De Brakke Hond. Jaargang 7
(1990)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Dirk van Eylen
| |
[pagina 20]
| |
in Miami en New York. Hij had kerven langs zijn wangen, dat is waar. Maar hij zag er nog geen dertig uit. Hij zei dingen die ik niet begreep. Over karma en over zijn kat. Hij zei dat zijn kat tegen hem praatte. Ik geloofde er geen snars van maar hield mijn mond. De wedstrijd was gedaan maar ik bleef zitten. Het gezicht van de nieuwslezer maakt plaats voor dat van een jonge predikante. Zij bezweert de duivel het huis van een voormalig presidentskandidaat te verlaten. De kandidaat is dood. Hij had iets tegen de drugmaffia willen ondernemen. Matt zegt dat hij met zijn vriend hier naartoe is gekomen. ‘Het was zijn plan om naar Key West te komen,’ zegt hij, ‘en dan laat hij me hier zitten voor een dikzak met een Harley Davidson.’ Een baardaap met een spiegelende zonnebril en spijkers in zijn jasje. Die halsdoek was alles wat er van zijn vriend was overgebleven. Matt ziet eruit alsof hij in geen drie dagen heeft geslapen. Zijn ogen zijn roodomrand en zijn neus is gezwollen. Hij zegt dat hij me zijn appartement zal laten zien maar hij blijft praten. Hij betaalt mijn biertjes. Er zijn reclameclips op t.v. Als de zaak sluit raakt hij uitgepraat. We gaan Duval Street in en stoppen ter hoogte van de 801. We zetten ons op de stoep en kijken naar de travestieten. Borsten zo groot als meloenen en dijen als een rund. Het licht in de bar wordt gedempt. Een travestiet met een platinablonde pruik en pauweveren in haar kont beklimt een tafeltje, moet steun zoeken bij het aquarium op de tapkast. Ze is helemaal wit geschminkt, en roze. Er is een roze badpak over haar buik en borsten geverfd. Haar roodgestifte lippen persen een lied naar buiten. Ik zie de schoonheidsvlekjes op de rechterwang krimpen en uitzetten terwijl ze Stand by your Man in de maat probeert te krijgen. Drie zwarte vlekjes die bewegen als stipjes op een ballon. Ik zie ze nog als ze van de tafel dondert. Pauweveren en aquarium achter haar aan. We lopen weg. Ons lachen klinkt te luid in de stille straat. Op het appartement probeer ik een gesprek met de kat. Ze zwijgt in alle talen. Ik zwijmel wat door de kamer met een biertje in de hand. Tenslotte leun ik zwaar op Matts schouder en val in zijn armen in slaap. | |
[pagina 21]
| |
De volgende dag blijven we thuis. We liggen op rieten matjes op het dakterras. De radio staat aan. Tussen de nummers door laat de d.j. een vermoeiende woordenstroom op zijn luisteraars los. Af en toe gaat een van ons beiden naar beneden, naar het toilet of biertjes halen. Matts hand ligt in mijn kruis. De kruinen van de kokospalmen komen nog een eind boven de dakrand uit. Als de wind er doorheen waait klepperen de blaren tegen elkaar als plastic spatels. ‘Matt.’ ‘Hmm.’ ‘Hoe haal je die kokosnoten van de boom?’ ‘Gewoon.’ ‘Hoe bedoel je, gewoon? Ik denk niet dat ik er met mijn armen bij kan.’ Ik doe mijn best om het sarcastisch te laten klinken. ‘Natuurlijk niet,’ zegt hij geërgerd, ‘er is een stok bij de trap.’ Hij haal zijn hand van mijn kruis en staat op om me te tonen waar de stok staat. Ik por net zo lang tussen de groene bolsters tot er eentje loslaat en ga naar beneden om de vangst van de straat te rapen. In de keuken snijd ik met een mes een stuk uit de bolster en rommel in de laden naar gepast gereedschap om de schaal te kraken. Door de deuropening zie ik Matt over de schrijftafel gebogen. Hij snuift een paar lijntjes van het een of ander door een kartonnen rolletje. Bij elke snuif richt hij zich op en houdt het hoofd achterover als verwacht hij een niesbui. ‘Heb je iets om die klotenoot mee open te maken?’ vraag ik door de deur. ‘Ik breng het wel mee naar boven,’ zegt hij. Ik neem twee blikjes uit de koelkast en ga naar boven. Er komt alleen nog geruis uit de radio, een monotone lawine. Ik draai aan de afstemknop maar vind de zender niet meer terug. Besluiteloos laat ik de zender van een nabijgelegen militaire basis aan staan. Matt giet het kokoswater uit over mijn rug. Het voelt lauw aan. Hij masseert mijn rug met handen die ik nauwelijks voel terwijl hij kalm en rustig voor zich uit praat. Hij zegt dat zijn | |
[pagina 22]
| |
ex-vrouw in het zuiden van Frankrijk woont met zijn zoontje. Dat hij het spijtig vindt dat hij haar niet meer ziet. Zijn zoontje lijkt op hem zo beweert hij. Ik voel mijn spieren veranderen in zachte klei, de bult in mijn kruis smelt weer weg. De schaduw van de palmkruin strijkt met zijn vele vingers langs mijn gezicht. Matt praat maar door. Als ik in slaap val ben ik al een tijdje niet meer aan het luisteren. Het is donker als ik terug wakker word. Er zitten vuurvliegjes in de palm. Matt zwijgt. Hij ligt op zijn rug met zijn handen onder zijn hoofd. Ik probeer een vuurvliegje te volgen in de vlucht maar telkens het groenachtige schijnsel dooft om even later terug op te lichten raak ik het spoor bijster. Ik kan nooit met zekerheid weten of het doven en terug opglimmen veroorzaakt wordt door een en hetzelfde vliegje. Matt kijkt naar de sterren. Ik geef hem een zoen en vraag wat er in de sterren geschreven staat. ‘Ik las net dat ik totaal blut ben,’ zegt hij toonloos. ‘We kunnen een baantje nemen morgen,’ zeg ik, 't-shirts verkopen aan onnozele surfmaniakken, souvenirs aan dikbuikige bejaarden opdienen, werk zat.’ ‘Nauwelijks genoeg om de huur te betalen,’ zegt Matt. Zijn gezicht betrekt. ‘Ik zal morgen wel eens rondkijken,’ zeg ik. Matt draait zich op zijn buik en verbergt zijn gezicht tussen zijn armen. Ik zie de staart van de Grote Beer. Orion staat in het zenit, pal boven het dakterras. Het zijn mijn zaken niet, denk ik. Zeg ik. Stil.
