| |
| |
| |
Rudy Schellaert
Hijgen heeft er weinig mee te maken
De hoorn lag dicht, wat betekende dat ze weg was. Wat hij had willen zeggen, was niet buiten zijn gedachten gekomen. Hij vroeg zich af, als hij nu zacht fluisterde, of de kans bestond dat ze hem toch nog een beetje hoorde. Maar hij fluisterde niet. Hij verweet zichzelf dat hij niet had geschreeuwd terwijl ze aan de lijn was. Nu was ze weg, misschien voor altijd, misschien was ze er nooit geweest.
Nerveus tipte hij de as van zijn sigaret en staarde in de kaal gemeubileerde kamer. Op de tafel een termoskan met bruine aquarellen onder de tuit, een kop met een bodempje van koude koffie doordrenkt broodkruim, een boterham waarin gebeten was op een bordje, een leeg pakje sigaretten, een krant opengeslagen op de sportbladzijden. Hij luisterde naar de eentonige stilte die in zijn oren druiste als de zee in een holle schelp. Het was dezelfde stilte als na het opnemen van de telefoon: ‘Hallo met Hendrick.’ En dan het intens luisteren naar die ademloze afstand die twee onbekenden scheidt.
Aan de andere kant werd niet geantwoord. Misschien nam de persoon de tijd om binnensmonds de naam Hendrick te herhalen, andermans naam met eigen speeksel natmaken zoals een hond met pis zich een terrein eigen maakt; of werd zijn naam met een pen neergeschreven en werd erover uitgeademd om de inkt voor altijd bij de gedachte aan een ander te laten drogen. De stilte hield aan en Hendrick besefte de spanning die in die woordloze sekonden had gelegen toen een stem zei: ‘'t Is Elke.’ Stilte krijgt haar betekenis door de klanken die haar omklemmen zowel als ze aan diezelfde klanken betekenis geeft.
Maar wie was Elke? De naam kwam hem bekend voor, maar hij trof in zijn geheugen geen gelaat dat hij met die naam kon associëren.
‘Ben jij vanavond ook alleen thuis?’ vroeg ze. Haar stem kroop lijzig uit de hoorn. Het kon niet anders dan dat hij deze vrouw kende: niemand vraagt aan een volslagen onbekende of
| |
| |
hij die avond alleen thuis is.
Het ergerde hem dat hij haar niet herkende. Was ze een vriendin, kollega, buur of oud schoolkameraad? Of was ze een persoon die in zekere mate belangrijk was, zoals een belastings-kontroleur of een invloedrijk lokaal politikus, en was het wenselijk - voordelig? - dat hij beleefd en korrekt, zelfs flemend was? Of was deze onbekende een ondergeschikte, die niet mocht weten dat Hendricks stem om elf uur 's avonds rauw klonk en zijn geest nog verwarder was dan overdag? Kon hij zomaar over het weer, sportuitslagen of ziektes beginnen kletsen, toch zowat de meest vanzelfsprekende gespreksonderwerpen, tegen een vrouw waarvan hij noch haar beroep noch haar gezinssituatie kende, evenmin als hij wist met welke auto ze reed, of ze mooi of lelijk was, of ze van regen of witlof hield. Krenkte hij Elke als hij haar aansprak als een vreemde?
Hij zweeg. Hij wou haar niet krenken, want ze klonk vriendelijk en kwetsbaar. Misschien kon ze het niet aan vanavond alleen te zijn, wou ze met iemand praten, vrijblijvend, om de stilte te verdrijven? Hij herkende zichzelf in haar en daarom wou hij niets miszeggen, want niets is pijnlijker dan zichzelf te kwetsen in een ander. Ook hij was die avond alleen, maar niemand hoefde het te weten, ook Elke niet. Hij had zich altijd al voorgehouden dat alleen-zijn een bewijs van desertie was, maar was er nooit achter gekomen of het de deserteur was die achterliet ofwel of de deserteur lang voordien was achtergelaten.
Ook Elke bleek niet geneigd veel te willen blootgeven. Door de lijn kwam geen woord, niet één klank. Een halve minuut, een minuut - het leek langer - zwegen ze. De stilte ergerde als een defekt hoorapparaat. Beiden dachten intens aan de ander. Elk formuleerde binnensmonds korte, heldere zinnen, en hoopte dat de ander die zinnen uitsprak.
Uiteindelijk was het Hendrick die als eerste zijn woorden ontsloot. Hij zei neutraal en gevoelloos, een schijnbaar toevallig verkreukelen van de stilte: ‘Vertel eens.’
Hij verwachtte geen antwoord, toch zei ze droogweg: ‘Mijn
| |
| |
| |
| |
poesje is nat.’
Haar stem klonk treurig; of lief? Hij kon het niet uitmaken. Er waren geen ogen die tintelden, geen kuiltjes die een spoor van blijdschap trokken, geen mondhoeken die elk optimisme neerhaalden. Er was enkel de hoorn, kil plastiek dat gladder aanvoelde naarmate zijn handen klammer werden.
