| |
| |
| |
Literatuur en geld
Vorig jaar verdeelde het Ministerie van Cultuur de ronde som van 6 miljoen frank over 64 auteurs. De criteria waren op zijn zachtst gezegd niet erg doorzichtig. Waarom kreeg Marc Alstein (wie?) 400.000 frank en Herman Brusselmans en Tom Lanoye geen rooie duit? Omdat Alstein stiller en minder produktief is? Waarom werden Ward Ruyslinck, Hubert Lampo, Hugo Claus, Walter van den Broeck en Paul de Wispelaere over het hoofd gezien en werden illustere onbekenden als Jean Deman, Paul Kustermans en Bart Moeyaert met 75.000 frank bedacht? En waarom moet een door de staat betaalde professor literatuur als Professor Marcel Janssens nog eens extra een stipendium cadeau krijgen van diezelfde staat? Rarara.
Sindsdien staat het literaire wereldje op zijn kop. Dirk van Bastelaere (goed voor 75.000 frank), Erik Spinoy (geen cent) en Hans Vandevoorde (ook al uit de subsidieboot gevallen) startten een petitie onder schrijvers en willen meer dan ooit dat er naar het voorbeeld van Nederland een (sociaal) statuut voor de schrijver komt.
Is het echt wel de taak van de overheid om schrijvend Vlaanderen financieel te onderhouden? En moet de kunstenaar dan geen honger meer lijden voor de Schone Letteren? We vroegen het aan enkele vertegenwoordigers van de jonge Vlaamse garde.
| |
| |
| |
Gilbert Grauws
Een hartstocht of helemaal niets
Moet literatuur gesubsidieerd worden? Heeft de overheid de dekselse plicht schrijfsels te promoten waar het volk nauwelijks pap van lust? Nee toch. Er wordt al genoeg met belastinggeld gemorst. Na de milieubelasting - motto: de niet-vervuiler betaalt - liever géén schrijversbelasting, betaald door onverbeterlijke niet-lezers.
Maar wat als het literaire erfgoed straks teloorgaat? Wat als er helemaal geen boeken meer verschijnen, de kultuur, zoals de dinosaurussen uit de oertijd, spoorloos verdwijnt? Tant pis. Wat afsterft, verdient doorgaans ook niet meer te leven. En als boeken geen betekenis meer hebben, hoeven ze er voor mijn part ook niet meer te zijn.
Waar zo opzichtig met de banier van de kultuurzorg wordt gezwaaid, is de kultuur zelf meestal al op sterven na dood, een gebalsemd lijk. Arme kultuur: een paar tientallen miljoentjes van de overheid zullen haar wel niet plotsklaps weer springlevend maken. Laat de doden rusten, ze liggen goed.
Een nieuwe soort dwaalt deze dagen door de tochtige gangen van het kultuurleven: de kultuuryuppie, die zweert bij media-impakt en sponsoring. Zal hij het dooie zootje redden? Nee, want eigenlijk zijn deze snelle jongens nog de ergste nihilisten. Kultuur is voor hen spektakel, oogverblindend vertier, bedoeld om de gaten in onze kazige dagen vol te stoppen, het vulsel in het taartje. Terwijl kultuur toch juist het taartje zélf hoort te zijn, de kern van het leven, een grote hartstocht of helemaal niets.
Als het op oogverblinding en vertier - de zieletroost der leeghoofden - aankomt, heeft de literatuur alvast weinig te bieden. Schraalhans is dan ook koning voor de man die jaren aan een stuk aan een boekje zwoegt, onverpoosd blijft schrappen en herschrijven tot hij er zelf horendul van wordt. Stel, hij heeft sukses, verkoopt een paar duizend exemplaren en kaapt ook links en rechts nog wat prijzen weg, het brengt hem een klein half miljoentje op. Welnu, zelfs dat is nog bijna peanuts,
| |
| |
als je het even snel naar een simpel uurloon terugrekent. En wat overheidssubsidies meer of minder, kruimels van de tafel, zal die balans heus niet doorslaggevend veranderen. Laten we er maar beter geen doekjes om winden: je zit niet in dit vak om snel poen te pakken. Een beetje slimme jongen vangt op de tijd dat ik een boek bak makkelijk het driedubbele. Waar zeuren we dus allemaal over?
Even eerlijk zijn: ik heb de petitie voor meer overheidssteun voor de literatuur niet ondertekend. Niet dat ik mezelf te beroerd vind om bij voorbeeld voor een werkbeurs bij Kultuur aan te kloppen. Als je aan een lange roman werkt, is een schnabbel aardig meegenomen, desnoods om de babysit te betalen. Nee, dat ik niet tekende, had een heel simpele reden: hoogmoed. Om geld bedel je niet, dat verdien je. Een schrijver verlaagt zich alleen maar door mee te gaan huilen in het koor van de zoveelste drukkingsgroep. Hij verlaagt zich niet alleen, eigenlijk verraadt hij ook zichzelf.
Want wat willen we eigenlijk? Brave kultuurambtenaren worden? Gesubsidieerde schrijfzalen zullen heus geen betere boeken opleveren, hoogstens meer literair bedrijf. En het literair bedrijf - dat smalle spektakelkantje van de literatuur - heeft niets te maken met waar het bij het schrijven echt om gaat. Ik beweer zelfs meer: een gesubsidieerde literatuur levert beslist slechtere boeken af, meer gelegenheidswerk, herkauwsel en prullaria om wat poen te kloppen uit de zakken van de broodheer.
