De Boomgaard. Jaargang 2(1911)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 797] [p. 797] Verzen Avond Wist gij?... Och gij wist niet de onruste van in mij, en de ongedurigheid der ongezegde woorden, der ongezegde woorden, die we beiden wachtten... die weifelden als bang hun eigen klank te vinden. Wist gij? Och gij wist niet de kwelling van mijn denken, ál wankelen, al weren in de onwetendheid - zoo een gevangen dier dat in zijn strikken strijdt en gruwt om wat genaakt uit 't eindloos onbekende... Toen kwam langs de oevers aan den stroom van reuzlend zilver, de bleeke blauwe nacht, de nacht van eerste lente, en hing de grijze zijde van zijn neveling om ons, en ademde zijn geuren-zoelten uit, en spande de effenheid van 't eindelijk bedaren over 't vergaan van dezen levensdag. O nacht! O nacht van bleek azuur bezij den zilver-stroom Enkele stille sterren zwijmden in hun sluiers; maar langs den oever lag een gordel spranklend vuur, [pagina 798] [p. 798] het havenlicht. De boot zijn bane zocht langs 't water dat feezlend zong om ons en wiegde onze gedachten. Zoo waren stonden van volkomen harmonie. De lauwe lente droeg den ongeboren zomer. 't Verwachten was gerust en de beloften lachten uit schemeringe ons toe hun weeke vleuglen wuivend. Toen kwamen kalm en blij ons beider handen samen... Roep Als winteranemonen in een wijdte, noordsch helder en zoo ijl... ik vond uwe oogen. Noch weelde en zag ik er, noch licht van logen;... ach! zelfs geen waan van inniglijk verblijden. Wat was dat sprak in galmen, ruischelooze, om 't hart me windend weeke onzekerheid; - loom parellicht dat dagenrood ontglijdt; dwaal-geur, dwaal-zoen van ongeboren rozen... Edmond van Offel. Vorige Volgende