Weer zweeg hij, want elk woord kon verkeerd zijn. Misschien wou ze zelfmoord plegen? Als hij nu de hoorn neerlegde, las hij morgen in de krant: ‘Elke N. pleegt zelfmoord nadat ze tevergeefs geprobeerd heeft een medemens te bereiken’. Maar wie pleegt zelfmoord omdat haar poesje nat is? Het regende pijpestelen en honderden poezen waren die avond nat. In plaats van wanhopig naar een vreemde te telefoneren, had ze evengoed een handdoek kunnen nemen, het beest droog wrijven, op haar schoot nemen en zachtjes aaien, tot het gelukzalig begon te spinnen.
Ze onderbrak zijn gedachten: ‘Hoe zie je eruit?’
Hij bekende dat hij een snor had.
‘Heb jij ook je kleren uitgetrokken?’
Ze zei het traag, alsof ze een ritueel beschreef en haar laatste hoop in zijn naaktheid stelde.
‘Neen!’
Hij schrok van zijn spontane reaktie. Hij wou het woord terugnemen, een afstand bewaren zolang hij niet wist wie ze was.
Zeurderig, maar zonder schroom fluisterde ze: ‘Ik lig op mijn rug op de sofa, helemaal naakt. Hou je van rood haar, volle borsten? Ik wed, als je heel dicht bij de hoorn komt, dat je me kan ruiken.’
Nu wist hij zeker dat ze geen vriendin was, want geen van hen zou zich de moeite getroosten te telefoneren om haar positie op de sofa te beschrijven. Hij wou antwoorden dat hij rechtop stond, volledig gekleed, maar Elke zei onomwonden: ‘Wil je mijn kutje horen?’
Zacht geritsel drong in zijn oren. Er volgde een drassig vagelijk geluid en hij zag een hoorn in het niet tussen haar dijen
| |
| |
verdwijnen. Hij wou zijn hoorn neerleggen, als kon hij zich zo van haar losmaken, maar hij bleef luisteren. Een hijgster! Hij had altijd geloofd dat die alleen tegen betaling te horen waren en dat alleen mannen vrouwen gratis lastig vielen.
Viel ze hem lastig, vroeg hij zich af. Eigenlijk niet. Ze maakte hem alleen een beetje beschaamd omdat hij nu een arme voyeur was die zich niet kon losmaken van een vrouw die haar seksualiteit rondstrooide, die mogelijk iedere avond een andere man aan de haak sloeg, een exhibitioniste die haar geslachtsorganen bandeloos om andermans oren slingerde. Het bloed steeg naar zijn wangen maar het schaamrood bleef uit, want ook lager in zijn lichaam stapelde het bloed zich op. Hij hoorde korte ademstootjes als van een zenuwachtige hond. Even dacht hij dat ze zou niezen, maar het kwam niet. Naarmate ze heftiger hijgde, groeide bij hem de overtuiging dat ze een slechte vrouw was, dat ze voor hem een slechte vrouw was. Hij overwoog weer de hoorn in de haak te leggen, maar slaagde er onmiddellijk in allerlei redenen te verzinnen om dit niet te doen: een mens die eenzaam is, mag je niet alleen laten, je wordt er zelf eenzamer van; als je inhaakt voelt ze zich afgewezen, moet ze andere mannen opbellen, die misschien (te) vlug inhaken en haar zo alle plezier ontnemen, haar orgasme uitstellen, en waarom haar dit pleziertje niet gunnen; misschien is ze geen slechte vrouw, maar een doodgewone vrouw met alledaagse hobbies.
‘Heinke, Heinke, ben je er nog?’
Het was een smeekbede, maar hij hoorde enkel dat ze zijn naam verkeerd had verstaan. ‘Heinke’, een naam die zich uitstekend leende tot hijgen.
Bijna had hij geantwoord, maar plots ging het door zijn hoofd dat het misschien kollega's van het werk waren die probeerden een loopje met hem te nemen. Hij zag ze aan de andere kant van de lijn, de verhitte sfeer van het beluisteren van sportreportages op de radio. Vier, drie, misschien slechts twee kollega's; Montague is er zeker bij, foppen is zijn hobby. Hij is het die de telefoonhoorn bij de luidspreker van een platendraaier houdt. De naald hobbelt over een plastieken singel uit
| |
| |
het pornoblad Playfinger, dat Hendrick eergisteren nog in zijn bureaulade zag liggen. Wellustig knijpt Montague in het weke weefsel van een vochtige spons. Nu en dan frommelt hij met zijn vingers in de haren van een harde kleerborstel. Door de telefoonlijn klinkt dit ritmisch combo van schoonmaakprodukten als een geslaagde imitatie.
Ze hebben mijn naam opzettelijk vervormd opdat ik geen argwaan zou koesteren, dacht Hendrick, maar ik loop er niet in, mij zullen ze op kantoor niet belachelijk maken.
‘Heinke, ben je er nog?’ zei de stem. Er volgde een lange zucht die geen poesjes droger maakte.