Zelfs de allergrootsten in het literair gild hebben hooguit een half dozijn meesterwerken op hun naam, de meesten niet meer dan een of twee. Waarom er perse méér willen schrijven? Vijf, zes boeken: dat kan zelfs een vrijetijdsschrijvertje op een heel leven best aan. Het duurt alleen wat langer. Naar de hel dus met het zogenaamde ‘professionalisme’, die heilige koe van het moderne Westen. En overigens, een goede schrijver moet vooral leven.
Nog belangrijker: een goede schrijver is een outsider, geen verwende kleine bureaukraat die geilt op lof en publieke
| |
| |
erkenning. Sukses, dat is al zo vaak bewezen, is veeleer een vergif. Een goede schrijver heeft honger nodig, geen comfort. Schrijven is onafgebroken frustratie, ongemak.
Wie dat alles tegenhoudt, was wellicht hoe dan ook nooit tot een echt goed boek in staat. Mooi vanaf, zou ik dus zeggen. En geen traan waard.
| |
Frankie Lemahieu
Het blauwe denken
Een blauwe injectie in onze anders zo rode aderen... het lijkt wel of de afbouw van het socialisme en het aanmoedigen van privatisering hun schaduw tot over de Vlaamse letteren aan het afwerpen zijn. Ik heb er geen idee van welke verdeelsleutel voor werkbeurzen er vroeger werd gehanteerd, jaar als Dewael via een advertentie laat weten alleen aan de uitverkorenen beurzen van een halfmiljoen te zullen uitdelen, dan mag ik daar toch uit opmaken dat het er vroeger iets democratischer aan toe ging. Kortom, voor de vangst in de subsidiestroom zullen nog enkele naïevelingen legale hengeltjes en anderen heuse schepnetten aangereikt krijgen. En op basis waarvan? Als 30-jarige Belg heb ik zo het niet ongegronde vermoeden dat wat vriendjespolitiek, ellebogenwerk en ander gelobby zullen volstaan om in de prijzenpot te vallen. En een pen natuurlijk, in stroop gedoopt. Wat wil Dewael in feite? De Vlaamse literatuur een (zijn?) gezicht geven? Wie een beetje neus voor zaken heeft, weet dat er met het huidige gekrioel weinig eer valt te behalen. Past het verdeel-en-heers-principe toe en gooit een vette kluif in het gewriemel. Misschien vindt het blauwe denken dat met behulp van wat Darwinistische wetten na verloop van tijd het kaf van het koren zal worden gescheiden. Of dat het er in onze letteren wat te braafjes aan toe gaat, dat we nieuwe wegen moeten
| |
| |
opgaan. Als er geen kanalen zijn in Aalst, zullen we ze zelf graven, kan Dewael gedacht hebben. Dien de literatoren een beetje jaloezie, nijd en afgunst toe, en er ontstaan spontaan polemisten. Voor iedereen een goede zaak, want we weten dat alleen studentikoos scheldproza goed verkoopt. Ik zie het al gebeuren: studenten Germaanse zullen het in hun thesissen hebben over de plotse hausse in de polemische literatuur begin '90 en later, als ze gedesillusioneerd naar hun aankomend buikje kijken, tot zich laten doordringen dat ook dáár economische factoren de doorslag hebben gegeven.
Ben ik dan soms voorstander van het verwrongen socialistische adagium van broederlijk gedeelde armoede? Voor elke schrijver met één boek en een nieuw contract een aalmoes van 50.000 fr per jaar? Neen! Ik wil, van de andere kant, daar nu niet meteen een nul bijgevoegd zien (al weten we dat het een slechte tijd is voor bescheidenheid...). Zal ik maar eindigen met een deus ex machina? Gingen er een tijdje geleden geen stemmen op over een schrijversvakbond?
| |
Emile Clemens
Betaald Schrijverschap
Waarom vragen schrijvers wel en popmuzikanten geen honorarium voor geleverde prestaties aan de staat of de gemeenschap? Omdat popmuzikanten onderdak vinden bij commerciële ondernemingen die met een uitgewerkte marketingpolitiek een produkt bij een klant kunnen brengen. Is popmuziek minderwaardig aan literatuur? U zegt het maar. Feit is dat literatuur weggestopt wordt achter intellectueel struikgewas dat af en toe eens grondig gesnoeid zou mogen worden. Management, marketing, bedrijfsbeheer, P.R. (vooral P.R.) en verkoopspolitiek zijn begrippen die op de literaire planeet vrij
| |
| |
onbekend zijn. Nog niet zo lang geleden werd in een ‘literair’ tijdschrift de vloer geveegd met een publiciteitsgeile dichter omdat de man het presteerde, oh heiligschennis!, dezelfde gedichten aan een paar tijdschriften te sturen ter beoordeling.
Schrijven is een volkomen nutteloze bezigheid die een produkt oplevert waar niemand om gevraagd heeft en waar niemand zit op te wachten. Met schilderijen worden vochtige plekken op kale muren verdoezeld en met muziek worden de zinnen verzet, de smaak van een slechte maaltijd weggespoeld, uitgenodigd tot de dans en een partijtje minnekozen ingekleed. Maar literatuur? Er moeten kasten voor gebouwd worden om het in te stoppen opdat het niet zou blijven rondslingeren en wanorde creëren.
