Den boom der gierigheyt, met sijn vruchten, d'welck gemaeckt is op de vrage wat gierigheyt is ende wat haer vruchten zijn
(ca. 1600)–Anoniem Boom der Giericheyt in Rijm is dit Boecxken ghenaemt, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Op de VVijse: O David grijs,, Salomon wijs.
AL mijn gheklach, is nacht en dach Ga naar margenoot+
Tot mijn Lief die ick noyt en sach, Ga naar margenoot+
Maer veel heb af ghelesen: Ga naar margenoot+
Want doen ick doodt in mijn bloedt lach, Ga naar margenoot+
Zoo heeft hy my met goedt verdracht, Ga naar margenoot+
Ghenesen,Ga naar margenoot+
En vele liefde bewesen, Ga naar margenoot+
Voorwaer by desen. Ga naar margenoot+
Zeght mijn Lief vry, hoe komt dat by, Ga naar margenoot+
Dat ghy zulck een lust hebt tot my? Ga naar margenoot+
Ick ben vol wromen en sonden: Ga naar margenoot+
Barmhertich Lief ick dancke dy, Ga naar margenoot+
Dat uwe liefde tot my zy Ga naar margenoot+
Bevonden,
En hebt my door uwe wonden, Ga naar margenoot+
Gheheel ontbonden. Ga naar margenoot+
Maer 'twoordt my stijft, dat ghy my schrijft: Ga naar margenoot+
Wie in't lijden volstandich blijft, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 18]
| |
Ga naar margenoot+ Sult afwasschen hun tranen,
Ga naar margenoot+ Daermen eeuwighe vreucht bedrijft,
Als de boosen worden ontlijft
Ga naar margenoot+ Met slane,
Ga naar margenoot+ Om in't eeuwich vyer te gaen,
Na u vermane.
Ga naar margenoot+ Met groot verlanck, teghen mijn danck,
Ga naar margenoot+ Moet ick derven u aenschijn blanck:
Ga naar margenoot+ Zal't hier noch langhe dueren,
Ga naar margenoot+ Dat ick in dese hutte kranck
Ga naar margenoot+ Bedroeft moet nemen mijnen ganck.
Ga naar margenoot+ Al trueren?
Ga naar margenoot+ Veel aenvechts moet ick bezueren,
Ga naar margenoot+ Door's Veeschs labueren.
Ga naar margenoot+ Och mijn hert 'is mat, hier 'tleven zat,
In u tresoor leydt al mijn schat,
Ga naar margenoot+ Niet en zoeck ick hier beneden:
Maer ick mach niet komen by dat,
Ga naar margenoot+ Zoo langhe ick in dit broos vat
Arbeden,
Ga naar margenoot+ Zoo voel ick strijdt in mijn leden,
Ga naar margenoot+ In alle steden.
| |
[pagina 19]
| |
Dies niet te min spreeck ick daer in, Ga naar margenoot+
Sterven dat waere mijn ghewin,
Zoo mochten wy versame; Ga naar margenoot+
Och! verlost my naer mijnen sin, Ga naar margenoot+
Van dit Lichaem daer ick in bin Ga naar margenoot+
Vol blame. Ga naar margenoot+
Want met Ester ick my schame Ga naar margenoot+
Voor uwen name.
Zeere belaen, Lief dat ick gaen, Ga naar margenoot+
Mijn ziele weent menighen traen, Ga naar margenoot+
Ick ben soo moede van zuchten:
Vele willen my doen verstaen, Ga naar margenoot+
Dat ghy mijn ziele zult versmaen: Ga naar margenoot+
't Zijn kluchten, Ga naar margenoot+
Maer sy haten goede vruchten
Dats sonder duchten. Ga naar margenoot+
Och mijn Vriend ick weet't is al bereet,
Daer af schrijft ghy my goedt besteet: Ga naar margenoot+
Maer hoe sal ick daer gheraecken? Ga naar margenoot+
Want den wech die hier tot u leet,
Die is vol boose Dieren wreet, Ga naar margenoot+
En waecken Ga naar margenoot+
| |
[pagina 20]
| |
Ga naar margenoot+ Naer mijn Siele dat sy snaecken,
Ga naar margenoot+ Als felle draecken.
Ga naar margenoot+ Maer als ick devoot // de glorie groot,
Ga naar margenoot+ Overdencke in mijnen noot,
Ga naar margenoot+ Soo vrees ick hier druck noch sneven:
Ga naar margenoot+ By u en is hongher noch doot,
Ga naar margenoot+ Noch smerte na het Hemels broot
Ga naar margenoot+ Verheven,
Ga naar margenoot+ Sult ghy Lief dyne Bruydt gheven,
Ga naar margenoot+ Het eeuwich leven.
Als een hert reyn, naer de Fonteyn,
Ga naar margenoot+ Dorst mijn ziele naer u alleyn:
Ga naar margenoot+ Och mijn Vriendt, mijn Goedertieren,
Ga naar margenoot+ Gheen ydel vreucht in's Werelt pleyn,
Ga naar margenoot+ Mach my vermaken groot noch kleyn:
't Zijn Dieren
Ga naar margenoot+ Die den vromen hier schoffieren,
Ga naar margenoot+ Vol quaey manieren.
Ga naar margenoot+ Ick slape, maer 't herte dat waeckt,
Ga naar margenoot+ Mijn ziele naer u stemmen haeckt,
Ga naar margenoot+ Laeft my Lief met uwen Wijne,
Die mijnder kele soete smaeckt,
| |
[pagina 21]
| |
'tIs goet van u droncken ghemaeckt
Te zijne: Ga naar margenoot+
Dan vreest men torment noch pijne,
Alst nijpt ten fijne. Ga naar margenoot+
Vint ghy mijn Lief, klaecht hem mijn grief, Ga naar margenoot+
Seght hem dat ick deur sijnen brief
Seer kranck ligghe van minnen, Ga naar margenoot+
Die my wt mijn ellende hier, Ga naar margenoot+
Soo haest als ick sijn woort besief: Ga naar margenoot+
Van binnen
Soo trock hy tot hem mijn sinnen, Ga naar margenoot+
'tWas mijn ghewinnen.
O mijn seghel fijn, int herte mijn,
Niet en mach my scheyden van dijn, Ga naar margenoot+
Ick weet ghy sult my trouwen: Ga naar margenoot+
Wat uwe is sal mijne sijn, Ga naar margenoot+
Als wy elck ander van aenschijn Ga naar margenoot+
Aenschouwen:
Daerom wil ick stijf aenhouwen, Ga naar margenoot+
En niet verflouwen.
Och wijs Princier, Lief goeder tier, Ga naar margenoot+
En laet my doch niet langher hier, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 22]
| |
Ga naar margenoot+ Na dat bereyt is de zale:
Ga naar margenoot+ Daer en ghebreeckt Wijn noch Bier,
Ga naar margenoot+ Sonne, Mane, Keerssen noch Vier,
Ga naar margenoot+ Niet te male:
'tBlinckt daer als Goudt en Cristale // In't generale.
|
|