Ik weet zijn naam niet meer. De naam van de kerel die ons oppikt. Hij heeft hem vast wel gezegd toen hij zich voorstelde. Ik ben het vergeten. Hij beweert dat hij uit Texas komt dus noem ik hem Tex. Neen. Hij heeft zijn naam niet genoemd. Hij introduceerde zich zelf als ‘Davids vriend’. ‘David is de rijkste homo van Key West,’ zei Matt toen ik gisteren met het baantje kwam aandraven. Het zal wel zo zijn want we worden ingehuurd om het strand van zijn privé-eiland een beurt te geven. | |
[pagina 23]
| |
Kost en inwoning voor drie dagen en loon bovenop. Matt heeft het appartement voor drie dagen in onderhuur gegeven aan weekendtoeristen. Tex rijdt ons naar een supermarkt. We kopen bananen, spaghetti, saus, beschuit, koekjes, bier en sigaretten. Tex betaalt de rekening. Hij koopt twaalf stalen buizen bij Winn Dixie rechttegenover en rijdt naar de kade. In het boothuis tilt een vriend van Tex de motorboot van de liggers met een vorkheftruck. Hij vloekt lang en luid. Tex vult een emmer met ijs en gooit er een sixpack Budweiser in. Hij heeft wel eens eerder een motorboot bestuurd en doet zijn best om te laten zien wat hij kan. Hij trapt de boot naar topsnelheid, een blikje bier en een sigaret in de ene hand, de andere losjes aan het stuur. Ik vraag, om iets te zeggen, hoe groot het eiland is maar mijn stem komt nauwelijks boven het gejank van de motor en het geluid van het opspattende water uit. ‘We zijn er bijna,’ schreeuwt hij terug. Matt zegt niets. Hij zit op de achtersteven en kijkt naar Key West dat langzaam achter de horizon zakt. Hij leunt op de verchroomde reling en drinkt nu en dan van zijn biertje. ‘Dat is het,’ schreeuwt Tex als het eiland in zicht komt. Het eiland ziet er klein uit. Klein en stil. Het dak van een wit insectachtig huis steekt boven de palmkruinen uit. Iets verder naar links is er een kleiner gebouw in een gewone rechttoe rechtaan stijl. ‘Het gastenverblijf,’ zegt Tex als we aanmeren. ‘James Bond,’ denk ik bij mezelf.
Matt zegt de hele dag bijna geen woord, Ik denk dat hij alleen praat als hij gesnoven heeft. Het werkt mij op de zenuwen dat gezwijg. Ik kijk naar zijn lichaam terwijl hij werkt. Als hij niet ziet dat ik kijk. Als hij het merkt spannen zijn spieren zich. Ik kan het bijna voelen. We beginnen de schoonmaak op het zuidstrand. We hebben het golfwagentje uit het schuurtje naast het terrein gehaald. Het bespaart ons heel wat moeite en zweet. De brede banden zakken niet weg in het zand. Ieder rijdt om beurt met het wagentje | |
[pagina 24]
| |
terwijl de andere de grote rommel achterop gooit. Drijfhout, grote stukken visnet van Portoricaanse kustvissers, afgeknapte palmstammen. alles wat brandbaar is moet naar een grote cirkel worden gesleept die Tex gisteren met de hak van zijn schoen in het zand heeft getrokken. Daarna rijden we een tweede keer over het strand en rapen het klein afval op. Plastic shampooflessen, bekertjes, blikjes, aangespoelde onzin. Telkens drie uur werken en drie uur pauze om bij te komen van de hitte en de batterijen van het wagentje op te laden. Ook als we pauze nemen zwijgt Matt. Ik wordt er gek van. Die knikjes, die gebaren. De handigheid waarmee hij praten overbodig maakt. Ik zing liedjes en speel veel te opgewekt met de hond in de hoop dat hij het ervan op zijn heupen krijgt. Obi, de hond van Bradely, loopt spetterend door het ondiepe water. Bradely is de ‘concièrge’ van het eiland, een grote neger met lachtanden en een strohoed. Toen we gisteravond onze intrek namen in het gastenverblijf bracht hij ons muskietenspray voor overdag en