Hij durfde niet te antwoorden. Zacht legt hij de hoorn naast het toestel en liep afwezig naar de lege kant van de kamer. Hij nam zijn sigarettenkoker uit de jas die over een stoel hing en haalde er een sigaret en de wegwerpaansteker uit. Zijn duim ritste meermaals langs het getand wieltje voor een vlam uit het gasbekje sprong. Haastig zoog hij vuur in de sigaret. Zijn handen beefden. Hij draaide de kamerthermostaat vier graden hoger, leunde met zijn rug tegen de muur en probeerde door een telefoonlijn in een onbekende wereld te tasten. Was hij er maar zeker van dat het kollega's waren die hem voor de gek wilden houden; of was hij er maar zeker van dat zij het niet waren, dat het een willekeurige vrouw was, een vrouw die hem had gekozen, al was het maar bij toeval.
Het was volkomen stil. De hoorn lag drie meter van hem af, haar gekreun was nauwelijks of niet hoorbaar. In een nevelige kamer met rode velours overgordijnen zag hij haar soepel op een zwartlederen sofa liggen. Haar rug kromt lichtjes, haar borsten deinen op het ritme van haar aanhalige ademhaling. Ze leidt zijn hoofd met beide handen tussen haar opgetrokken dijen, die hoog boven elke begeerte uittorenen, en drukt het tegen haar warme buik, als bij een pasgeboren kind dat niet weet wat hem te wachten staat. Hij duwt zijn schouders tegen haar billen en omklemt haar enkels als om haar te beletten te ontsnappen. Hij aarzelt, maar zijn handen gaan hem voor en strelen onbeschroomd de uitgestrektheid van haar lichaam. Haar huid is
| |
| |
zacht, zachter dan haar lippen en warmer dan haar mond. Zijn tong verliest zich in kussen, zijn lichaam nestelt zich in haar. Ze gilt niet, ze hijgde zelfs niet meer. Hendrick rende naar de telefoon, drukte de hoorn tegen zijn oor, hoorde geritsel, gekraak, stilte. Hij wou nog zeggen: ‘Haak niet in!’, maar de kiestoon overstemde hem.
Met een vinger gleed hij langs de ronding van de kiesschijf als tekende hij een herinnering. Fluisteren of hijgen hielp niet meer, ze was weg. Het regende niet meer. Misschien zou het morgen, volgende week of volgende maand weer regenen, zouden weer poesjes nat zijn. Het gevoel dat hij geblunderd had, verpletterde zijn gedachten. Hij verweet zichzelf dat hij stoïsch gezwegen had, niet in haar spel was opgegaan, haar niet had verteld dat hij geen vriendin had, dat hij alleen en ‘vrij’ was, dat hij in zijn verbeelding met haar wou vrijen. Hij wou niet meer geloven dat kollega's hem te grazen hadden willen nemen. Het was wel degelijk een hijgster geweest. Nee, het was Elke geweest, die verlangde dat iemand bij haar was terwijl ze met haar lichaam speelde. Ze zou, moest terugbellen. Hij legde de hoorn in de haak als gaf hij zichzelf nog een kans. Hij stak opnieuw een sigaret aan, perste een kop koffie uit de thermos, zette de radio aan en luisterde naar de telefoon. Hij zette de radio weer af. De telefoon gaf geen kik. Hendrick ijsbeerde door de kamer. Hij was bloednerveus. Hij wou weten wie ze was. Het kon toch niet dat een vrouw zomaar bij een man inbrak, zijn geest penetreerde met wulpse visioenen, en dan verdween, hem zonder verweer achterlatend met talloze vragen en een onmachtig verlangen. Het kon niet voorbij zijn. Hij wou met haar praten, zich verontschuldigen voor zijn zwijgen. Hij wou met haar vrijen.
Hij ging zitten, als kon zo'n eenvoudige handeling hem tot bedaren brengen. Hij zag haar op de rug liggen, rood krullend haar, de zware borsten dreven sloom van haar af. Ze had geen gelaat als ze hem over haar lichaam haalde en hem op de mond kuste. Hij drukte zich tegen haar, verborg zich in haar, pro- | |
| |
beerde zo zichzelf te ontkennen. Met telefoondraden bond ze zijn lijf en zijn verbeelding. Hij maakte zich los, kwam van de sofa en liep naar de telefoon.
Hij begreep dat ze zomaar een willekeurig nummer had gedraaid en dat de kans dat ze toevallig nog eens zijn nummer draaide te verwaarlozen was. Er bleef niets anders dan haar zelf te zoeken. Traag, als wist hij dat het verloren moeite was, draaide hij een nummer.
Er werd opgenomen en aarzelend vroeg Hendrick: ‘Bij de inlichtingsdienst van de telefoonmaatschappij?’
‘Ja.’
‘Meneer, is het mogelijk het nummer te krijgen van iemand die me zoëven heeft opgebeld?’
‘Nee, dat is niet mogelijk,’ zei een vlakke stem die heel anders klonk dan Elkes stem.
‘Onmogelijk?’ herhaalde Hendrick. Hij had het verwacht maar toch kwam het hard aan.
De RTT-beambte bleek zijn ontgoocheling te bemerken: ‘'t Spijt me maar het kan niet.’