Het produkt verkoopt niet, het heeft geen publicitaire waarde en er kan dus geen winst mee gemaakt worden. Maar het is het resultaat van arbeid, intellectuele arbeid weliswaar (de fysieke inspanning is verwaarloosbaar klein), een individuele prestatie, los van elke groepsactiviteit, waarbij, toch een zekere energie verbruikt wordt die opnieuw aangevuld moet worden.
Daarom vinden een aantal opgeblazen tenoren onder de ‘grattes papier’ dat ze voor hun schrijfactiviteit van de gemeenschap in wiens dienst ze zouden staan, voor wie ze zouden schrijven, een loon moeten krijgen. Omdat P.R., publiciteit, marketing in dit wereldje uit den boze zijn, is het ook uitgesloten dat die gemeenschap zicht krijgt op resultaat van hun investeringen. No return on investment. Maar wat zou het. De gemeenschap wordt, buiten haar weten om, behoed voor cultuur-verarming.
Schrijven als beroep, schrijven als broodwinning en de staat als werkgever met als wederdienst aan de gemeenschap het afleveren van een werkstuk waar niemand om gevraagd heeft: geen formulier met een aanvraag voor een vervroegde opruststelling, geen kritisch rapport over de slechte staat van de sanitaire voorzieningen in de stadsscholen, geen opstel over fraude, politieke benoemingen, zwart-geld circuits maar litera- | |
| |
tuur, belletrie, de historie(k) van de auteur in wentelende zinnen en slaande woorden, krampachtig uit de handen gewrongen van een auteur die 's morgens opstaat, 's avonds in bed kruipt en tussendoor niet anders moet doen dan schrijven, schrappen en nadenken over zijn verleden.
Natuurlijk over zijn (haar) verleden want zijn (haar) heden beperkt zich tot opstaan, schrijven, slapengaan. Met zijn (haar) karig loon is de schrijver beperkt in zijn (haar) bewegingen, beknot in zijn (haar) mobiliteit. De schrijver moet kunnen reizen (om te leren), indrukken opdoen, inspiratie, om aan de gemeenschap mooie boeken te kunnen leveren (ze zit er op te wachten). Het budget moet opgetrokken worden om ruimte te hebben voor het verstrekken van reisbeurzen. Anders bestaat het gevaar dat de gemeenschap een loon betaalt aan schrijvers die altijd hetzelfde produkt afleveren, altijd in herhaling vallen en dat het de gemeenschap de strot uitkomt en dat ze in de tuin gaat werken, naar het voetbal gaat kijken, vissen, in plaats van boeken te lezen waar ze niet om gevraagd heeft. Om meer verhaalmogelijkheden te hebben, heeft Willy Vandersteen aan Suske en Wiske de teletijdmachine geschonken. Het reizen gaat er een stuk gemakkelijker mee en de produktie kan doorgaan.
Waarom zou je geen schrijver worden? 's Morgens opstaan, schrijven, gaan slapen (of omgekeerd), zonder stress, spanningen (tenzij de innerlijke) met kinderen die naar school moeten, boterhammen die niet klaar zijn, een auto die niet start, een deadline die je moet halen of een programma dat moet klaar zijn. Je moet alleen zorgen dat er geen vrouw en kinderen in de weg lopen en aan je kop zeuren. 't Beste kan je ergens in het buitenland gaan schuilen, ergens waar de zon vaak schijnt. Het werkt inspirerend.
Maar zo werkt het niet en zo mag het ook niet werken. Voor de buitenwereld, waar het dan toch van moet komen, ben je geen schrijver omdat je schrijft, maar omdat je schrijverij ook nog door een uitgever gedrukt en verspreid wordt. Die buitenwereld interesseert het niet hoe je aan dat contract geraakt bent:
| |
| |
via de tante van de nicht met wie je wat gerotzooid hebt, of omdat je de dochter van de uitgever trouwde, opgevreten bent door een teddy-beer, aids hebt of een vrouw bent die schrijft. De laatste soort is vrij zeldzaam wat ze tot een gegeerd specimen maakt. Misschien heb je er wel hard om gevochten, je manuscript bewerkt, herwerkt en verbeterd, alle registers van P.R.-technieken opengetrokken. Iets op tegen? Als het een beetje meezit, noemen ze je een publiciteitsgeile dichter. Welke criticus doet beter? Poëzie is tenslotte zo geliefd bij de bevolking dat zulke praktijken echt te misprijzen zijn. Weg ermee, want zo werkt het niet.
Literatuur is geen consumptieprodukt waarop management- en marketingtechnieken toegepast kunnen worden. Uitgeverijen zijn liefdadigheidsinstellingen die gerund worden door idealisten die aan hun vrienden graag een pleziertje doen. Van die uitgeverijen kan je niet verwachten dat ze hun auteurs ook nog goed zouden betalen, dus maar even bij de staat aanbellen want zonder literatuur kan een volk niet overleven. Zitten we nu weer bij dat volk dat nootjes-etend en -vretend voor de T.V. ligt en diezelfde nootjes naar het scherm keilt zodra Régine Clauwaert verschijnt met haar kunstzaken. Voor Betty Mellaerts hebben ze iets meer respect: wat meer jeugd en mooie ogen.
