De Boomgaard. Jaargang 2
(1911)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 436]
| |
Overzicht der maandDe kritiekOver Schoolboeken - W.G. van Focquenbrock.Het is niet een makkelijk werkje onze leerende jeugd, degelijke lektuur te verschaffen; wie 't zich opzettelijk als doel stelde kwam, negen op tien, met onbenullig werk voor den dag: saaie, futlooze produktie; goed misschien, doch waar geen mensch naar omkeek. Overigens blijkt dit het geval met alle kunst naar kommando te wezen. Hoe aannemelijk dan ook de wensch, van welmeenende paedagogen, onze kunstenaars te zien dalen tot het nederige peil der beminnelijke jeugd, 't is een wensch om zoetmonkerend af te wijzen en voorts niet op in te gaan. Nochtans, is het noodzakelijk, dat men geleidelijk en omzichtig, onze jengd - niet onze kinderen - naar de ware kunst voere. Immers indien de - laat ons dit noemen - echte kunst-temperamenten, geene opleiding behoeven, en wel en beter uit | |
[pagina 437]
| |
eigen aandrang en gevoelen 't leven zouden ontwikkelen tot een boom van schoonheid; 't elementairste gemeenschapsgevoel zal ons aansporen, de anderen min fijn besnaarden, ook te laten opvangen de harmonische trillingen van hun eigen gemoed, bij klank en schal van 't klare woord. Dit hebben onze bestuurvaderen dan ook wel begrepen en naar hun best kunnen - men bedenke sinds het oude Rome zijn bestuur en politiek zoo omtrent één - ook getracht degelijke kunstenaars in aanraking te brengen met onze jeugd. Wat al gewetensbezwaren eer men tot zulk een stap overgaat! Wat al gewetensbezwaren en... miezerig, kleinzielig geknoei en... moedwillig miskennen en tegenwerken! Er bestaat in ons land een systeem, dat een waarborg levert voor voortdurende knoeierij in ons onderwijs, 't is de instelling van den ‘Verbeteringsraad’. Deze ongemeene vergadering zwaait staf en geeselroede over al wat maar van 't hoogste tot het laagste, in boekenvorm, de leerlingen onzer openbare instellingen benadert. 'k Aanzie het als plicht hierop te wijzen - want in welken zin nu ook - handelt deze instelling met het veegste teeken der onderworpenheid. O, ja, als kunstenaars hebben wij dikwijls hoonend geschaterd om het saaie en onware, dat als kunst onze jeugd werd opgesolferd... helaas, 't is om er meelij meé te hebben. Dan hebben wij niet willen denken... aan 't bloedzweeten van angst der verzamelaars van bloemlezingen. Buiten den schoolkring wordt zoo weinig in ons landeken gelezen, wie dus voor de jeugd een boek op de markt brengt, zonder 't beruchte merk ‘aangenomen door den verbeteringsraad’, zonder die censuur, loopt gevaar dat zijn arbeid geen zegen afwerpe, noch verstandelijk, noch materieel. Let op, bij 't minst verdacht reukje,... een woord... een | |
[pagina 438]
| |
naam, wordt 't werk afgekeurd, gebanvloekt...; ging men eens niet tot een leeraar te willen beletten... dat hij persoonlijk zulk boek in handen had... Dus, let op!... Voorts wat een knoeierij! Men neemt aan voor een aantal jaren,... een bepaalde uitgaaf, soms alleen een deel van een werk... 't Beste middel om er wijs uit te worden is blindelingsche onderwerping, slenter en sleur volgen door voorzichtige ouderen voorgewezen. Wetenschap heeft haar waarborg in zich zelf besloten, maar men bedenke welk de invloed zal wezen van zulk een Kernraad op het samenstellen onzer leesboeken. Wat al gefronste wenkbrauwen, wat al blauwe-potloodstrepen bij elk opstel met een te kranig tintje realism; wat er onmeedoogend wordt gekorven, weggelaten, gestippelpunt... en - schande - ook grif weg veranderd... om 't reukorgaan der hooge heeren niet met pestilentie te overprikkelen! Men geloove mij vrij, uit vrees en lafheid, is men tot alles in staat. Wil ons dus verschoonen, gij allen vreemdelingen, wanneer gij soms meewarig neerblikkend op het bepaald groot aantal voddenwerk onzer lectuur voor de jeugd, gij niet begrijpen kunt waarom we niet naar betere omzien. Ge ziet 't is warempel niet ‘onze’ schuld.
