De Boomgaard. Jaargang 2
(1911)– [tijdschrift] Boomgaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Cretinisme
| |
[pagina 248]
| |
- dat Zeïn el Alamin voorál, minder op zijn bezoeken gesteld, niet zooveel werk van hem nog maakte, als voorheen. Hij zei tot zijn Vizier: - Vizier Nemareq Ibn Ghaleb, uw raad was dom. Kies thans tusschen beide: of het hoofd wordt u afgehouwen, zónder verbeurdverklaring uwer goederen - of gij verplicht u, binnen één jaar na den dag van heden weer vóór mijn troon te verschijnen met een Europeaan, dommer nóg dan gij. Gelukt u dit, zoo is u 't leven geschonken; gelukt het u echter niet, leven en goederen beide hebt ge verbeurd. Ga... - Allah prijze uw goedheid, o Vorst, antwoordde de Vizier en ging. Want het leek hem nutteloos, er Allah el Bat't'al op attent te maken, dat hij sedert acht dagen alleen oog en oor en nachten veil had voor Sieraad der Werelden, en dat verzadiging een plant is die, voor onkruid verklaard, welig groeit en tiert in alle gronden... Nemareq Ibn Ghaleb vertrok dus. Hij doorreisde vele steden en landen; maar dommer dan hij vond hij geen gebenedijd mensch. Want hij stelde zich in 's konings plaats, en paste 't ‘ken u zelven’ objektief toe. Toen hij echter bemerkte dat 't volk overal slim en doorslepen was, beperkte hij zijn onderzoek en zijn opsporingen tot de hoogere standen. Daar kwam hij vaak domme lieden tegen, maar hunne domheid was saploos en bruut, | |
[pagina 249]
| |
en daardoor gelijk aan nul, d.i. zooveel als onbestaande! Volk en hoogere standen liet hij dus ter zijde en hij besloot, zich alleen nog bezig te houden met de geleerden en de geletterden. Van voren af aan herbegon hij zijn reistochten door steden en landen. En 't duurde niet lang of vreugde heerschte in zijn hart; en de hoop, die hem een oogenblik had begeven, weer bloeide ze vóor zijn stap, als de maan haar eerste verschijnen! Eindelijk kwam hij te Gent. En, den catalogus doorsnuffelend van 't Sint Jozef-huis, ontdekte hij een boekje waarachter de mededeeling stond: ‘ouvrage savant’. Hij kocht het voor éen dirhem. Opgewekt keerde hij naar zijn logies terug. Diep in zijn hart was hij overtuigd, dat zijn ballingschap niet overdreven-lang nog zou duren. Het boekje was een ‘Afdruk van den Moniteur Belge’ (sic), zijnde 't verslag over den XIIIen driejaarlijkschen wedstrijd voor Nederlandsche tooneel-letterkunde (1907-1908-1909). Tot zijn groote vreugd stipte de Vizie, in dat verslag, de volgende axiomen aan: | |
I.Wanneer de kunst een ideaal heeft en naar vaste regels werkt wordt er blijvend kunstwerk geschapen. | |
[pagina 250]
| |
II.Kunst, die ontstaat na andere kunst, is daarom niet ordeloos. | |
III.Zonder wet noch regel is geene compositie mogelijk. | |
IV.Kunstwerk is niet alleen passie en impressie, deze mogen zoo allerpersoonlijkst wezen als ze maar kunnen. | |
V.Passie en impressie moeten gelouterd, uitgedrukt, geordend worden en dan eerst is het compositie. | |
VI.De kunst der letteren bestaat vooral uit poëzie, roman en tooneelliteratuur. | |
VII.De dramatische knoop is de voornaamste vereischte van een tooneelwerk. | |
[pagina 251]
| |
VIII.Slaafsche navolging is nooit goede kunst geweest. | |
IX.De Renaissance heeft zich in te slaafsche navolging dood geloopen. | |
X.Voorbeelden van sociale ontaarding door verkeerde of onvolkomen opvoeding zijn op het tooneel de mode van den dag. | |
XI.Ontleedkunst kan als wetenschap zeer hoog staan, dramatische kracht zit er toch niet veel in. | |
XII.Het algemeen menschelijke is het conflict tusschen het leven en de zedelijke wet. | |
XIII.Alle kunst is toch eens modern geweest. | |
XIV.Al wat op zee gebeurt of in eene wereld, waarin | |
[pagina 252]
| |
men altijd aan gevaar is blootgesteld, treft de verbeelding, en de verbeelding treffen is voedsel en zuurdeesem van het tooneelspel, vooral van het treurspel. | |
XV.Antwerpen is geen dorp. | |
XVI.Grieken noch Romeinen twijfelden nietGa naar voetnoot(1) aan 't bestaan der goden.