Schrijven, kunstenaar zijn, is geen beroep; het is een levenshouding en het is je eigen vrije keuze. Je mag er niet voor betaald worden door een gemeenschap die er niets mee te maken heeft want dan raakt het geïnstitutionaliseerd, wordt het een staatsgodsdienst. De kunstenaar, de schrijver, de echte, is een vrijheidsstrijder in zijn kunst en zal zijn vreten desnoods uit de vuilbakken halen of als copywriter bij een reclamebureau zijn brood verdienen. Kunstenaars zijn geen ambachtslui.
Wat moet de staat dan met al dat geld doen dat ze voor de letteren vrij maken? Een kader scheppen, de uitgeverij steunen, er voor zorgen dat er nog veel meer uitgegeven kan worden en cursussen organiseren om de uitgevers de elementaire regels van bedrijfsbeheer, boekhouding, P.R. en verkoopstechnieken bij te brengen. Er voor zorgen dat de literaire tijdschriften veertien- | |
| |
daags verschijnen.
En de schrijver? Die moet leven, met twee voeten in de maatschappij gaan staan en daar mooie verhalen en beschouwingen over schrijven, zwoegen voor zijn schrijver-zijn, zich laten opvreten door mooie vrouwen en een stap opzij zetten als er een beer aankomt. De schrijver mag Porsche rijden of Ferrari zolang hij ze maar niet met literatuur verdiend heeft.
En de lezer?
Welke lezer?
| |
| |
| |
Pol Hoste
Schrijversstatuut / Auteurssubsidies
| |
0. Samenvatting
Er bestaat in Vlaanderen geen letterenbeleid. Er is ook geen schrijversstatuut. De auteurssubsidies miskennen het bestaansrecht van auteurs. De wijze waarop de subsidiëring van schrijvers, tijdschriften en instituten gebeurt, is compleet ondoorzichtig. Er bestaat in Vlaanderen niet eens een formulering van wat een letterenbeleid zou kunnen zijn, laat staan een argumentatie van mogelijke beleidsopties. De kans dat de discussie over wat niet bestaat ook nergens over gaat, is niet denkbeeldig. Wat hierna volgt, heeft dan ook nergens mee te maken. Ik dank u voor uw aandacht.
| |
1. Instituties
Hiermee heb ik niet gezegd dat de Minister van Cultuur zijn werk slecht doet, dat de Commissie Letteren overbodig is, dat de Dienst Letteren niet deugt, dat de Vlaamse Akademie geen betekenis heeft, dat de Taalunie moet worden afgeschaft, dat de Vlaamse Vereniging voor Letterkundigen waardeloos is, dat men de PEN beter kan vergeten, dat van tijdschriftredacties niets moet worden verwacht, dat literaire critici niet geïnteresseerd zijn en dat de schrijvers het maar moeten weten.
Ik heb wel gezegd dat er geen letterenbeleid bestaat in Vlaanderen. De aanwezigheid van al die mensen en al die instituties die zo'n beleid best zouden kunnen verwezenlijken, maakt dit niet minder erg. Waarmee ik nog niet heb beweerd dat er nood is aan een letterenbeleid.
| |
2. Nederland
In Nederland is er wel een letterenbeleid en bestaat er wel een schrijversstatuut. Ik zeg niet dat in Nederland alles veel
| |
| |
beter is of dat het letterenbeleid er optimaal functioneert.
Ik heb enkel gezegd dat er in Nederland een letterenbeleid en een schrijversstatuut bestaan en in Vlaanderen niet. Zoveel jaar Taalunie ten spijt.
| |
3. Auteurssubsidies
Er is geen letterenbeleid in Vlaanderen. Elk jaar wordt een bepaald bedrag verdeeld over een aantal mensen die (en/of) schrijven, lezingen houden, literaire tijdschriften redigeren, literaire instituten beheren.
Hiermee heb ik niet gezegd dat er niet wordt nagedacht over de invoering van leengeld, over de fiscale vrijstelling van schrijvershonoraria of over het sociaal statuut van de zelfstandige kunstenaar. Ik heb niet gezegd dat er geen literaire prijzen bestaan of dat schrijvers geen auteursrechten ontvangen, ik heb wel gezegd dat er in Vlaanderen geen letterenbeleid bestaat.
De toekenning van auteurssubsidies gebeurt door de Minister van Cultuur. Die laat zich adviseren door de Commissie Letteren. De Dienst Letteren van het Ministerie wordt met de uitvoering van de besluiten gelast.
Er is geen openbaarheid van bestuur. De Minister en de Commissie zijn voor hun beslissingen geen verantwoording verschuldigd tegenover de betrokkenen. Voor de Dienst Letteren geldt ambtelijke zwijgplicht.
De criteria die de Commissie hanteert bij de toekenning van subsidie zijn geheim. Het bedrag dat aan een schrijver kan worden gegeven is willekeurig en de toekenning is onvoorspelbaar.
Op geen enkele wijze neemt de subsidiëring de vorm aan van een schrijversinkomen. De cultuurminister beweert momenteel stappen te zetten opdat aan de auteur fiscale vrijstelling zou worden verleend voor honoraria die hij voor tijdschriftartikels of lezingen ontvangt. Een auteur heeft geen fiscale vrijstelling nodig, hij heeft net als iedereen een belastbaar en leefbaar inkomen nodig. Indien de minister als liberaal iets wil onderne- | |
| |
men voor auteurs dan moet hij het mogelijk maken dat ze als kleine zelfstandigen minstens zouden kunnen overleven. Auteurs hebben geen voorrechten nodig maar rechten.
