De Boomgaard. Jaargang 2
(1911)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| |
I.
De nacht is een gevang, waar, tusschen koude muren,
mijn overspannen brein zichzelf te ontvluchten tracht,
en immer door de hand der zwijgend-koppige uren
ter zelfde plaats wordt en ter zelfden angst gebracht.
En tegen mij staan op, al spottend, die gedachten,
wier oogen eens mij lichtten in mijn zoekersdrift,
toen 'k hun een ziel van zonne en zang schonk in die nachten
dat ik mijn zienersmerk hun heb in 't hart gegrift.
- Kan geen gevallene zijn eigen wezen haten,
en zijne ziel en lijf, zich-zelf niet meer bewust,
als honden door den donkren jagen langs de straten,
totdat ze moegedoold vergaan in dierenrust?
Doe dan de roode toortsen van den waanzin branden,
- de nacht is een gevang - laat hun wild-laaiend licht
als giftge bloemen bloeien langs die wanden
waarvan de wanhoop leekt die mij ter doemnis richt.
| |
[pagina 446]
| |
II.Muziek over mijn hart, totdat ik dronken
van wellust-in-verdriet mijzelf vergeet,
en dwarlen zie, bij 't woeste snaren-ronken,
den doodendans der schimmen van mijn leed.
De zomeravond, met zijn purpren prachten,
heeft de oude wonden mijner ziel verzeerd,
en strekt me op 't folterbed der zwoele nachten
wier stilte als vuur verschroeit, maar niet verteert.
David, ik droom nu niet, 't is vreeslijk lijden
die mij de slapen prangend, duizlen doet,
en vruchtloos smeeken, als naar 't eind der tijden,
naar eens een stond nog ruste van 't gemoed.
Maar ze is voorbij, gevloôn, de nijdge vlagen
van Godes toorn hebben den oogst vernield,
die rijpen moest, na mijne lentedagen,
en 't is vergeefs thans om genâ geknield.
Ga heen, knaap, neen, blijf hier, en maak mij dronken
van wellust-in-verdriet, en smoor mijn leed
met zang en dans, en doe de snaren ronken
totdat ik moegeleên het àl vergeet.
Firmin van Hecke. |
|