Men vergeve mij deze ietwat lange inleiding, omdat ik graag wijzen mocht op twee zeer verdienstelijke boeken voor de jeugd. En allereerstens: | |
Literatuur, gekomen uit hedendaagsche schrijvers door Dr J.B. Schepers - (uitg. C.A. van Dishoeck, Bussum).Deze zeer fraaie verzameling bevat in drie boekdeelen een zestigtal opstellen, meest proza doch ook gedichten verkozen, onder de | |
[pagina 439]
| |
beste onzer moderne schrijvers, naar luidt het voorwoord ‘niet van alle Nederlandsche schrijvers... maar waar 't uitgebreide fonds van den Uitgever ruimschoots stof voor levert’. Bedoeld werd alleen ‘bruikbare leesboeken voor school en huiskamer te vormen... om aldus liefde te wekken voor deze literatuur’. Met voorliefde werden in dit boek volledige, soms vrij-lange opstellen opgenomen, zoodat hoe noodzakelijk fragmentarisch, toch op zeer soliede wijze met de schrijvers kennis wordt aangeknoopt. Immer vormen de stukken een afgerond geheel, vatbaar voor degelijke ontleding. Laat ik nog zeggen dat de keuze alleszins naast uitgebreide lezing ook getuigt van smaak en treffende waardeering. Stellig ‘prachtig leesboek’ in den vollen zin des woords; bibliotheek-boek, waar men dikwijls naar grijpen zal om te lezen en herlezen; flink studiewerk voor onze leerlingen, wier literairen smaak men te louteren heeft; 'n boek dat ze met volle liefde als een schat bewaren zullen.
Met vreugde plaats ik hier naast: | |
Nederlandsch Leesboek. - Moderne Letterkunde. - M. Brants en O. Van Hauwaert, (bij Vanderpoorten, Gent).- Op een heel anderen leest geschoeid als voorgaande, meer bepaald als schoolboek bedoeld, leesboek voor hoogere klassen van athenea en normaalscholen, vermeld ik het toch graag in dit tijdschrift voor letterkunde. Inderdaad breekt dit boek zoowel wat vorm en inhoud betreft, met de leelijke traditie der onsmakelijk aangeboden schoolboeken af. Hier staan we voor een groote, zoo volledig mogelijke, verzameling van literaire produkties. Leerlingen | |
[pagina 440]
| |
en leeraar kunnen hier zelf vergelijkend nog eens schiften en verkiezen: zijn hier alle stukken van belang, hebben ze allen verdiensten, ze blinken daarom niet altijd als parels in het genre uit. Vermelden wij hier nog het volgen van het goede voorbeeld, door Fonsny en Van Doren gegeven, naar we meenen, en dat hierin bestaat, met betrek tot de letterkundige stukken, het boek te versieren met de afbeelding der meesterwerken onzer Vlaamsche schilder-, bouw- en beeldhouwkunst. Dus verheft zich dit boek tot den rang - den eersten wellicht - der goede leesboeken in ons land onze Vlaamsche jongelingen aangeboden. De leeraars welke hiermede zullen mogen onderwijzen zullen gelukkige stonden beleven, hun leerlingen zullen ‘lezen’. *** | |
W.G. van Focquenbroch. Een keus uit zijn werk met een inleiding door Lode Baekelmans. (Victor Resseler. Antwerpen.)- In het 2de nummer van ‘Ontwaking en Nieuw Leven’ lazen we een uitvoerige studie van Lode Baekelmans over den Amsterdamschen zeventiendeeuwer, Willem Godschalck van Focquenbroch. Deze, in den vergeethoek geduwden poeët, werd, naar steller, verongelijkt en niet naar waarde geschat. Immers de meeste geschiedschrijvers onzer Nederlandsche Letteren ontkennen hem alle persoonlijkheid, of halen misprijzend den neus op voor zijn grove ‘zinnelijkheid, platheid en veilheid, die in onze literatuur zelden geëvenaard zijn; Focq - zoo noemt hij zich zelf schertsend - wentelt zich behagelijk in zinnelijkheid en vuilheid als het zwijn in de modder’.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 441]
| |
De Heer Lode Baekelmans meende, dat een werk waarvan in den loop eener eeuw acht uitgaven werden opgelegd en dat men op het laatst der zeventiende eeuw nog naast ‘Hooft’ en ‘Vondel’ mocht laten staan, wel overschat maar dan toch niet onverdienstelijk kon wezen. Het pleidooi voor de zuivere inzichten van den joligen Focq, heeft het gunstigst oordeel gewonnen en de verzachtende omstandigheden door het tijdperk aangebracht, worden ons zoo helder voorgesteld, dat we pezewevers zijn moesten om niet goedsmoeds, Heer Baekelmans' klant, van alle ‘behagelijkheid in zinnelijkheid en vuilheid’ vrij te wasschen. Overigens is daardoor niet bewezen een verheven dichtersnatuur bij meester Focq. Hoefde het ook? Uit de bloemlezing, die het boekje besluit, deze wel iets te beknopt in vergelijking met de inleiding, verschijnt onsFocq stellig niet als eerste-rangs dichter - vooral om naast Hooft en Vondel te staanGa naar voetnoot(1) - maar als een kenmerkend poéet der zeventiende eeuw, een belangwekkende persoonlijkheid; als kleurschakeering in 't tafereel dezer letterkunde, als waarde-verleenende tonaliteit niet te versmaden. Daarom bedanken wij den Heer Baekelmans, dat hij ons liet deelen in de vreugde die hij bij Meester Focquenbroch genoot.
Hugo van Walden. |
|