‘Ook niet als ik het schriftelijk aanvraag, met precieze bepaling van dag en uur?’
‘Zelfs dan niet. Enkel als U het vooraf aanvraagt, kan het in uitzonderlijke gevallen.’
‘Bedankt.’
Het was half twaalf. De termoskan was leeg en dorst dreef hem naar de keuken om een slok water. Hij besloot onmiddellijk in bed te kruipen zodat hij haar kon vergeten. Maar in zijn bed woelden allerlei vrouwen die hij nooit eerder had gezien. Ze waren blond en zwart, de een al mooier dan de andere. Ze geurden naar sandelhout en lieten hem proeven van bavaroises met viooltjes en framboos. Ze verdrongen elkaar en vlochten hun lijven om hem heen. Hun borsten kleurden zijn beschaamde wangen, hun blikken betastten zijn omwikkelde geheimen, hun dijen omknelden zijn lenden en hun vochtige lippen wrongen zich om zijn glimmende huid. Het was overheerlijk. Er waren tien, twintig vrouwen. Ze hadden tintelende handen, dezelfde
| |
| |
temerige stemmen. Maar ze waren niet blond of zwart, ze waren niet mooi. Ze droegen zwarte netkousen, laarzen met staalharde hakken, lederen maskers, onmetelijke dildo's. Ze wierpen hem op zijn buik, persten hem met hun vege lijven tegen de matras. Zijn voeten werden vastgekluisterd aan de stijlen van het metalen ziekenhuisbed, zijn handen geboeid. Er waren tien, twintig vrouwen. Ze geselden zijn rug, scheurden zijn billen uit elkaar. Pijn huilde in elke spier. Hij zag nog enkel een rode wonde, een vagina die hem opslokte en weer uitspuwde.
Het gehuil van de wekker klonk als de stoomfluit van een cruise-schip waarop een salsa-orkest zich uit de naad speelde. Badend in het zweet bevrijdde hij zich uit de nachtmerrie. De duisternis leunde nog tegen het raam van de slaapkamer. Hij had geen zin langer tussen de klamme lakens te blijven. Zonder ochtenderektie, maar met een houten hoofd stapte hij uit bed. Hij voelde zich ellendig. De ochtend was een onzichtbare mist die elke beweging vertraagde. Het geroosterd brood met kaas smaakte droog als altijd. Hij morste koude koffie op zijn pyama, vond geen proper hemd in de kast en kroop terug in bed. Hij wou niet naar kantoor: naar Montague, die over de middag smakkend de sandwiches wegwerkte die zijn vrouw voor hem klaarmaakte, naar kantoorklerk Richard, die zich met de sekretaresse afjakkerde op een ritme dat voor de openbare dienst uitzonderlijk was, naar Margaret, die na elke zin die ze tikte nog maar eens haar aanstaande uitzet en de bijhorende echtgenoot tot in de kleinste details beschreef - een echtgenoot die overigens kort na het voltrekken van het huwelijk zou overlijden. Hendrick wou niet naar die ergerlijke kollega's, die het alsmaar over een ander hadden: een partner, een echtgenoot, een minnares, een liefje. Hij meldde zich telefonisch ziek.
De hele dag bleef hij in bed, wroetend tussen beelden die slechts als fiktie werkelijkheid waren. Het ene moment was Elke voor hem een beschimmelde diepvrieskip, lelijk in al haar delen, geen muurbloempje maar verkleurd behang. Misschien had ze één keer in haar leven het lef gehad een Playgirl te kopen en werd dat ene exemplaar nu nog steeds in naakte stilte gekoes- | |
| |
terd. De foto's van de stoere torso's waren ondertussen lichtjes verfrommeld, als waren de mannen zelf ouder geworden. Met die mannen deed ze het nog altijd een paar keer per week en ze telefoneerde dan naar om het even welke bink om klank bij het beeld te hebben. Maar Hendrick wist dat het niet alleen gedrochtelijke en verlopen mannen zijn die vrouwen verkrachten, integendeel, en zo ook was Elke mogelijk een doordeweekse vrouw, die dacht zoals de meesten en er uitzag zoals Hendrick zich een normale vrouw voorstelde: borsten niet te klein, benen niet te harig, geen pruilmondje, geen sinaasappelvel, geen wratten. Voortdurend kantelde Hendrick van de ene ‘misschien’ in de andere. Terwijl hij haar in gedachten kon aanraken, bleef ze aldoor een vreemde. Zoals elke aantrekkelijke vrouw voor hem altijd een vreemde was gebleven.
Hij was wellicht die avond niet uit bed gekomen, was het niet dat hij door kennissen uitgenodigd was voor een dia-projektie. Orson en Viola waren een niet-getrouwd koppel dat driemaal
| |
| |
per jaar op reis ging langs de onverschillige wegwijzers die massa's over dezelfde banen van verveling loodsten. Blijkbaar was het voornaamste doel van hun reizen het nemen van dia's om ze achteraf op avondjes over een scherm en bevoorrechte genodigden uit te smeren. Hendrick werd altijd met een uitnodiging ‘vereerd’, samen met een drietal koppels. Zelden beleefde hij aan die avondjes plezier, maar hij ging er onveranderlijk naartoe omdat hij vreesde bij een volgende beurt uit de boot te vallen als hij eenmaal een uitnodiging afsloeg. Bovendien had hij te weinig kennissen om ze te veronachtzamen. Hij hoopte dat een avondje uit hem de nodige afleiding zou brengen en hem de telefoonvrouw een paar uren liet vergeten. Hij wou niet meer aan haar denken; hij wou iets doen, om het even wat, naar dia's gapen leek hem nu best geschikt.