De zgn. werkbeurs is gemeenschapsgeld dat niet wordt gebruikt om bestaansmogelijkheden te creëren voor schrijvers maar bij gebrek aan fantasie moet dienen om een voorbijgestreefde vorm van liefdadigheid te handhaven die zonder meer het bestaansrecht van schrijvers miskent. Ik schaam me.
| |
4. Het Schrijversstatuut
Enkele jaren geleden waren er in Vlaanderen een achttal schrijvers, zoiets ongeveer. Ze hadden het statuut van zelfstandige en de publikatie van hun geschriften leverde hen een inkomen op. Voor een aantal onder hen lag dit ver beneden het zgn. gewaarborgd minimuminkomen. Het Ministerie van Cultuur kende hen jaarlijks een bedrag toe waarmee ze hun sociale bijdrage konden betalen. Aan deze regeling kwam nog niet zo lang geleden een einde.
Het kan erop lijken dat deze regeling een nieuwe vorm heeft gekregen, nu er weer grotere bedragen aan auteurs kunnen worden toegekend.
Intussen zijn evenwel de toekenningsvoorwaarden gewijzigd. Om in aanmerking te komen, moet een uitgeverscontract worden voorgelegd, zoals dat heet ‘voor een nieuwe publikatie’ waarmee wellicht wordt bedoeld: een op het ogenblik van de aanvraag nog niet in boekvorm gepubliceerd literair werk. (De Dienst Letteren weigerde toelichting te verstrekken.)
Dat de liberale cultuurminister een uitgeverscontract eist, betekent dat hij een auteur miskent die als kleine zelfstandige dit bedrag in zijn eigen onderneming zou investeren. Il faut le faire. De minister eist integendeel een schriftelijke garantie dat de auteur met dit geld rechtstreeks zijn eigen tijdelijke tewerkstelling door een uitgeversbedrijf financiert. Alleen heeft die auteur - tegenover de uitgever als werkgever - niet het sociaal statuut van werknemer.
| |
| |
Het departement cultuur is geen beleidsinstrument: het is een interimbureau dat zich aan de bestaande sociale wetgeving niets gelegen laat en de exploitatie van uitzendkrachten door o.m. uitgeversbedrijven organiseert. Ik schaam me.
| |
5. Mijn sociaal statuut
Ik ben geen schrijver: ik geef les om in mijn onderhoud te voorzien. IK heb een boek geschreven terwijl ik werkloos was en ik heb twee boeken geschreven terwijl ik met verlof zonder wedde was.
Een fietsenmaker die in zijn vrije tijd een brood bakt, is geen bakker, het is een fietsenmaker. Hiermee heb ik niet gezegd dat een fietsenmaker geen goed brood zou kunnen bakken.
Vroeger waren veel Vlaamse schrijvers pastoor, nu zijn ze vaak leraar. In geen van beide gevallen zijn het schrijvers. Waarom zouden ze niet mogen schrijven?
De uitgeverij heeft me voor mijn boeken een honorarium betaald. Het bruto-bedrag dat ik in totaal voor elk boek ontving, ligt beneden het netto-bedrag dat ik als leraar op twee maand verdien. En heel veel worden ambtenaren nu ook niet betaald.
Niemand heeft me ooit verplicht mijn spaargeld te besteden aan mijn eigen exploitatie door een Vlaams-Hollands uitgevers-bedrijf.
| |
6. De discussie over het letterenbeleid
Er is in Vlaanderen geen letterenbeleid. Een discussie kan de indruk wekken van het tegenovergestelde. Ze kan de huidige situatie in vraag stellen of de feiten vervalsen. Ze kan een reeks eventualiteiten formuleren. Nodig of overbodig, in elk geval houdt ze zich bezig met wat niet bestaat. Hoe noem je zoiets? Zingeving.
| |
| |
| |
Didi de Paris
Veeweyde, 20 januari '90.
Beste Woef,
Daar ik niet over de nodige financiële middelen beschik om over te gaan tot de aanschaf van een postzegel laat ik je deze brief, waarin ik enkele schitterende overwegingen aangaande schrijversstatuut en auteurs-subsidies formuleer, bezorgen door mijn broer Max!
Natuurlijk heb je aan mijn bijdrage tot het discours geen vette kluif, maar het is mij een troost te zien dat de hele contemporaine literatuur een aaneenschakeling is van allerlei mini-relletjes en niemendalletjes; nooit meer dan 'n storm in 'n glas water, 'n scheet in 'n fles.
Graven we, op zoek naar 'n afgekloven bot, dieper in de loopgraven van de geschiedenis dan merken we dat het met de literatuur nooit anders is geweest. Zeker betreffende een zekere maatschappelijke geïnstitutionaliseerde appreciatie is het altijd huilen geweest, met de wolven en met de pet op, en dan nog 'n sjaal om ogen en oren. 'n Hondsdolle tijd! Van de eerste Vlaming die kon schrijven, tot de eerste no think-analfabeet, dus van Van Ostaijen tot Van Rompay - amai! - 'n hele vuile waslijst van omhooggevallen pasja's, satrapen en primaten; met als gemeenschappelijk kenmerk dat ze het Nederlands onkundig waren. En dan nu geprangd tussen Kulturkampf en minister Dewael - echt een naam waarmee men voorbestemd is zich te preoccuperen met de Vlaamse cultuur.
