen. En ze deed me er op de koop toe nog een harpoen cadeau bij. En dit alles omdat we eergisteren moeders briefje ontvingen: nu weet ik tenminste | |
[pagina 99]
| |
wat ze wil, waar het om gaat: een Spaans galjoen, een reiskoffer van een van haar overgrootmoeders... als zo'n ding al niet lang uit elkaar gevallen is! Het lijkt me zowat een naald zoeken in een hooimijt. Maar nu heb ik tenminste een doel, en voor moeder doe ik het. Woensdag 31 mei. Tien uur, eerste duik. Ik vraag me af of het wel zo'n goed idee was, dat wrak als huwelijkscadeau. Gisteren nog heb ik de hele dag opgeofferd om met Fiona een uitstapje te doen. Wandelen, zwemmen, een bezoek aan dat maritiem museumpje. Maar wat we er zagen trok nauwelijks haar aandacht. Alleen de conservator, nou ja, zeg maar suppoost, mocht iets van haar belangstelling voelen. En zonder aanleiding, precies alsof ze die man al jaren kende, vertelde ze die blonde, zongebruinde kerel over het wrak en de problemen om het te lokaliseren en die ‘ellendige sonar die ze in het oog moest houden’. De suppoost was er even verbaasd over dat ik de hele klus alleen wou klaren, hij bood zelfs de hulp aan van zijn duikersclub waarvan hij de secretaris was. Maar daar moest ik niets van hebben, ik wil dat wrak met niemand delen! Fiona leek wel ontgoocheld. Uiteindelijk liet ik me ertoe overhalen zijn metaaldetector te lenen: zo'n reiskoffer uit Spanje zou alvast met het nodige smeedijzer verstevigd zijn of misschien bevatte hij zelfs een of ander kostbaar metaal... | |
Flarden van gedachtenWe hebben het museum bezocht. De conservator was heel bereidwillig. Hij scheen iets over het wrak te weten, maar leek heel verbaasd over het feit dat Alan die kist alleen wou bovenhalen. Hij leek wel medelijden met me te hebben. Hij toonde ons ook het logboek van die Engelse admiraal, After-thought of zo... De conservator is geen beroeps, nee, het museum is ook maar enkele uren per week tijdens het seizoen open. Hij heeft ook die passie voor duiken, is secretaris van de plaatselijke | |
[pagina 100]
| |
duikersclub. Hij bood Alan in volle enthousiasme zijn hulp en die van zijn maats aan, maar koppige Alan bedankte stijfjes. We moesten dan maar eens naar de pub komen, zei hij nog, op zaterdag kwam hun clubje daar altijd bijeen. Ik antwoordde, voor Alan er iets tussen kreeg, dat we dat graag zouden doen.
*** | |
Woorden uit een briefAlan, o wat ben ik blij dat je die koffer gevonden hebt! Staat het er werkelijk op: ‘esperanza’? Dan heb je de juiste gevonden, de enige, mijn schat! Ik kan werkelijk niet langer meer wachten; jullie toekomstige woning is kraaknet, ik legde al jouw vaders dierbare duikspullen in jouw kast, het huis wacht op joúw terugkeer, maar ik, ik kan hier niet langer meer blijven: ik kom jullie tegemoet, ik wil zelf zien hoe je die koffer aan land brengt, ik wil hem zelf openen, ik wil dat geheim als eerste ontraadselen. Alan, beloof me, doe de koffer niet open, wacht op me! | |
Notities in een duikboekDonderdag 1 juni. Elf uur. Tweede duik. Nu mijn duikpak me als gegoten zit, heb ik alle moeite van de wereld om met die metaaldetector overweg te kunnen. Wat jammer dat Fiona me niet kan helpen. Ik stuit steeds maar op stukken verroest ijzer, zelfs al eens op een klomp goud geloof ik, maar nog altijd geen koffer. Soms heb ik het gevoel dat ik nooit zal zien wat in die koffer steekt. Zaterdag 3 juni. Drie uur, vijfde duik. Gevonden! Ik heb hem! ‘Esperanza’, ‘esperanza’! De zon scheen al uren aan een stuk, ik was op mijn laatste krachten, heb telkens, bij iedere duik, vergeefs om en rond het wrak gezwommen. Ik wou het | |
[pagina 101]
| |