Hij bleef in bed tot het daglicht het voor bekeken hield en de duisternis de schaduwen opslokte. Moeizaam sleepte hij zich naar de badkamer en knipte het licht boven het toiletkastje aan. In de spiegel zag hij een gelaat waar hij niet van hield. Ondanks een dag platte rust zag hij er moe uit: lippen gesprongen, huidporiën wijd open, ogen ondersteund door wallen. Hij begreep waarom geen vrouw hem aantrekkelijk vond. Soms had wel eens iemand beweerd dat hij er niet onaardig uitzag, maar Hendrick overtuigde zichzelf ervan dat het altijd onbelangrijke personen waren geweest die dat zeiden en veelal brildragers. Waarom toch daarover piekeren? Waarom kon hij haar niet uit zijn gedachten zetten. Na een half uur weken in bad trok hij kleren aan die hij zelden droeg, schoor zich, nam een geblutste appel uit de fruitmand en vertrok.
Hij kwam net op tijd voor Viola's eerste rondgang met toost en nootjes en was de deur weer uit lang voor het moment waarop van de genodigden verwacht wordt dat ze zeggen wat een ‘leuke avond’ het is. Kort na de laatste dia, waarop twee schoonmaaksters die er gezonder uitzagen dan een gemiddelde toerist, poseerden op de trappen van het o-zo-leuke hotelletje, vertrok Hendrick. Hij beweerde dat hij nog een telefoontje verwachtte.
| |
| |
Gisteren had ze om elf uur gebeld, waarom vandaag niet opnieuw? Misschien vleide ze zich weer naakt neer op de sofa? Hij had maar zijn ogen te sluiten om te zien hoe de zijige panden van de kamerjas van haar afgleden, haar rozerode nagels cirkelden om haar opgerichte tepels, maakten ze het hof. Hij rook de warmte van haar buik. Haar navel vernauwde de nacht tot niet meer dan zij tweeën. Aan de binnenkant van haar dijen donzige blonde haartjes, als helm op een strand dat zacht glooide naar een heuvel. Ze aaide zijn bilnaad en een koortsig verlangen explodeerde in zijn buik. Zijn vingers verdwaalden in de verlokkelijke diepten van haar kroeshaar. Het schokkende bekken draafde met zijn begeerte tot diep in haar. Hij had maar de ogen te sluiten, maar te midden van dit ‘gezellige avondje’ deed hij het niet, zoals hij ook nauwelijks een woord had gezegd toen hij Elke werkelijk aan de lijn had.
Terwijl hij de kamer uitliep, zag hij hoe Henry en Katrien, een getrouwd stel, elkaar kusten. Dat herinnerde hij zich toen hem op een volgende dia-avond werd gezegd dat ze uiteen waren.
Viola liet hem uit en gaf hem in de hal een kus op zijn wang, bijna zonder hem aan te raken, alsof ze bang was hem pijn te doen. Ze zei: ‘Braaf zijn hé.’
Hij reed als een bezetene naar huis en om elf uur stond hij in zijn lege woonkamer. Hij kontroleerde of de hoorn goed op de haak lag, trok zijn jas en das uit en ging op de sofa liggen.
Hij wist dat de kans dat ze belde zo goed als onbestaande was, maar hij beschouwde het als zijn plicht, om te waken bij de telefoon. Eindeloos wachten om te voorkomen dat hij zich achteraf schuldig voelde. Minuut na minuut gleed voorbij, en telkens vergleed een stukje hoop dat ze toch nog opbelde. Een kwartier leek een eeuwigheid, maar was te kort omdat het een kwartier was waarin de telefoon niet had gerinkeld.
Het was twee uur. Hij ging rechtop zitten en duwde een laatste sigaret uit in een volle asbak. Misschien had ze vanavond niet getelefoneerd omdat er iemand bij haar was, ze moest werken of zaterdag haar vaste uitgaansavond was? Maar met
| |
| |
wie ging ze uit? Had ze een vaste vriend en waren de telefoontjes slechts een obscene hobby? Misschien had ze vanavond geen zin in seks? Misschien had ze zijn nummer niet? Wellicht dacht ze helemaal niet aan Heinke, had ze een andere man aan de lijn, iemand die niet twijfelde, die zijn lichaam naast de telefoon uitstrekte en haar bevredigde zonder haar aan te raken.