Zelfs voor de domsten onder u moet het nu al duidelijk geworden zijn dat iedereen die van zijn of haar pen wil leven een honds bestaan aan de ketting leidt. Gelukkig kunnen de meesten onder hen nog krekelig teren op de mierenwerklust van hun partners-werkpaarden. Goed beest! Anders zou hun lot te vergelijken zijn met dat van een uitstervende diersoort.
| |
| |
Over het al dan niet aanvaarden van een schrijversstaat valt er veel te zeggen. Maar om kort te gaan: subsidiëren, sponsoring,... alles is voor mij O.K., zolang het maar niet resulteert in het oude gezegde: wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
Onweerstaanbaar duiken er nu bij mij beelden op uit mijn prilste jeugd: van mijn oma had ik een plaasteren hondje gekregen met op de rug een vertikaal gleufje om centen in te steken. En een tijdje later zag ik op een knalrood rond etiket in het midden van een gitzwarte 78-toerenplaat, een tekeningetje van hetzelfde kleine witte hondje met zwarte vlekken. Vlekkie zat nu bij een immense fonograafhoorn. Pas heel veel later kon ik tekens ontcijferen die onder het beestje prijkten: HIS MASTER'S VOICE.
Pekineesjes, poedels en Lassies aller landen vereunicht u! Voor sommige onder ons is subsidiëring inderdaad een must. Voor anderen dan weer, veelal academici, kaderleden, getalenteerde gepensioneerde of nog aktieve - wie merkt het verschil? - ambtenaren en leraren, zijn bijkomende subsidiëringen dan weer totaal overbodig. Waarom krijgen die nog extra snoepjes? Om hun hondemedaille mee te betalen?
Hondsdolheid krijg ik ervan. Ik ga ervan op mijn achterste pootjes staan. Rol schuimbekkend over het tapijt.
‘Normaliter’ worden hier te lande jaarlijks 5 miljoen uitgetrokken voor de Vlaamse auteurs; zegge en schrijve ‘vijf miljoen’, dat is zoveel als 1/10 van wat men jaarlijks aan een modale dorpsvoetbalploeg besteedt. Op de koop toe worden die 5 miljoen, na fiscale aftrek, dan verdeeld onder 64 ‘begunstigden’, en dit onder het motto ‘ons kent ons’.
Als men dat allemaal op een rijtje zet, dan beseft men toch dat men er veel beter aan zou doen het geld gewoon ergens op een bepaald tijdstip in een of ander voetbalstadion te leggen en er dan de schrijvers op los te laten? Wedden dat ik mij dan een nieuwe Porsche koop! (Onder het motto: statu-tuut-tuut!)
En dan zijn er over datzelfde uitstervend ras der schrijvers
| |
| |
nog bedenkingen van een heel andere aard. In de eerste plaats zijn er nog een hele trits soortgenoten die onder geen enkel beding, ongeacht voor- of tegenspoed thuis blijven willen. Hier gaat het om Puckies die de godganse tijd geslagen rondlopen omdat ze hun vrijgekomen tijd niet meer weten in te vullen. Lassies die hun creatieve gedrevenheid zien verzuipen in een lethargische zee van tijd.
Maar dan zijn er ook andere rasgenoten, zij die het uitoefenen van een job zien als middel om uit hun zolderkamerisolement te komen. De romantische eenzaamheid ontvluchten, met anderen in contact komen, nog eens buiten komen, of zomaar gewoon om stof op te doen voor hun verhaaltjes. Ik doe maar een greep uit hun motieven!
Men zal altijd wel een stok vinden om de hond mee te slaan, maar toch denk ik dat het wijselijker is als men elk hondje de mogelijkheid biedt om voor zichzelf te bepalen in welk hokje hij of zij nu wil worden gestoken.
Oh ja, en dan is er nog een laatste kategorie, de schurftigen. Die zouden eigenlijk veel liever de hele dag thuis hun kopje willen vleien op het hoofdkussen van de duivel - teneinde het met nog meer slechte gedachten te kunnen vullen. Het uitvoeren van een job, en andere dressage-nummertjes zien zij als een noodzakelijk kwaad dat hen een minimum-inkomen garandeert, en dat hen in staat stelt een onafhankelijke artistieke koers te blijven varen. Persoonlijk vind ik dit een zeer gezond standpunt, vooral vanuit financieel oogpunt bekeken. Geen gelul: cumul!
Het schijnt dat grote geesten altijd klagen over hun gebrek aan erkenning, dus wat dat betreft, ziet het er voor mij mooi uit!
Alvorens ik weer met hart en ziel op mijn aangeboren hobby, het kommaneuken, spring, wil ik er nog even de aandacht op vestigen dat ik mij geen enkele illusie maak over eventueel succes. Ik probeer een zo breed mogelijk publiek te bereiken, daarom raad ik mijn lezers, en vooral mijn kopers aan
| |
| |
zoveel mogelijk taartjes te eten.
Achter de machinerie van mijn clownerie zit er slechts dat ene streven naar artistieke integriteit. En na zo'n zin vind ik dat het tijd is om nog eens flink te gaan zuipen - met die cheque vanmorgen van 't ministerie ontvangen!
Tot slot hoop ik dat het volgend vers van mij onsterfelijk wordt: 431-2673691-50! Giften, indien aanzienlijk genoeg, zijn fiscaal aftrekbaar! Now I wanna be your dog!
Didi de Paris! Pitbull Terriër der Nederlandse Letteren.