marihuana voor 's nachts, na het werk. ‘Jullie smoren niet genoeg,’ zei hij en zijn ogen rolden in hun kassen als komedianten. Ik zei niets. Hij vertelde zijn levensverhaal terwijl ik me afvroeg of het een speciaal woord was, ‘smoren’. Intussen maakte hij met zijn lompe-handige vingers een pijpje uit een eindje koperbuis. Ik bedankte hem voor de marihuana en de spray. ‘Majoewana’ zegt Bradely met zijn Missouri stem. Ik zing zo luid ik kan als ik die avond onder de douche ga. Ik ben alleen op de wereld. Matt zwijgt en een radio is er niet. Ik zing Singing in the Rain. Wat later liggen we op de kussens van de banken in de zithoek en roken we uit het pijpje dat Bradely heeft gemaakt. De wieken van de ventilatoren draaien de avondlucht tot een briesje dat nauwelijks verkoeling brengt. Ik laat niet merken dat ik blij ben als Matt begint te praten. Hij vertelt over zijn ex-vriend. Of over een andere vriend. Iets met een ‘hij’ erin. Het kan me niets schelen. ‘Hij zat op het bed en keek naar de muur toen ik binnenkwam. Ik wist dat het anders was als zwijgen uit boosheid. Ik voelde het gewoon.’ | |
[pagina 25]
| |
Ik leg me languit op mijn rug en kijk naar het plafond met de ventilatoren. Ik probeer me Matts vriend voor te stellen. ‘Ik wou hem strelen maar voelde me belachelijk gemaakt toen ik hem aanraakte. Ik had net zo goed een beeld in het park kunnen proberen. Ergens daarbinnen moest nochtans verdriet zijn want tranen drupten van zijn kin op zijn handen. Maar die ogen. Hij knipperde niet een keer met zijn oogleden. De tranen liepen gewoon over de rand.’ Hij praat over zichzelf, gaat het plots door me heen. Ik wil opeens dat Matt ophoudt en geef hem een stomp. Maar Matt praat rustig door alsof het hem niet aangaat. ‘Ik zwaaide met mijn hand voor zijn ogen. Voelde het aanstellerige van het gebaar. Dan begon ik te praten. Woordjes die alleen van ons waren. Het was alsof ik ze uitsprak op een druk marktplein waar het plots stil is geworden omdat iedereen stond te luisteren. Afkeurend. Onbehaaglijk, bedoel ik.’ ‘Matt, hou op,’ zeg ik. Maar hij houdt niet op. Hij praat niet stiller. Hij praat niet luider. Ik kan me bijna niet meer beheersen als ik opsta. Ik wil gillen dat hij moet ophouden. Hem slaan desnoods. Ik loop weg. Ik zit op het strand en hoor het massieve geluid van krekels en kikkers. Ik vervloek de muggen en denk aan Matt die nu misschien op de veranda onder het muskietennet zit. Orion staat bijna in het zenit. Ik moet het onthouden want ik ga terug naar New York. Met dit baantje zal ik net genoeg geld hebben om een ticket te kopen voor een enkele reis met de Greyhound. Misschien houd ik nog wat geld over. Als ik in New York omstreeks dezelfde tijd Orion zoek aan de hemel kan ik de afstand N.Y.-Key West misschien aflezen aan de stand van de sterren. Mezelf een oude zeevaarder voelen. De oude man en de zee. Toen Hemingway op Key West woonde was het er nog geen homo-kolonie. Elke ochtend nam ik me voor zijn huis te gaan bekijken. Elke keer kwam er iets op de proppen dat het plan naar de volgende dag deed verschuiven. Het maakt me eigenlijk niet uit of ik het zie of niet. Als ik de muggen niet langer kan verdragen loop ik terug naar het gastenverblijf. Ik | |
[pagina 26]
| |
wou dat ik de hond had meegenomen maar die blijft natuurlijk liever bij Matt. Het is donker tussen de bomen. Ik voel me opgelucht als ik de omtrekken van het huis voor me zie. Matt slaapt al als ik binnenkom. Of hij doet tenminste alsof. Zonder de olielamp aan te steken neem ik mijn slaapzak en ga op de veranda liggen.