opgeven, liet de detector in het zand zakken, peddelde wat rond een rots met enorm mooie koralen en wieren en zeeanemonen, ik herinnerde me ineens wat ik eigenlijk van het duiken verwachtte: die totaal nieuwe wereld onder het wateroppervlak, die prachtige kleurengamma's, die gedurfde creativiteit van vormen en leven, en toen, toen ik wat afwezig een heel schichtige heremietkreeft probeerde te volgen, voelde ik onder mijn hand iets hards, iets hoekigs: een hengsel van een koffer! En toen ik over het verroeste metaal wreef las ik: ESPERANZA. Maandag 5 juni. Halftien, eerste duik. Een briefje naar moeder geschreven, ze zal in haar nopjes zijn! Gisteren heb ik de koffer wat uitgegraven. Door het volle smeedijzeren beslagwerk ziet hij er nog behoorlijk verplaatsbaar uit. Nu nog de geschikte manier vinden om de kabels er rond te krijgen. Vooral niet gehaast tewerk gaan, opletten voor obstakels, de tijd in het oog houden. En toch nog dat gevoel dat ik nooit zal te zien krijgen wat er in die kist steekt. Misschien omdat moeder de inhoud ervan voor zichzelf gereserveerd heeft. Dat gevoel dat er iets nefasts, iets negatiefs in schuilt, ziekte, verrotting, dood, ontbinding. | |
Flarden haatHij vond z'n koffer, of beter die van zijn moeder. Net nu ik hem die harpoen cadeau gedaan had, die ‘hij waarschijnlijk toch niet zou kunnen gebruiken’. Maar wat haalt hij zich in het hoofd te denken dat wij met z'n tweeën die kist naar boven kunnen halen? Waarom wil hij geen hulp aanvaarden? De grenzeloze egoïst, bang zijn buit met anderen te moeten delen, net zoals zijn moeder haar zoon met niemand anders kan delen... Hij: ik beloofde moeder haar kist, ik zal ze alleen bovenhalen. Ik haat die kist. Dat ellendig stuk vermolmd hout, dat miezerige hoopje ‘hoop’. | |
[pagina 102]
| |
En net nu ik dacht: als we ze dan toch hebben, laten we ze dan spoedig naar boven brengen, dan zullen we toch nog eens naar die pub kunnen... net nu krijg ik hier die stomme brief van zijn moeder met de melding dat ze zelf komt! Maar die brief krijgt hij niet te zien, en zij zal wel even wachten om die kist te kunnen openen... ze zal in ieder geval de eerste niet zijn! | |
Woorden uit een briefMoeder, vandaag haal ik hem boven, jouw koffer. Alles is in orde. De kabels houden stevig, de stroming van de zee is geruststellend. Ik moet nog éénmaal duiken en dan het teken geven aan Fiona dat ze de motor mag starten. En terwijl ik toezie hoe de kist langzaam van de bodem loskomt, zal ze zachtjes over het water varen, de koffer met een enorme kabel meeslepend. Met mijn sonar zal ik haar telkens kunnen waarschuwen als er iets hapert. En nu ik dat fantastische neoprene pak heb dat me als een tweede huid om het lichaam zit, dat ik nooit meer zou willen uittrekken - zozeer voel ik me een vis in het water - kan ik jouw kist in alle rust naar de steiger begeleiden. | |
Notities in een dagboekWoensdag 7 juni. Half elf. De laatste maal dat hij boven komt. Of ik alles goed begrepen heb, vraag hij nog eens. Een ruk aan de noodlijn betekent dat ik mag starten, en zodra de sonarontvanger rond mijn pols signaal geeft moet ik stilhouden. Je hebt de zuurstofflessen toch in de juiste verhouding bijgevuld, vraagt hij. Ik schrik, zoiets vroeg hij nooit. Wens me geluk, zegt hij. Ik aai hem over zijn gladde hoofd. Ik zie hem een laatste maal, hij vertrekt met zijn gezicht naar me toe terwijl hij zich achterover laat vallen. Zelden zie je iemand | |
[pagina 103]
| |
niet in de rug vertrekken. Zelfde dag, kwart na elf. De harpoen. Hij ligt zo mooi te blinken naast mij, terwijl ik zachtjes over het water dobber. Hij zal hem wel nooit meer gebruiken... Ik heem hem in mijn hand, richt langs de noodlijn in het water (o zondige aandrang de trekker over te halen). Het alarm gaat, schoksgewijs. Een nerveus geluid, een elektronisch belletje rond mijn pols. De zee is kalm. Ik snij de noodlijn door, werp alle touwen en kabels overboord. Op mijn pols het signaal dat niets vertelt over de intensiteit van de verzoeker, over de hoogdringendheid van zijn angst, zijn paniek. Ik hoef niets te voelen, ik blijf mezelf. De motor ronkt, lokt me, verleidt me. Zelfde dag, twee uur. Ik ben een heel eind uit de buurt gevaren. Na vijfhonderd meter houdt het signaal op: dit is de maximale reikwijdte van de sonar. Tussen enkele klippen heb ik de boot tot stilstand gebracht, ben er minutenlang voor me uit zitten staren... Toen dacht ik: ik wil die scheepskist. Ik ben teruggevaren, ik