Toen hij deze XVI machtspreukige artikelen had overgeschreven stond de Vizier een oogenblik recht; zijn kaaksbeenderen deden hem danige pijn. Maar in zijn hart was hij verheugd. ‘Gered, o Heer, gered!’ woelde 't in hem om, als 't deuntje van een draaiorgel... Uit de diepte van zijn binnentesch haalde hij echter nog een klein bal-carnet te voorschijn; daarin boekte hij, voor eigen egoïstisch gebruik en | |
[pagina 253]
| |
genot, 't piekebeste zijner pikante vondsten. Ziehier wat hij daarin heeft opgeteekend: | |
I.De schrijver [van Godelieve van Gistel] heeft blijkbaar Shakespeare gelezen. Godelieve moet sterven. Weér een bewijs van de raarheid der begrippen die de Christen honden in zake recht en billijkheid er op nahouden. Omdat Eva in den appel beet, moest Adam 't paradijs uit; omdat Soliman blijkbaar Shakespeare heeft gelezen, moet Haroen 't leven verbeuren. | |
II.Het stuk, in handschrift ingezonden, is in vijfvoetige jamben geschreven. Variante op de uitdrukking ‘pedibus cum jambis.’ Hier is het stuk ‘handibus cum jambis’ geschreven. | |
[pagina 254]
| |
III.Deze bekende en befaamde tooneeldichter [Raf. Verhuist] heeft aan zijn stuk geen bepaalden ondertitel gegeven. Wanneer men, in Europa, van materialisme spreekt, denkt eenieder dadelijk aan onderbuik; heeft men het over idealisme, eenieder vraagt naar den ondertitel. | |
IV.Kunstig werk is er zeker wel onder [de tooneelstukken] te vinden; maar [dat kunstig werk] loopt zoo sterk uiteen... De Europeesche smaak is vreemd. Fasanten eten de Christenhonden 't liefst wanneer 't vleesch uiteenloopt, naar 't rotte zweemt. Ook zekere kaas (Brie) achten zij alleen bruikbaar wanneer hij uiteenloopt; en nog een anderen kaas, | |
[pagina 255]
| |
waarvan de naam mij ontsnapt, raken ze niet aan vóor hij... zóo geavanceerd is, dat hij niet slechts uiteenloopt, maar van zelf weg loopt. Ook kunstwerk kan zich dus in dezen toestand voordoen. De Vizier sloot vlug zijn boekje; met van de pret schokkende boven-buik verborg hij 't van her in zijn binnentesch. Hij seinde om een taxi; zocht den naam des schrijvers van het ‘ouvrage savant’ op den achtertitel; diens adres in (natuurlijk!) 't adresboek, en reed er prestissimo heen. Hij schelt; koopt de meid om, koopt de vrouw om, koopt de dochter om, koopt den zoon om, koopt den getrouwen poedel van Omar den Pangermaan om; gooit dezen, met behulp van den, eveneens omgekochten tufstoker, in den taxi; holt naar 't station; krijgt twee kaartjes voor Stamboel; prangt Omar in de ‘malle de zinc’; komt gehouden te Stamboel aan; kortom, bereikt, met zijn zoenoffer, gaaf en gezond en nog bij tijds het hof van Abd Allah el Bat't'al, - juist op den feestdag van Mihradjan. De Koning zat, door zijn hof omringd, op een drie meters hoogen troon van gedegen goud. Vóor den | |
[pagina 256]
| |
troon knielde Nemareq Ibn Ghaleb; driemaal sloeg hij zich 't voorhoofd tegen den marmeren vloer, en zei: - Lof weze Allah, Heer der Werelden, - aan uw bevel, o doorluchtig koning, is door uw dienaar voldaan... - Laat eerst zien, meende echter Abd Allah el Bat't'al. Hij bekeek vorschend Omar el Pangermani in de oogen. Twee eunuchen hadden dezen vastgegrepen en lachten hem aan. 't Onderzoek van den uitwendigen mensch scheen den Vizier niet zóo gunstig als hij had gedacht. Maar hij verhaaste zich de XVI artikelen aan den voet des troons neer te leggen, met nederig verzoek, dat het den Koning zou behagen, er kennis te willen van nemen. Dat verzoek vond genade in het oog van Abd Allah el Bat't'al. De XVI artikelen gezapig gelezen hebbend, zonder dat éen trek van zijn gelaat zijn diepste gedachten verraadde - nam hij stom-verbaasd Omar el Pangermani nogmaals in oogenschouw, en deed een teeken met den duim, dien hij strak omhoog hief, de andere vingeren gesloten. De eunuchen trokken Omar een paar stappen ter zijde, hieven het zwaard en sloegen hem, Omar, alleen het hoofd af. Toen kwamen ze terug, bogen vóór den | |
[pagina 257]
| |
Koning, joepten heên. Recht was geschied. - Nemareq Ibn Ghaleb, zei toen nog Abd Allah el Bat't'al, U is het leven geschonken. Bilpay heeft gezegd, hoe vreesachtig een dier ook zij, 't komt toch altijd nog een vreesachtiger tegen. Met evenveel recht had hij van de domheid kunnen spreken, zooals ge ziet. Gedurende uw afwezigheid heb ik echter Appel der Oogen, uw laatste acquisitie, en uw twee dochters in mijn harem moeten opnemen. Maar 't behaagt mij u schadeloos te stellen. Ik geef u Zeïn el Alamin ten geschenke. Zij moge uw dagen en nachten verheugen!... Sedert uw raad omtrent het verven van heur lokken, kan ik ze ten andere vóor mijn oogen niet meer zien... - Allah weze geloofd, knielde Nemareq Ibn Ghaleb, en hij aanbad den Heer der Werelden.
Fer ben Iskanderi. |
|