De Boomgaard. Jaargang 2(1911)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 688] [p. 688] Verzen De dorscher Sla ik mijn vlegel op mijn koren Het is naar vaadren wijs; Zaaide ik mijn zaaisel in de voren, Nu dorsch ik godenspijs. Wat greep ik eens met sikk'l en handen In 't overvallend graan, Nadat het in de weeïge landen, Deez' zomer had gestaan. Toen lei de zon haar warmste glansen, In tastbre stralen vast. - Hoor, hoe mijn vlegelrytmen dansen, Waar 't al ligt neergetast. Mijn akker gaf mij honderdvoud Het toevertrouwde weder. Nu spreidt zich 't glanzend garvengoud Onder mijn slagen neder. [pagina 689] [p. 689] Zie hoe de zonnevonken spatten Onder mijn smijdig slaan; Geen hand kan lichter 'n vlegel vatten Voor schooner hemelgraan. En daalt mijn vlegel op mijn koren, Het is naar vaadren wijs; Zaaide ik mijn zaaisel in de voren, Nû dorsch ik godenspijs. Romantisch Ik sla een donkre mantel om met diepe kap, Die mij in deze nacht het lijf en hoofd omhult En ga daarheen, waar gij reeds zijt of komen zult. Ik draag mijn gulden sporen niet en demp mijn stap. En door den tuin, waar bloemengeur de lucht vervult, Sluip ik en nader 't huis. Dan hoor 'k opeens het rap Beweeg van uwe voeten en het zacht geknap Van schulpen op het pad: ‘Hadt gij reeds lang geduld’? En heimlijk leidt gij mij langs donkre kronkelpaden, Door diepere bosschages, waar een vijver droomt En roerloos om de bochten de cypressen staan Met ranke populieren, die zichzelf verraden. Daar hebt gij mij van kap en hullend kleed ontdaan... En 'k ben alleen met ú, de nacht en 't vreemd geboomt. J.J. de Stoppelaar. Vorige Volgende