Hij had zijn kleren uitgetrokken en leunde naakt tegen de vensterdeur. Hij projekteerde zijn fantasieën op de schimmen van de nacht die over de kale velden achter zijn huis lagen. Hij spreidde zijn armen en benen en drukte zijn huid tegen het kille glas. De koude sneed door zijn lichaam. Zijn lippen kusten het glas dat voor zijn ogen ongrijpbaar werd. Net als Elke, naar wie hij meer dan naar elke vrouw verlangde, die hij alles wou geven, aan wie hij geen eisen zou stellen, voor wie hij zeer lief, de beste man in de wereld wou zijn: het was makkelijk, deze simpele voornemens en beloften, want hij geloofde er niet meer in haar ooit nog te ontmoeten. Hij sloot zijn ogen en stak een kille geweerloop in haar wakke kutspleet en haalde de trekker over; hij genoot van de elastische weerstand in de trekker, het onderwerpen van een weerbarstig lichaam. Hij opende zijn ogen en keek in de duisternis: daarbuiten was geen wereld meer.
Hoewel hij besefte dat ze niet zou telefoneren, legde hij zich ook de volgende avonden kamerarrest op. Maar Elke had Heinke blijkbaar niet nodig: ze belde niet en liet hem elke nacht alleen in een overbevolkt bed met eenzame dromen.
Twee weken na haar telefoontje, door in een krant te bladeren, dacht hij een manier gevonden te hebben om haar alsnog te bereiken. Hij schreef, doorstreepte en herbegon, tot hij uiteindelijk de volgende tekst overhield:
‘Elke, je hebt op vrijd 3/4 nr Heinke
getel (23u) Bel aub trg, antwoord zeker
Heb je telnr niet, schrijf bur. blad.’
Hij twijfelde of het niet beter was zijn telefoonnummer en
| |
| |
adres te vermelden, maar hij deed het niet. Als kollega's het adres in de krant onder ogen kregen, zou hij weken het mikpunt van hun spot zijn. Kontaktadvertenties lezen is bovendien een hobby van mannen en links of rechts liep er wel één rond die het leuk zou vinden hem een paar avonden lastig te vallen met een hijgende stem. Misschien kreeg hij zelfs hoeren aan de lijn die zouden proberen hun vlees aan de man te krijgen.
Hij stuurde de advertenties naar alle lokale kranten en een drietal tijdschriften die opgesmukt waren met foto's van naakte vrouwen. De daarop volgende weken prijkte zijn boodschap tussen de aanbiedingen van allermooiste wonderboys, goed gekonserveerde grijsaards, gehuwde heren zonder echtelijke verplichtingen, groot geschapen maar onderdanige slaven, strenge maar begrijpende meesters, koppels die willen ontdubbelen, hoeren met meer vrije tijd dan hen lief was.
De hoop Elke terug te horen, laaide weer in hem op. Als ze hem een brief schreef waarin ze haar adres vermeldde, zou hij naar haar huis rijden en verdekt wachten tot ze buitenkwam. Als ze hem zag, zou ze denken dat hij een toevallige voorbijganger was; niet een gluurder, die de contouren van haar lijf over de zorgvuldig opgebouwde illusie van een beeldige vrouw schoof. Als de lijnen mooi samenvielen, zou hij haar een brief schrijven en een afspraak maken.
Zijn verbeelding holde weken voor hem uit. Hij dacht in termen van bezit, wentelde zich in verwachtingen. liet haar al eens eten klaarmaken, blies haar als een plastieken sekspop op zonder te doorzien dat ze zou uiteenspatten als ze lucht kreeg van zijn gedachten. Talloze malen was Elke in zijn armen klaargekomen, maar ze kwam geen stap dichter. Iedere dag wachtte hij in spanning op de postbode, maar zijn brievenbus bleef leeg. Elke avond wachtte hij tevergeefs naast de telefoon, maar het bleef ijzig stil, een stilte zo diep dat ze pijn deed.
Uiteindelijk plaatste hij een nieuwe advertentie. Het was geen daad van wanhoop, hij deed het gelaten. Hij kon er niet onderuit, zonder meer. Mogelijk had ze het lef niet een brief te schrijven; daarom nam hij nogmaals zelf het initiatief.
| |
| |
‘Elke, je hebt op vrijd 3/4 nr Heinke
getel (23u). Ik wil je zien. Kom op 29/5
nr café De Zwijmel, 23u. Ik zal er zijn.
Ook nu twijfelde hij: een andere dag, een ander uur. Tenslotte hield hij het bij vrijdag, is het niet de dag van Venus, en elf uur 's avonds, het uur waarop zij hem had gebeld. Ze zouden elkaar ongetwijfeld herkennen: rood haar en volle borsten, zij wist dat hij een snor had.
Om kwart na tien stond hij op straat. Hij had besloten te voet te gaan, dan kon zij hem naar huis brengen en kon hij haar binnenvragen voor een laatste drankje. De Zwijmel was slechts een kwartier lopen en daarom maakte hij een omweg langs het parkje met de eendenvijver en het kiosk. Het miezelde en voorbijgangers liepen gebogen als wou elkeen verbergen wat hij die avond van plan was.
