De Boomgaard. Jaargang 2(1911)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 783] [p. 783] Verzen I. Spreid 't blanke rustbed... Spreid 't blanke rustbed, lief, mijn leden wegen zwaar, Mijn kranke hoofd wordt moe van lang-gedragen lijden, En 'k wil U in 't geheim van mijn gedachte wijden Waar 'k al de vreemde schatten van mijn smarten gaar... Het rustbed weze zacht, en stil zij uw bereiden: Mij stoort een luide woord, en pijnt een wijd gebaar; De lampe vlamme niet: het licht is wreed en naar. Waar donkre smarten op een laten morgen beiden... Dan moet ge knielen, stil en roerloos, aan den zoom Van 't blanke bed, - dat laag moet zijn, - en zwijgend hooren: Mijn mond zal spreken heel den schoonen smarten-droom Die in mijn duister hoofd voor jaren werd geboren En sterven moet dees nacht, na 'n laatste lange wake, Wanneer uw warme zoen mijn moeden mond zal raken... [pagina 784] [p. 784] II. De paarse navend... De paarse navend daalt en maalt uw wangen bleeker, Uw stil gelaat blankt uit op 't donker loof-testoen Dat als een kroon is, en uw roode lippen bloên... Kom, liefste, aan mijn mond als aan een vollen beker De lange teugen drinken van mijn zoen... Mijn lippen spreiden open als geborsten vruchten, - Als zomer-bloeiend ooft, gebronsd in 't zon-geweld. Wier volle rijpheid tot een wijde barste zwelt; - En bieden U den schat der weeldrigste genuchten Die uit een roes van wilde wellust welt... Mijn zoen geurt als de bloem van indische bananen, Mijn zoen bedwellemt sterk als donkre druiven-wijn, Mijn zoen brandt in uw lijf de goddelijke pijn U in mijn warme omarming werkelijk dood te wanen, En 'n gansche stonde stervende te zijn... Jef Buyse. Vorige Volgende