Den boom der gierigheyt, met sijn vruchten, d'welck gemaeckt is op de vrage wat gierigheyt is ende wat haer vruchten zijn
(ca. 1600)–Anoniem Boom der Giericheyt in Rijm is dit Boecxken ghenaemt, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
De Vijfde Clausule.
DE Gierighe vergadert gheen Schatten hier boven, Ga naar margenoot+
Want sy hun voor het roepen der Armen verdoven, Ga naar margenoot+
Ia hun Arme Broeders brenghen sy t' ondere, Ga naar margenoot+
Al hebben sy veel Gelts, en Schueren vol Schoven, Ga naar margenoot+
D'arme verkrijghen nauwe de maghere proven, Ga naar margenoot+
Soo dat de Heydenen (als door groot wondere) Ga naar margenoot+
Segghen: Is dit Godts Volck, wat doen sy bysondere? Ga naar margenoot+
Die niet en zijn van dese weerelt, maer in Godt verblijven, Ga naar margenoot+
Is hun Huys hier boven, waerom bouwen sy ondere? Ga naar margenoot+
Maer de gierighe altijdts hun selven ghebenedijden, Ga naar margenoot+
Hoe welse Godt vermaledijt, na Davids belijden, Ga naar margenoot+
Maer de gierigheyt verblint hun herte waerachtigh, Ga naar margenoot+
Daeromme schrijft Iob, om de gierigheyt te mijden: Ga naar margenoot+
Wat is den gheveynsden hoop met hun geldt verachtigh? Ga naar margenoot+
Die soo gierigh zijn, Godt salse verdoen onsachtigh, Ga naar margenoot+
Godt hoort hun Gebedt niet, al roepen sy in ellenden, Ga naar margenoot+
Want sy en konnen gheen lust hebben tot Godt Almachtigh, Ga naar margenoot+
Godts Geest is wegh, 't herte kan van den Rijckdom niet wenden, Ga naar margenoot+
Maer al hadden sy al de Weerelt met haer prebenden Ga naar margenoot+
Die zijn Siele verliest lijd al veel meer schaden, Ga naar margenoot+
Hier omme o Godt wilt mildigheydt in my senden, Ga naar margenoot+
Want gierigheyt is de wortel van alle quaden. Ga naar margenoot+
|
|