Een dag later sta ik 's ochtends tegen de balustrade van de veranda geleund. Een roze lucht kleurt de zee. Gisteravond zag ik David voor het eerst. Hij liep met zijn vriend over het strand. Als aristocraten slenterden ze door het zand. Ze droegen tropenhelmen en hadden een glas wijn in de hand. Ik stond op de veranda en keek toe. Het strand ligt er netjes bij nu. Matt en ik hebben vandaag vrij. De ooievaars duiken naar vis. De meeuwen proberen de vis van de ooievaars in te pikken. We zijn alleen op het eiland. Tex heeft David en zijn vriend gisteren nog terug naar Key West gebracht en is nog niet teruggekeerd. Hij haalt ons morgen op. God mag weten waar Bradely uithangt. | |
[pagina 27]
| |
We plunderen Davids koelkast. Wijn, vissla, gevulde avocado's, koude aardappeltjes. In Davids kamer vinden we zonnebrillen en de tropenhelmen. ‘Ik ben David en jij bent mijn vriend,’ zeg ik. We kleden ons uit. ‘Rijk zijn heeft zo zijn voordelen,’ zegt Matt als we onszelf bekijken in de kamerspiegel. Twee naakte mannen met tropenhelm en zonnebril. ‘Het is gek,’ zeg ik. ‘Wat is gek?’ ‘Je praat in je slaap,’ zeg ik. Ik zie zijn spiegelbeeld schrikken. ‘Wanneer?’ ‘Gisteravond, je zei net hetzelfde als daarnet.’ Hij draait zich naar me toe en kijkt me aan. Hij begrijpt het niet en ik kijk naar zijn onbegrip in spiegelbeeld. ‘Over rijk zijn en zo,’ licht ik toe. ‘Oh, was dat alles? Niets anders?’ ‘Toch wel maar dat zeg ik niet.’ ‘Je houdt me voor de gek.’ ‘Geef toe dat je een slecht geweten hebt,’ zeg ik. Matt zucht. Ik denk dat hij wel vermoedt dat ik hem alleen maar uit zijn tent wou lokken. Ik wil dat hij praat. Normaal doet. Maar alles wat hij zegt is: ‘We kunnen naar het strand rijden met het golfwagentje.’ ‘Fijn,’ zeg ik, ‘laten we de cassettespeler die beneden op de koelkast staat meenemen.’ Obi springt kwispelend rond het wagentje. Een dun laagje warme mist hangt laag over het water. Op het strand vinden we een versleten strandstoel. Hij zakt weg als ik erin ga zitten. Het doek van de zitting kraakt maar scheurt niet. We roken uit het koperen pijpje. Matt zit naas me op het zand. Hij heeft zijn armen om zijn knieën geslagen. ‘Morgen ga ik terug naar New York,’ zeg ik. Obi loopt achter de vogels aan. ‘Er gaat een Greyhound naar Miami om tien over elf.’ Matt knikt en staat op. Hij waadt voorzichtig door het ondiepe water en kijkt speurend rond zijn voeten alsof hij | |
[pagina 28]
| |
iets zoekt op de bodem. Ik heb het gevoel op een bioscoopstoel te zitten. Naakte man loopt langzaam door ondiep water. Zijn armen hangen los langs zijn lichaam. Achter hem strekken lucht en water zich wazig uit. Het wordt een stralende dag. Geen twijfel kan daarover bestaan. Hond loopt het beeld in, naar de man toe. De hond slaat geen acht op de neerhangende schouders van de man. Hond springt vrolijk om de man heen. Spettert er op los. De man wordt nat. Hij kijkt niet naar de hond. ‘Cut,’ denk ik en wacht tevergeefs op het woordje ‘Einde’ dat op het scherm moet verschijnen. Ik ben blij dat de tropenhelm extra schaduw over mijn ogen werpt. Matt hoeft niet te weten dat ik naar hem kijk. Hij verwacht het wel. Hij gaat in het golfwagentje zitten en zet de cassettespeler aan. Het is Sinatra. New York, New York. Ik kijk strak voor me uit. De vogels blijven op afstand. Afgeschrikt door de koperblazers. Het eiland houdt zijn adem in. Matt zet de cassettespeler op het dak van het golfwagentje. Hij start en begint in grote cirkels om me heen te rijden. De stem van Sinatra cirkelt mee. Ik kijk naar het water. Er is bijna geen golfslag aan deze kant van het eiland. ‘Einde.’ |
|