Boontje komt om zijn loontje
(ca. 1890-1900)–Anoniem Boontje komt om zijn loontje– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |
De harde noot.Een eekhoorntje vond eens een noot,
O, o, wat was zijn blijdschap groot.
Het dacht, wat zal die lekker smaken,
Ik zal haar maar eens gauw gaan kraken.
Daar komt een ander eekhoorntje bij
En zegt: ‘oho, die noot hoort mij.’
‘Wat,’ zegt de eerste, ‘houd je stil slokop,
Of 'k geef je met de noot op je kop.’
Hij laat het bij het zeggen niet,
Zooals gij op ons plaatje ziet;
Zij vechten, krabben en slaan elkaar,
En zitten elkander geducht in 't haar.
| |
[pagina 13]
| |
Het geweten.Nooit heb ik meer vermaak, dan als ik mijnen pligt,
Blijmoedig heb verrigt.
Dan smaakt het eten best; dan kan ik vrolijk springen,
En blijde liedjes zingen;
Maar ben ik traag of stout, dan ben ik niet gerust;
Dan heb ik geenen lust
In spijs, in drank of spel; dan wordt mij door 't geweten
Geduriglijk verweten,
Dat ik een slechtaard ben, en dat ik nooit een manGa naar voetnoot(*)
Zoo doende, worden kan.
| |
[pagina 14]
| |
Eerst als ze elkaar flink hebben geschonden
En beide bloeden uit vele wonden,
Heeft ieder zich gewroken naar hartelust
En komen ze weer een beetje tot rust.
Zij besluiten, in plaats van langer te vechten,
Den twist verstandig te beslechten;
Zij denken, wij deelen samen de noot
En helpen ons zoo knap uit den nood.
Dit is nu netjes uitgemaakt,
Maar de noot dient dan toch eerst gekraakt.
Ze beproeven 't, maar zoo hard is de dop,
Dat ze beide zeggen: ‘ik geef het op.’
Toch probeeren ze het telkens nog eens weer
En bijten op de dop keer op keer;
Ten slotte zijn beide hun tanden kwijt,
En beginnen uit woede weer den strijd.
In de verwarring van 't gevecht
Wordt 't spreekwoord waarheid, dat ons zegt:
Waar twee honden vechten om een been,
Loopt er een derde vlug mêe heen.
Een derde eekhoorntje komt voorbij,
Neemt de noot en zegt: ‘die is voor mij.’
| |
[pagina 15]
| |
De vogel op de kruk.Het zijn pas zes of zeven dagen,
Dat ik dit sijsje kocht van Klaas den vogelman;
En schoon ik in het eerst mijn moeite moest beklagen,
Nu is er nergens een, die beter vliegen kan.
Wat zou ik vorderingen maken,
Als ik zoo leerzam was als hij!
Maar 'k zou wel haast aan 't schreijen raken,
Mijn vogel, ach veroordeelt mij.
'k Wil dan voortaan mij zoo gedragen,
Dat, eer ik mij tot spelen schik,
Ik zonder vrees mij af kan vragen:
Wie leert er beter! hij of ik?
|