Den boom der gierigheyt, met sijn vruchten, d'welck gemaeckt is op de vrage wat gierigheyt is ende wat haer vruchten zijn
(ca. 1600)–Anoniem Boom der Giericheyt in Rijm is dit Boecxken ghenaemt, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Stemme: Weest al gegroet, prijst d' Heeren van der steden.
Ga naar margenoot+ HOort en verstaet
Ga naar margenoot+ Hoe dat het woordt des Heeren,
Ga naar margenoot+ Is komen voort,
Ga naar margenoot+ Door Godts wille van boven,
Ga naar margenoot+ Gaf Moyses raedt,
Ga naar margenoot+ Om de menschen te leeren,
Zijn Heyligh woort:
Al wat men moet ghelooven,
Ga naar margenoot+ Te schrijven. hoort
Ga naar margenoot+ In eenen Boeck bequame,
Ga naar margenoot+ Dat elck hem spoort
Ga naar margenoot+ Nae Godts Reghel al t' same,
Ga naar margenoot+ Dat zijn Name
Ga naar margenoot+ De Menschen souden weten,
Ga naar margenoot+ Op dat zijn woordt niet soude zijn vergheten.
Ga naar margenoot+ Godt heeft alleen
| |
[pagina 33]
| |
Met zijn Vingher gheschreven,
Twee Tafels net,
Al in Hebreische spraecken,
In harden Steen Ga naar margenoot+
En Moyses die ghegheven, Ga naar margenoot+
Dat hy de Wet,
Zijn Volck soude wijs maecken, Ga naar margenoot+
Maer 't wordt belet Ga naar margenoot+
Door 's Volcks sondighe schanden,
Moyses ontset, Ga naar margenoot+
Brack die, worps'uyt zijn handen, Ga naar margenoot+
Met verstanden,
Op dat't woordt soude blijven, Ga naar margenoot+
Gheboodt Godt hem ander Tafels te schrijven. Ga naar margenoot+
Godt die Gheboodt,
Moyses soude zijn Rechten Ga naar margenoot+
Beschrijven klaer,
In eenen Boeck ghetrouwe,
Op dat devoot,
De Koninghen Godts Knechten,
't Recht volghen naer,
En zijn gheboden houwe. Ga naar margenoot+
Moyses gaf daer,
't Wet-boeck nae Godts behaghen
Den Priesters waer, Ga naar margenoot+
Om 't Volck vooren te draghen
T'allen daghen
Moest 't Wet-boeck tot desen Ga naar margenoot+
Op den Sabbath den Volcke vooren lesen. Ga naar margenoot+
| |
[pagina 34]
| |
Ga naar margenoot+ Ieremias,
En Esaias mede
Seer excellent,
Vele zy Propheteren,
Ga naar margenoot+ Want in hun was
Ga naar margenoot+ Godts Gheest en de waerhede,
Oprecht ghesent:
Ga naar margenoot+ Door hun neerstigh studeren,
Hebben ghekent
Ga naar margenoot+ Vele verborghen saecken,
Ga naar margenoot+ Beschreven jent
Om Godt bekent te maecken,
Ga naar margenoot+ En te smaecken,
Zijn wonderlijcke daden,
Ga naar margenoot+ Gheboodt Godt hun te schrijven zijn ghenaden
Ga naar margenoot+ Gheen Prophetien
Ga naar margenoot+ En zijn uyt Menschen wijse
Ons voort ghebracht,
Ga naar margenoot+ Maer door des Heeren kracht:
Ga naar margenoot+ Godt dreef tot dien
Mannen tot sijns selfs prijse,
Ga naar margenoot+ En gaf nu macht,
Wijsheydt in hun ghedachte,
Ga naar margenoot+ Namen 't in achte,
Dat Godt hun openbaerde
Ga naar margenoot+ Dagh en nachte,
Ga naar margenoot+ Soo't den Gheest hun verklaerde,
Dat bewaerde
| |
[pagina 35]
| |
Zy, en schreven 't in Boecken, Ga naar margenoot+
Datmen daer in het Leven mochte soecken, Ga naar margenoot+
De Schrift is recht
Gheschreven om den Mensche, Ga naar margenoot+
Op dat hy troost Ga naar margenoot+
Soude hebben in 't lijden: Ga naar margenoot+
Die 't overleght, Ga naar margenoot+
Die sal oock naer zijn wensche, Ga naar margenoot+
West ende Oost Ga naar margenoot+
In't lijden hem verblijden,
Met goedt propoost Ga naar margenoot+
Het Kruys geerne aenvaerden: Ga naar margenoot+
Dit wel beglooft, Ga naar margenoot+
Wat vreught is doch op Aerden: Ga naar margenoot+
Godt van waerden, Ga naar margenoot+
Vergheten niet door Eten ende drincken,
Laet ons altijdts ghedincken Ga naar margenoot+
|
|