Hendrick liep langs het met schildersverdriet afgezoomde park. Een jong koppel zat op een toeschouwersbank nabij het
| |
| |
kiosk onder een paraplu te vrijen. In het licht van een lantaarn zag Hendrick hoe de jongen zich naar zijn vriendinnetje toeboog, zijn lippen aan haar oorlel nipten, hij met een geknakte pols zijn hand in haar bloes dreef. Hendrick vertraagde zijn tred, liep bijna ter plaatse, of stapte in een andere wereld. Hij zag, of wist hoe hij kon zien dat de hand om haar jonge en stevige borsten maalde. Elke had zware borsten, die warm uitdreven als hij haar beha loshaakte, die hij op de handen kon dragen. De jongen leunde tegen het meisje aan, kuste haar, het hoofd schuin als dronk hij van een bron. De kus verzegelde hun monden, maakte hen stom. Zo is de liefde van pubers, dacht Hendrick. Het meisje kantelde schuin tegen de leuning achterover. Haar naakte benen weken daarbij traag uiteen en de hand gleed nu langs de dijen in de duisternis onder haar rok. Een drassige modderbrei zoog zich om Hendricks voet. Door naar het koppel te staren, was hij in een plas verdwaald. Bruinvieze spatten op zijn schoenen doorstreepten het minutenlange poetsen. Met een zakdoek probeerde hij ze weer proper te krijgen, waardoor de glans helemaal verdween. Hij mikte de zakdoek in een lage vlierstruik. De zakdoek bleef hangen als een scherm van witte bloemen. Hendrick keek om naar het koppel, even weer toeschouwer: de paraplu lag over de leuning gekanteld en benam hem grotendeels het zicht. Waarom gaan ze niet in de kiosk liggen, dan zijn ze tenminste uit deze motregen. Als hij bij het meisje was geweest, had hij het haar zeker voorgesteld. Hij keek op zijn horloge en nam nu de kortste weg naar De Zwijmel.
Na het park volgde hij de kade langs de grauwe rivier, die hij altijd al vervuild had geweten; tot aan de brug, die hij overstak. Zo kwam hij op de lange laan, waar op het einde De Zwijmel was. Het natte zwarte asfaltdek was een beek van kronkelende lichtreflekties die traag voorbijdreef naarmate Hendrick door de straat stapte. Er liepen weinig mensen; was de straat speciaal voor hem ontruimd? Hij vond de gedachte grappig. Hij duwde zijn handen in zijn zakken en hield zo zijn jas strakker dicht. Hopelijk haalde de regen zijn haar niet in de
| |
| |
war. Voor het uitstalraam van een gesloten bloemenwinkel bleef hij staan: tulpen, margrieten, orchideeën, fresia's. Hij kreeg ontzettend veel zin om een bos rode rozen voor haar mee te nemen, niet als een poging om haar gunstig te stemmen of te verleiden, maar als een blijk van bondgenootschap: zaten ze niet beiden in hetzelfde schuitje.
Terwijl hij voor die winkel stond waar nu geen bloemen konden worden gekocht, kwam ze achter hem voorbij. Eerst zag hij haar niet. Er waren enkel de hakken op de straatstenen, als trage castagnetten, die haar aankondigden en nu van hem wegliepen. Hij keek haar na: rood krullend haar, brede heupen in een nauwsluitende rok, hoge hakken en smalle enkels. Het was vijf voor elf en ze liep in de richting van De Zwijmel: zij was het. Uit blijdschap had hij onmiddellijk tot bij haar willen lopen, maar er was de angst, niet zozeer omdat zij misschien een wildvreemde vrouw was, maar hij was bang niet te weten wat hij tegen haar moest zeggen.
Hendrick vergat de bloemen en ging haar achterna. Hij liep op dezelfde manier als daareven maar dacht nu dat hij dit onopvallend deed. Ze stapte tien meter voor hem uit. De straat was een dekor dat er alleen omwille van haar was, en Hendrick was een bevoorrecht toeschouwer, nu niet meer alleen van zijn eigen fantasieën. Het ergerde hem dat ze voor hem liep: zij zou eerder in het café zijn en dan was het aan hem om op haar toe te stappen en bij haar te gaan zitten. Omgekeerd leek hem makkelijker en hij stak hollend de straat over en zou proberen haar ongemerkt aan de overkant voorbij te steken.
Toen Hendrick bijna op gelijke hoogte was, kwam hij vanachter de hoek van een uitspringend huis als een brok duisternis die plots de vorm van een aanvaller aannam. Perplex zag Hendrick hoe de man zonder geluid op haar toesprong. Ze reageerde vooreerst niet, als geloofde ze niet dat hij het op haar begrepen had. Zijn hand omklemde het lange lint van haar handtas en hij begon reeds terug te rennen naar de anonimiteit van de nachtelijke straat. Elkes lichaam spande zich als een boog, beide armen sloeg ze door de regen naar zich toe, ze
| |
| |
omklemde haar handtas, liep twee stappen met haar belager mee. Onwetend aan het raam zittende reizigers van een voorbijrijdende bus schoven zich als een filmrol tussen Hendrick en de scène. De bus reed te traag, de onderbreking duurde te lang. Achter de bus rende Hendrick de straat over. Hij zag hoe de handtas scheurde tussen Elke en de dief in en hen als het ware meteen van elkaar losscheurde; de aanvaller nam de benen. Toen Hendrick bij haar kwam, was hij reeds achter de schermen van de nacht verdwenen.