P.S. Vergeet Max niet!
| |
Dirk van Bastelaere
Geen bordeel
Ik heb een verschil van mening met wijlen William Faulkner. In een interview met Jean Stein beweerde die dat ‘economic freedom’ voor de echte schrijver niet hoefde. ‘All he needs is a pencil, and some paper,’ zei hij, ‘I've never known anything good in writing to come from having accepted any free gift of money. The good writer never applies to a foundation. He's too busy writing something.’
Twee minuten eerder had Faulkner zowat het tegenovergestelde beweerd. Toen zag hij een baantje als ‘landlord in a brothel’ nog zitten: de madam zou voor de boekhouding zorgen, de meisjes zouden hem, indien nodig, gerieven en hem ‘Sir’ noemen. De politie zou genoegen nemen met een maandelijks smeergeld en een roll in the hay. Bovendien waren het toen gouden tijden. Faulkner: ‘There were many things I could do for 2 or 3 days and earn enough money to live on for the rest of the month.’
Terwijl Faulkner droomde van een pooierschap met grootgrondbezittersallure is de Vlaamse schrijver nog altijd verplicht
| |
| |
zelf in een bordeel te werken om aan de kost te komen. Of dat bordeel nu de journalistiek is, het onderwijs, de ambtenarij of het priesterschap, hij moet zijn lijf, ziel en produktieve tijd verkopen aan de pooiers van staat en kapitaal om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Sommigen hebben daar hun conclusies uit getrokken en zijn voor eigen rekening gaan werken. Voor hen geen slechtgeklede pooiers meer. Zij gingen zich, zoals Tom Lanoye, zelf slecht kleden en prezen hun werk aan op podia, in tenten en in reclamecampagnes die door VTM leken nagesynchroniseerd. Eigen pooier, eigen hoer. De producent ging zich aanpassen aan de marktsituatie.
Het kader waarbinnen de subsidieproblematiek moet worsden geplaatst is dat van de vrije literaire markt. Daar kan men niet omheen. Als een zelfstandig ondernemer biedt de auteur zijn produkt aan op die markt en uit die markt betrekt hij ook een zeker inkomen. Dat inkomen is afhankelijk van de vraag die er binnen een bepaald taalgebied bestaat. Binnen een middelgroot taalgebied als het Nederlands is die vraag noodzakelijk structureel beperkt. Globaal gezien kan subsidie aan auteurs dan worden beschouwd als een correctie op die literaire markt. Omdat er een wanverhouding bestaat tussen de door een auteur geïnvesteerde literaire arbeid en de beperkte vraag naar literatuur kan die subsidie zonder meer worden gelegitimeerd.
Subsidie aan auteurs kan vanuit het standpunt van de overheid worden beschouwd als een middel om groeit en kwaliteit van de Vlaamse letteren te bevorderen. Vanuit het standpunt van de auteurs kan subsidie dan worden beschouwd als een verbetering van zijn sociaal-economische positie.
De vraag die door dwazen met grote ogen in dit verband altijd wordt gesteld is ‘of schrijvers eigenlijk wel moeten gesubsidieerd worden?’ Sterke tweede is ‘of ze daardoor beter gaan schrijven?’
In hun onnozelheid zijn deze vragen even pervers als de vraag of er wel bibliotheken moeten zijn. Bibliotheken zijn er in eerste instantie om het Lezen te bevorderen. Subsidie aan
| |
| |
auteurs betekent in eerste instantie een bevordering van het Schrijven. Primaire subsidie moet dan ook worden gegeven aan de producent, opdat een goed produkt ontstaat. Secundaire subsidie (ten behoeve van vertalingen van oorspronkelijk nederlandstalig werk of ter bevordering van de leescultuur) heeft pas zin als er in de eerste plaats al een goed produkt voorhanden is om vertaald of gelezen te worden.
Het karakter van de subsidies zoals die tot op heden door de overheid werden toegekend, is ontegensprekelijk ‘belonend’. Auteurs die subsidie krijgen, zien dat als een vorm van erkenning. De commissie die advies geeft over de toekenning van subsidies is een Geschenkencommissie. Het huidige subsidiestelsel is een verkapt Prijzensysteem. Ook nu Minister van Cultuur Dewael beslist heeft zogeheten werkbeurzen tussen de 250.000 en de 500.000 BEF toe te kennen, blijft dat Prijzenkarakter bestaan.
De reden van die verwarring tussen het begrip ‘Prijs’ en het begrijp ‘Werkbeurs’ is het ontbreken van een begripsdefinitie. Met de Nederlandse Stichting Fonds voor de Letteren versta ik een werkbeurs als een investeringssubsidie, een investering in het literaire talent van een bepaald auteur en als een bijdrage op jaarbasis aan het inkomen uit literaire of niet-literaire arbeid van die auteur. Doel van een werkbeurs is de auteur in de gelegenheid te stellen zich voor een bepaalde periode volledig aan z'n literaire werk te wijden. Een Prijs is gewoon een eerbewijs en een bevestiging van een talent, wat iets heel anders is dan een investering in een talent.
Minister Dewael heeft het echter in zijn hoofd gehaald om als noodzakelijke voorwaarde voor de toekenning van een ‘werkbeurs’ de auteur om een Contract met een uitgever te vragen. Op die manier vraagt hij inzage in een privé-overeen-komst tussen een auteur en z'n uitgever, brengt hij de continuering van het beroep in het gevaar omdat een auteur het jaar dat hij een contract heeft laat ons zeggen 500.000 BF krijgt en het jaar daarop niks. Een schrijver kan nu eenmaal niet elk jaar opnieuw een contract voorleggen. Bovendien zegt zo'n contract
| |
| |
geen moer over de kwaliteit van het werk. Ik wil dan nog zwijgen over de mogelijkheden tot gesjoemel met uitgevers, geklieder met Tipp-ex op oude contracten en over niet-na-geleefde dead-lines op die contracten.