moest me met enige moeite oriënteren, ik vond de plaats. Ik duik, zie hem liggen. Zijn ogen staan bol. Ik keer terug naar de lucht, de verse lucht. Ik daal opnieuw. Zijn gezicht is paars, verbijsterd. Bloed tussen zijn benen, over zijn buik. In zijn kruis de harpoen. Dat was het dus. Ik neem hem de zuurstofflessen af, trek zijn nat pak uit. Een derde maal daal ik, probeer met alle middelen die kist te openen. Het zou makkelijker zijn het hout aan stukken te slaan, maar ik wil het ‘familiestuk’ in zijn oorspronkelijke toestand hebben. Ik keer nog enkele malen terug naar boven, krijg eindelijk het slot open met een tik van het anker van ons motorbootje. ... Dit is het dus wat ze zo miste, al die moeite voor zo'n... | |
[pagina 104]
| |
Flarden gedachtenIk ontvang juist Alans brief terwijl ik op het punt sta te vertrekken, maar uit niets kan ik opmaken dat hij mijn laatste bericht kreeg: misschien weet hij niet eens dat ik er aan kom! Ik hoop dat de koffer al boven is, zo lang kan ik niet meer wachten; maar dat ze hem alsjeblief gesloten laten! Wat mag er in steken? Het moet zeker iets dierbaars zijn, anders ga je zoiets niet aan je dochter doorvertellen. Maar toch wist die dochter niet eens wàt er in stak, en zo ben ik het ook nooit te weten gekomen. Wat zal het zijn: kostbare gewaden, feestkledij misschien, sieraden, nee, neen, het zal wel iets zijn dat haar op de een of andere manier aan Spanje deed denken, souvenirs, jeugdherinneringen, ze zal wel heimwee gehad hebben in ons kille land, wie weet, misschien een soort poëzie-album, een dagboek met haar dromen... haar liefdes...
*** | |
Woorden uit een mareBeste schoonmoeder, als je thuiskomt, zul je de koffer vinden, hij staat op je te wachten hiernaast in de salon. We hebben heel veel moeite gehad om die kist aan de oppervlakte te krijgen, zo zwaar was ie. En zoals Alan het gepland had, kon het niet: ik moest zelfs de hulp van de plaatselijke duikersclub inroepen. Met z'n zessen kregen ze de koffer eindelijk op hun eigen stevige polyesterboot gesjouwd. Ik zelf ben er niet, ik ben even die duikers naar hun pub gaan vergezellen, om hen een rondje als bedankje te geven. Alan komt er zo dadelijk aan, je zult wel zien, hij is er zo meteen... Vaarwel... | |
[pagina 105]
| |
Notities in een rouwboekDonderdag 8 juni. Ik heb geen benul van tijd. Het vakantiehuisje, eindelijk. Niemand thuis, een eigenaardig briefje van Fiona op tafel! Waarom is Alan er niet, waarom is hij niet bij die kist? Ik ga de salon binnen... Zelfde dag, zelfde onbekende tijd. De salon, de kist. Die oeroude reiskoffer van mijn o zo verre betovergrootmoeder, señora Todos y Donez. Het bijna versteende hout, het roeste ijzer. En boven, op de rug, ‘ESPERANZA’. Eindelijk, eindelijk mijn koffer. En toch vind ik het bijna griezelig hem te openen zonder Alan er bij. Het slot lijkt reeds opengemaakt... Zelfde dag, stilstaande tijd... Dit is geen koffer! Dit is een doodskist! Mijn zoon! Mijn zoon in die koffer, o schandaal! Afschuwelijk, die aanblik van de dood, een obscene dood, zijn geschonden lichaam, toegetakeld, verminkt, maar ook ontheiligd door die smerige drapering, die sluiers Spaanse verdorvenheid rond zijn lijf, die flarden dood... O mijn God, waarom heb ik dit deksel geopend; mijn hoop, mijn laatste hoop is er in gestold, gemummificeerd... | |
Flarden doodDe dood is een Spaanse koffer, een koffer die bij het openen alle gruwelen van de wereld laat ontsnappen, jaloersheid, egoïsme, hoogmoed, leugen, bedrog... Een koffer waarin je alleen achterblijft, Hoop, jij de enige hoop van jouw moeder... Jij, zo deerlijk, zo lachwekkend zelfs, zo schandalig bloot toegetakeld in die Spaanse kant... | |
[pagina 106]
| |
Een keurslijfje om je heupen, een cape om je schouders, een Moorse camee in je drenkelingenharen... En dan die mantilla voor je gezicht die je vloekende zigeuneroorbellen verbergt... In de hand een waaier waarmee je al die goddeloosheid wegwuift... al die onterende Spaanse kant...
De dood is Spaanse furieuze hoop, verwikkeld in een huwelijkscadeau. |
|