De Boomgaard. Jaargang 2(1911)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 434] [p. 434] Verzen Fragment uit ‘Helena in AEgypte’ I. Onvruchtbre zee! die, in uw purpren voren Van schuim alléen saizoenlooze oogsten voestert, Hoe hebt nu gij, hoe heeft nu úwe stormwind Mijn hart bevrucht met weligst zaad der áarde... Met euvel uit elk leven rijkst gewonnen: Een nieuw herdenken van een oud verlangen! Want al nachts sloome slapelooze uren, Van ongenoode minne onverzadigd, Beluisterde ik, het heet gelaat gelegerd Ter bronzen peluw van man-minnaars schouder, Met ooren scherper door de oode stilte, Het langgerekte rollen van de branding Waarmee de eersteling der voorjaarsstormen Zijn moe geweld in de afgelegen kreeken Van deze windbeschutte kusten breekt... En nu ook, met het eerste morgengloren, Het lustbezwangerd slaapvertrek ontvloden, Ter steile rots, mijn telken nieuwen morgen - Naar wien? naar waar? - getrouw betrokken uitkijk, (Waar 'k wijd met moe gebaar van leege handen [pagina 435] [p. 435] Dagdagelijks ter schoot van uw vernieling Van leed voldragen en van lust voldongen Ziels immer rijkelijker offerande) - Zie ik 't smaragd der zeilbevlogen golven Met grijzer schuimen grilliger gemarmerd En speur, gesperd de trillende narinen, Een geur van rottend zeewier en ik raad: 't Wordt Lente!... II Lied uit ‘Saül’ Enkel lust en luiten... Lust en niets daar buiten...! Zang en razernij... Speel, o speel voor mij! Ach om ziel en zinnen, Heet dan dit beminnen Dat uw mond verteert Wat uw hart ontbeert? In uw heete oogen Glanst een kille logen En uw koele wijn Brandt me, als venijn! Geerten Gossaert Vorige Volgende