Ze zat gehurkt tussen spullen die verspreid op de grond lagen: een gouden lipstick, een lederen agenda, en tampons, die ze eerst van al wegborg in wat overbleef van haar handtas. Ze keek naar zijn beslijkte schoenen en richtte haar blik vervolgens op. Haar ogen waren grijs, blauw aangezet als de uitslaande vlerken van een zwaluw. Ze keek naar zijn snor, netjes bijgeknipt, en hij meende te merken dat ze schrok, heel even, een lichte verwarring als werd ze betrapt.
‘Kan ik helpen?’ vroeg hij. Zijn stem klonk onzeker.
‘Het gaat, dank je. Hij heeft ze niet te pakken gekregen.’
Haar stem klonk anders, maar telefoonlijnen verdoezelen zoveel.
Hij hurkte naast haar en hielp haar weggerolde muntstukken bijeen te rapen.
‘Een mens is alleen thuis veilig.’
‘Inderdaad.’
Hij rook haar parfum en raapte alleen op wat dicht bij haar lag. Hij wou haar vragen of ze op weg was naar De Zwijmel, maar wat als ze niet op weg was naar hun afspraak. Hij wou dat alle onzekerheid en beschroomde toenaderingspogingen voorbij waren, dat hij haar in zijn armen kon nemen.
Een sleutelbos verdween als laatste in de handtas, die ze tegen zich aan moest klemmen opdat niet alles er weer uittuimelde. Beiden kwamen ze recht en bleven tegenover elkaar staan, zoals partners bij het einde van een dans, wachtend tot een nieuw lied wordt ingezet dat als ekskuus geldt om elkaar weer aan te raken en te fluisteren. Waarom niet gevraagd of ze
| |
| |
niet iets wou drinken in De Zwijmel, dacht hij toen ze hem nogmaals had bedankt en van hem wegwandelde. Ze keek even om en hij was ervan overtuigd dat ze keek om zich ervan te vergewissen of hij haar volgde. Aan het eind van de straat was de flitsende reklame van De Zwijmel een knipoog.
Hij liep in tegengestelde richting terug: hij kon niet onmiddellijk achter haar aan gaan, dan had hij maar met haar moeten meelopen. Bij het parkje was het verliefde koppel verdwenen en het regende niet meer. Hendrick ging op de droog gebleven bank zitten.
Kwart na elf kwam hij De Zwijmel binnen, vijf minuten later dan hij had gewild. Ze was er niet. Hij bestelde een rode porto en ging aan een tafeltje zitten waar hij het hele café kon overschouwen. Hij dronk traag, als kon hij zo de tijd zelf vertragen en blijven hopen.
Hij was niet de man op wie Elke haar leven lang had gewacht. Wie zou er ook wachten op een stumperd die masturbeert met in gedachten een lichaam zo mooi dat hij het nooit zou durven aanraken, een sukkelaar die er best de telefoon als een tijdelijk kondoom had willen bijnemen.
Het was twaalf uur, hij stond in de perfekt schoongemaakte kamer. Buiten sloop de stilte de duisternis achterna. Hij nam het telefoonboek en liep de lijst van abonnees af: AA Bonix, AAB, Aarks Sjen, Aarksberg V, Aarksberg Z, Aarten K, Abbaquor, Abbelaar D, Abbelaus S, ABC, ABE, Abeels E. Elke Abeels?
Zijn vinger boorde zich zeven maal in een gaatje van de kiesschijf en hij hoorde bijna onmiddellijk: ‘Bij Abeels.’
Hij aarzelde. Vroeg toch: ‘Is Elke daár’
‘Nee meneer. 't Is Edouard. Ik woon hier alleen.’
‘Dan heb ik het verkeerde nummer.’
Abel Anne, Abel K, Abeloos W, Abrar T, Absolon Teun, ABTT, Acacar E.
Er werd niet opgenomen.
| |
| |
Accel P, Acceur M, Acceur R, Adanas E.
‘Hallo.’
‘Ben ik verbonden met Adanas?’
‘Ja.’
‘Is Elke daar?’
‘Nee.’ De hoorn werd dichtgegooid.
Kwart na twaalf, hij was twee bladzijden ver. Hij had mensen uit hun bed gebeld, anderen had hij gewekt voor hun beeldbuis. Sommigen waren vriendelijk, de meeste menselijk.
Hij besloot een laatste keer te proberen, die avond. Hij sloeg het telefoonboek open op een willekeurige bladzijde. Met zijn wijsvinger gleed hij over de kolom met namen, tot hij bij een voornaam kwam die met de letter ‘E’ begon.
Een jonge vrouw nam op: ‘Bij Williams.’
‘Is het bij Elke alsjeblieft?’
‘Nee, 't is Rosalind.’
Even was het stil. Dan zei hij: ‘'t Is Heinke. Ben jij ook alleen vanavond?’
Hij legde de hoorn neer.
|
|