Het huidige Vlaamse stelsel is evenmin goed. Er is geen enkele steekhoudende aan voorwaarde verbonden. Wie 75.000 BF kreeg hoefde zich niet vrij te maken uit een dienstverband, hoefde geen werkplan voor te leggen waarin hij uiteenzet hoeveel tijd hij aan welk soort boek van welke omvang dacht te besteden, hoeveel research daarvoor nodig was etc. Zo was het mogelijk dat een auteur die bijvoorbeeld 1,5 miljoen BF netto per jaar verdiende, ook nog een werkbeurs van 400.000 BF kreeg. Met andere woorden: er bestaat in Vlaanderen niet zoiets als een inkomensplafond waarboven het inkomen van een schrijver niet mag uitstijgen wil hij nog in aanmerking komen voor subsidie. In het voorstel tot oprichting van een Vlaams Fonds voor de Letteren dat Erik Spinoy, Hans Vandevoorde en ikzelf hebben uitgewerkt, stellen wij voor een inkomensplafond in te voeren, omdat wij ervan uitgaan dat een werkbeurs in de eerste plaats moet worden toegekend aan een auteur voor wie subsidie een condition sine qua non is.
En de meeste auteurs hébben overheidssubsidie nodig. Ter vergelijking: In 1984/1985 bedroeg het bruto-inkomen van 70% van de Nederlandse auteurs die een werkbeurs en/of een additioneel honorarium ontvingen niet meer dan 25.000 fl. Mét Fondssubsidie ontving 70% van de auteurs dus 25.000 fl. Zonder Fondssubsidie was dat maximaal 15.000 fl. 70% van de Nederlandse auteurs ontving dus een bijdrage van het Fonds voor de Letteren van gemiddeld 10.000 fl.
De oprichting van een Vlaams Fonds voor de Letteren is een noodzaak geworden. Het is een mooi compromis tussen volledige culturele autonomie en het al te benauwde voogdijschap. Omdat de overheid ervan uitgaat dat Nederlanders (uitgeroepen oor Dewael tot onze bevoorrechte culturele partners) en Vlamingen regels en reglementering in culturele aangelegenheden maar beter op elkaar afstemmen, hebben wij ons voorstel
| |
| |
georiënteerd op het Nederlandse model. In 1990 bestaat het Nederlandse Fonds 25 jaar. Ook al is het niet perfect, het heeft zijn deugdelijkheid afdoende bewezen.
Er zijn echter twee specifiek Vlaamse problemen. Ten eerste is er de absolute ontoereikendheid van het budget. Dat bedraagt nu 8 miljoen. In Nederland is dat zowat 60 miljoen. Wanneer men de extrapolatie van 2,3 toepast om het verschil in bevolkingsaantal weg te werken, betekent dat dat Vlaanderen 27 miljoen nodig heeft. Volgens Dewaels optelsommetje in zijn antwoord op de Open Brief ‘fungeert een bedrag van 22 miljoen toelagen aan auteurs en vertalers’. Dewael heeft daar behalve de individuele subsidie aan auteurs die vorig jaar slechts vijf miljoen bedroeg bovendien de zes miljoen additionele tijdschriftenhonoraria en de tien miljoen voor lezingen door auteurs in onder gebracht. In Nederland vallen deze beide categorieën buiten de bevoegdheid van het Fonds voor de Letteren, dat met zijn zestig miljoen uitsluitend individuele subsidies financiert.
Tweede probleem is dat, als een voorstel tot oprichting van een Vlaams Fonds moet worden omgewerkt tot een Ontwerp van Decreet, van een ideale zaak een politieke zaak wordt. Dat betekent dat er vanuit politieke hoek onoverkomelijke bezwaren zullen rijzen tegen een Bestuur van het Fonds dat niet volgens het cultuurpact is samengesteld. Wie een Fonds wil, zal het spel politiek moeten spelen omdat zo'n decreet nu eenmaal door de Vlaamse Raad moet worden goedgekeurd en wie een decreet door de Vlaamse Raad wil krijgen, zal een Bestuur moeten samenstellen volgens het cultuurpact. De perfide verzuiling kan niet worden vermeden.
De auteurs die zowat 25 jaar een redelijker verdeling en verhoging van de subsidie en het daarvoor geschikte beleidsinstrument van een Fonds voor de Letteren hebben gewild, hebben de vergissing begaan om hun zaak noch politiek, noch in de media uit te buiten. In de media beschikken zij over een niet onaanzienlijke macht. Voor de politiek hadden zij zich, met abstractie van persoonlijke belangen en frustraties, doelmatiger moeten verenigen.
| |
| |
De literatuur is maar een bordeel voor zover de schrijver dat zelf wil. Ik vind in elk geval dat een schrijver zijn eigen pooier niet mag zijn en daarvoor z'n literaire werk voor vet geld ‘den trottoir’ moet opsturen. Dan wordt het ordinair, gemakkelijk, een allemanshoer. Dat kan niet de enige manier zijn om literatuur aan de man te brengen.
|
|